Hoofdstuk 1: inleiding deel 1 Flashcards

1
Q

Psychopathologie definitie

A

Is de wetenschap of studie van het geestelijk of psychisch lijden. Deze definitie was voor het eerst terug te vinden in de DSM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voor wat staat psychopathologie?

A

Dit vak gaat over psychiatrie, maar we dalen neer in de psychopathologie.
- ‘Psyche’ = het psychisch functioneren.
- ‘Soma’ = lichamelijke.
- ‘Pathos’ = het lijden dat de patiënt zelf of zijn omgeving heeft. (condicio sine qua non= Lijden is een absolute vereiste om te kunnen spreken van een (klinische) psychiatrische aandoening, dan kan je misschien spreken over psychische klachten/problemen)
- ‘Logie’ = de leer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke twee benaderingen zijn er in de psychiatrie?

A

De syndroom- en symptoombenadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Syndroombenadering

A

gebruiken wij vooral): Psychologie van het pathologische (gegroepeerde entiteiten): samenhangend geheel van klachten en symptomen. Deze benadering is beperkt, want niet iedereen is hetzelfde en daarom is er een andere benadering nodig. Wij vertrekken vanuit een syndroom i.t.t. de symptoombenadering met dus de veronderstelling dat de diagnose al gesteld is. Wij gaan zien naar welke klinische symptomen hieronder vallen en wat is dan de state of the art (interventie/behandeling).

Vb. Depressie, autisme, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Symptoombenadering

A

pathologie van het psychische (algemene psychische processen of functies): handelingsgerichte en op maat gemaakte behandeling. Eerder voor de praktijk: vanuit een pschyatrische empirische ervaring een beschrijving maken v.h. psychisch functioneren v.d. patiënt waaruit evt. een gevolgtrekking kan maken naar een klinische pschiatrische entiteit. Dit vergt ervaring (zie je in klinieken, psychiatrie,…). In deze benadering ga je in dioaloog met de cliënt en ga je het psychsch functioneren in kaart brengen/taxeren (bv. Hoe was het bewustzijn?) Op deze manier ga je verschillende keren een taxatie maken. Je zou evt. tot een categoriale diagnose kunnen komen.

 Zorg op maat aan een patiënt via een symptoombenadering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke twee typen diagnoses zijn er?

A

Syndroomdiagnose en structuurdiagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Syndroomdiagnose

A

of descriptieve diagnose: deze diagnose is alleen beschrijvend en geeft geen informatie over de redenen en manier van ontstaan. Het geeft niet genoeg info over de patiënt zelf en de oorzaken van de stoornis. Het beschrijft enkel wat er is. (= gemiddeld/globaal, niet specifiek voor een cliënt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ander woord descriptieve diagnose

A

Syndroomdiagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Structuurdiagnose!!!

A

Wat zijn zaken die je wil weten over je cliënt, de zaken die voorbeschikkend zijn. Deze diagnose geeft naast een beschrijving van de symptomatologie aan waardoor en op welke wijze het syndroom ontstaan is. (Hoe komt dat uw patiënt bv depressief is?)

  • Factoren die iemand kwetsbaar maken = predispositie (genetica)
    (predisponerende of voorbeschikkende factoren)
    Vb. Aanleg voor schizofrenie
  • Factoren die de stoornis uitlokken (triggers)
    (precipiterende of uitlokkende factoren)
    Vb. Cannabis triggert psychose
  • Factoren die de stoornis onderhouden (stoornis blijft aanwezig ondanks behandeling)(wordt vaak in therapie bekeken)
    (perpetuerende of onderhoudende factoren) = Alle factoren waardoor je een vertaalslag maakt naar wat de patiënt in kwestie nodig heeft. M.a.w. factoren die de toestand onderhouden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Abnormaal verschijnsel

A

Afwijkend van de sociale norm of van wat in de cultuur als ‘normaal’ gedrag geldt. Veroorzaakt ongemak, lijden of bezorgdheid bij de betrokkene en/of de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Extra info psychiatrische stoornis

A

Een psychische klacht is niet hetzelfde als psychiatrische stoornis. Je moet klachten niet psychiatriseren.

 Vanuit symptoombenadering krijg je een beter beeld van de patiënt, de oorzaken, de mogelijke behandeling, etc. We kijken vrij holistisch (kijkend naar het geheeln alles hoort samen) naar een patiënt.

 DSM 5 heeft veel meer gewicht gegeven aan het culturele aspect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten modellen

A
  1. Medisch/biologisch model (‘disease’)
  2. Psychologisch model
  3. Sociologisch model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Medisch/biologisch model (‘disease’)

A

 Zuiver somatisch model.
 Je wil verschillende dingen te weten komen over een stoornis:
* Etiologie (ontstaan) (de instanthoudende factoren)

  • Oorzakelijke factoren (predispositie)
  • Uitlokkende factoren (precipitatie)
  • In stand houdende factoren (perpetuatie)
  • Pathogenese (ontwikkeling)
  • Prognose (natuurlijk beloop)
  • Behandeling (Preventie/Therapie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psychologisch model

A

Ziektebeleving (‘illness’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociologisch model

A

Ziekterol

 De impact kan verschillen.

 Als we ziektebeelden gaan bestuderen waar het biologisch model een grote impact heeft op de verklaring v.d. aandoening, zien we dat het medische aspect een groter aspect heeft (bv. een behandeling met pschyofarmaca). Schizofrenie heeft een biologische familiale kwetsbaarheid waardoor in de behandeling een grote nadruk wordt gelegd op de neurotica.

Als het aandeel van psychologische pscyhosociale veel groter is dan zien we dat het effect van pschyotherapie veel groter is.

 Eigelijk hanteren we een hollistische visie (er wordt naar het geheel gekeken) binnen dit model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bio-psycho-sociaal model

A

(vaakst gehanteerd)
 Dag van vandaag wordt er ook wel het bio-pschy-sociaal-cultureel model genoemd.

 Wordt ook wel stresskwetsbaarheid model genoemd. Een balans tussen draagkracht en draaglast. Kan als metafoor gebruikt worden om een onevenwicht aan te tonen bij de cliënt.

 Een behandleing/interventie heeft altijd als doel om de draagkracht (kan begeleiding en therapie zijn) v.e. patiënt te versterken en de draaglast (stressoren) te verminderen.

(KIJK AFBEELDING)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat staat er op de afbeelding van het bio-pscychosociaal model?

A

 Bij biologische factoren kan psychomarca kunnen ook bepaalde kwetsbaarheden doen uitlokken dus die mogen hier ook in beschouwing genomen worden.

 Centraal staat kwetsbaarheid. Je hebt een bepaalde kwetsbaarheid en vaak zijn life-events (trigger) een uitlokkende factor. Dit kan geassocieerd worden met stress. Iedereen kent stress, maar de meesten hebben een goed afweermechanisme (als stress overheerst, gaan we decompenseren):

Vb. Iemand die een relatiebreuk achter de rug heeft en een onevenwicht heeft in draagkracht, draaglast kan een trigger zijn om te gaan decompenseren (kan depressief, angstig, psychotisch, somatisch, etc.)

 Belangrijk om te weten dat je op verschillende manieren kan decompenseren!

 Levensgebeurtenissen zijn heel belangrijk (hebben een grote invloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Doelen classificatiesysteem

A
  • Orde scheppen.
  • Klinische klachten of symptomen en fenomenen groeperen.
  • Gemeenschappelijke taal ontwikkelen. Als iemand praat over depressie, weet al de rest waarover het gaat (is algemeen uitgeschreven in de classificatie).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ideale classificatiesysteem

A
  • Perfecte representatie van onderliggende realiteit en diversiteit. Is vaak niet zo, maar classificatie is makkelijk voor communicatie en kan handig zijn om een beleid te ontwikkelen.
  • Voorspelt verloop, oorzaken, reacties op behandeling.

 Strookt immers niet met de realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Nuttigheid classificatiesysteem

A
  • Communicatiemiddel (voor klinici ondelring en tussen klinici en onderzoekers)
  • Regristratiemiddel (a.d.h.v. categoriale gegevens)
    Vb. Wat is de evolutie van depressie in het Vlaamse landschap de afgelopen 10 jaar bij de populatie +65.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Psychometrische eigenschappen classificatiesysteem

A
  • De interbeoordelingsbetrouwbaar is vrij hoog
    Vb. Patiënt geeft aantal klachten, wij kijken naar de DSM-5 de kans op grote overeenkomsten is groot.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Evaluatie DSM classificatie

A
  • Op populatieniveau (wat is er nodig om een depressie te behandelen?) is het een goed theoretosch kader waar je naar kan teruggrijpen, maar moet altijd vertaald worden naar wa de betekenis is voor de patiënt. Opzoek gaan naar zijn individuele kwetsbaarheid, life events, stressoren. Er is dus altijd een individueel plan op maat nodig bij de interpretatie van dit systeem.
23
Q

Op welke manier kan classificatie gebeuren?

A
  1. categorische classificatie: er is een kwantitatief onderscheid (alles of niets) tussen ziek en gezond, normaal en abnormaal.

Psychiatrische stoornissen worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende klassen, die elkaar niet overlappen.

  1. Dimensionale classificatie: er is een kwantitatief onderscheid (meer of minder) tussen ziek en gezond, normaal en abnormaal.

Personen of psychiatrische stoornissen worden gesitueerd op een dimensie of continuüm.

  1. Prototypische classificatie: er is een grote variabiliteit bij individuen, die anderzijds ook veel kenmerken gemeen hebben.

Psychiatrische stoornissen worden onderverdeeld naar de mate waarin ze gelijken op een prototypisch voorbeeld.

24
Q

Categoriale classificatie (dichotomen pathologiëen)

A
  • De DSM is vooral categoriaal (kwalitatief, duidelijk afbakende klassen, dychotoom(ofwel aan- of afwezig).).
  • Categorische en dimensionale classificatie zijn het belangrijkst.
  • Bij de categorische classificatie is er een kenmerk aan-of afwezig in een persoon. Verschillende klassen (angst, depressie, schizofrenie) zijn in de praktijk minder duidelijk afgebakend omdat stoornissen wel overlappen.
25
Q

Kritiek op de categoriale classificatie

A

 Men heeft een kanteling willen maken v.e. categoriaal systeem naar een dimensionaal systeem, een continuüm.

Vb. Schizofreniespectrum of autismespectrum. Een spectrumconditie die wijst op dat continu gegeven dat klachten aanwezig kunnen zijn, maar dat die zich op een continuüm bevinden.

26
Q

Dimensionale classificatie

A

(spectrum benadering) (veel zinvoller)
- In de praktijk is het meer dimensionaal. Een continuüm van klachten (van licht tot matig tot ernstig) is veel bruikbaarder in de praktijk. Men spreekt van een cut off in het continuüm.
- Linken naar wat de patiënt nodig heeft naar behandeling toe.

27
Q

Prototypische/profielbeschrijvingdsm classificatie

A
  • Prototypische classificatie(persoonlijkjheisstoornissen) is niet zo belangrijk. Zien we enkel waarbij prototypes worden beschreven, m.a.w. in de persoonlijkheidsproblematiek.
28
Q

Welk classificatiesysteem is het beste?

A

 Eigenlijk is eeen hybride gegeven tussen categoriaal (i.f.v. de al dan niet aanwezigheid via het classificatiesysteem v.d. diagnose) en dimensionaal (alles wat erbij hoort om de patiënt zorg op maat te kunnen geven) is ideaal. Dus ze allebei gebruiken.

 Als je therapie geeft, moet je het toestandsbeeld op volgen via categoriaal (de patiënt komt niet in aanmerking voor een diagnose van een depressie bv. wat wil zeggen dat die niet behandeld kan worden, wat niet waar is, daarom moet men kijken naar het dimensionele) en dimensionaal systeem. Dat laatste sluit dus eigelijk veel beter aan bij de klinische praktijk en de interventie v.d. patiënt.

29
Q

DSM

A

Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders (DSM) 2013
 Wordt vooral in België gebruikt.
 American Psychiatric Association (APA).
- 1952: DSM-I
- 1968: DSM-II
- 1987: DSM-III
- 1994: DSM-IV
- 2000: DSM-IV-TR
- 2013: DSM-5.0

Er is 20 jaar tussen de 4de en 5de DSM omdat men wou kantelen van dat categoriale naar dat dimensionele systeem. Zou mooi zijn aangezien het beter aansluit, amar hier is men niet in geslaagd. Wat heeft men dan gedaan. Het categoriale overgenomen, maar men heeft wel de research proberen meepakken. Het is dus een soort hybride systeem.

30
Q

Voor wat staan de letters DSM?

A

Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders (DSM)

31
Q

Voor wat staan de letters ICD?

A

International Classification of Diseases

32
Q

ICD

A

 Meer Europees gericht.
 World Health Organisation (WHO).

  • 1900: ICD-1
  • 1910: ICD-2
  • 1921: ICD-3
  • 1930: ICD-4
  • 1939: ICD-5
  • 1949: ICD-6
  • 1958: ICD-7
  • 1968 : ICD-8
  • 1979 : ICD-9
  • 1999 : ICD-10
  • 2022: ICD-11 (meer afgestemd naar de DSM)
     DSM en ICD zijn niet de enige classificatiesystemen. Er zijn er nog voor slaapstoornissen, zeer kleine kindjes, etc (specifieke pathologiëen). Als het gaat om mentale porblemen wilt men de DSM en de ICD meer op elkaar laten afstemmen.
33
Q

Met wat wordt het meeste gewerkt DSM of ICD?

A

Scandinavische landen werken meestal met ICD, maar rest van de wereld gebruikt doorgaans DSM. Voor WOII was de klinische psychiatrie voornamelijk Duits georienteerd erna Amerikaans).

34
Q

DSM voordelen

A
  • Research is verbeterd. Door de gemeenschappelijke taal kreeg men een meer homogene groep.
  • Communicatiemiddel tussen onderzoekers en behandelaars.
  • Betrouwbaarheid (de IBB is voldoende groot)
    Vb. Goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Verschillende mensen gaan wanneer ze een lijst klachten krijgen, bij dezelfde stoornis uitkomen.
35
Q

DSM nadelen

A
  • Koppeling met hulpverlening. De hulpverlening kan pas opgestart worden als er een categoriale diagnose gesteld is. (diagnose die enkel toelating geeft tot het opstarten van bepaalde hulpverlening)
  • Koppeling verzekeringsmaatschappij (diagnosebehandelincriteria DBC). Opdat de verzekering behandeling zou terugbetalen, moet er een diagnose gesteld zijn.
  • Koppeling psychofarmaca. (psychofarmaca die ontwikkeld worden en gekopppeld zijn aan een bepaalde diagnose.)
  • Validiteit (grootst kritische gegeven) (de constructvaliditeit is onvoldoende, meet het wel wat we willen meten?)
    Vb. Construct validiteit (moeten alle symptomen aanwezig zijn, hoe wordt de diagnose juist opgebouwd,…).
36
Q

Geschiedenis DSM

A
  • DSM-I/II: “Freud” model:
    Vooral vanuit psychoanalyse.
  • DSM-III/IV : “Kraepelin” model:
    Schizofrenie
    Bipolaire stoornis
    Schizoaffectieve stoornis
  • DSM-5: “Neurowetenschappen” model:
    Vanuit de DSM 5 = neurowetenschappelijk onderzoek (neuroimaging) geïmplementeerd. Daardoor zijn vele zaken uit de DSM wel gebaseerd op correct wetenschappelijke bevindingen (+)

 Er is dus veel onderzoek gebeurt, maar de vertaalslag in de klinsiche praktijk blijft nog beperkt en is misschien het meest gebeurt bij de neurocognitieve stoornissen namelijk dementuie v.h. Alzeimer type.

 De 1ste 2 versies waren meer analytisch geïnspireerd (bv. hysterie – Freud).
 Bij versie 3 en 4 lag de focus meer op schizofrenie en bipolaire stoornis.
 Bij versie 5 worden bevindingen vanuit neurowetenschappelijke hoek mee geïmplemenenteerd.

37
Q

Soorten diagnostiek

A
  • Classificerende (beschrijvende) diagnostiek.
  • Handelingsgerichte (verklarende) diagnostiek.
38
Q

Abnormaal-normaal

A

 Afkappunt normaal – abnormaal. Je moet een lijn trekken wanneer het abnormaal gedrag een stoornis wordt

Vb. Lengte (wanneer is dit abnormaal? Als een patiënt eronder lijdt).

Er is een continuüm van klachten (mild, matig, ernstig). In tegenstelling to de categoriale classificatie aangezien een stoornis daar aan- of afwezig is. Terwijl als men kijkt naar dit continuüm, gaat men een interventie bieden ook bij matige klachten bv. Alleen gaat de behandeling afhangen van de mate van ernst v.d. klachten.

39
Q

Verschil classificatie (DSM-gewijs) en diagnostiek

A

Classificatie (DSM-gewijs)
Wat (Wat is er aan de hand?)
Algemene kennis
Beschrijvend
Betreft groepen
Gedragkenmerken
Relatief snel te stellen (afvinkpsychiatrie)
Geeft enige richting aan hulpverlening

Diagnostiek
Hoe (Hoe is dat zo gekomen? De verklaring m.a.w.)
Specifieke kennis
Verklarend
Betreft een individu
Zijn meerdere niveaus van de persoon en context bij betrokken
Tijdrovend proces (bv. schizofrenie en aftakenlingsproces)
Is voorwaardelijk voor (goede) hulpverlening

40
Q

Classificatie is niet gelijk aan diagnostiek

A
  • Classificatie = snel = makkelijk afvinken welke stoornis je denkt te herkennen.
  • Diagnostiek = tijdrovend proces = je moet handelingsgerichte diagnostiek uitvoeren —> wat maakt dat mijn patiënt op dit moment depressief is (risicofactoren,…).
  • Diagnostiek = veel ruimer en dieper.
  • Classificatie is onderdeel van diagnostiek.

 Classificatie kan helpen, maar als het gaat om hulpverlening voor patiënten dan gata het voornamelijk over diagnostiek

41
Q

Wat zijn de 7 globale veranderingen van de DSM5?

A
  1. Het belang van ontwikkelingsaspecten die met de stoornissen samenhangen.
    - Volgorde hoofdstukken ≈ levensloopbenadering
    - Ontstaan, ontwikkeling en beloop van de stoornis
    - Leeftijdsgerelateerde factoren
    - Sekse/gender en cultuuraspecten
  2. De samenvoeging van de autistische stoornis, de stoornis van Asperger en de pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) tot één stoornis, de autismespectrumstoornis = ASS.
  3. De integratie van wetenschappelijke bevindingen uit het meest recente genetische onderzoek en onderzoek met beeldvorming van de hersenen.
    - Genetische en fysiologische risicofactoren
    - Prognostische indicatoren
    - Veronderstelde biologische markers

 Aantal zaken zijn ook verdwenen.
Vb. Bij autisme waren er subtypes zoals asperger. Subtypes worden gecreëerd omdat er te veel comorbiditeit (overlap) is. Moesten die subtypes een totaal andere behandeling impliceren, zouden die handig zijn, maar is vaak niet zo, dus men probeert subtypes te doen verdwijnen en homogeniteit te creëren.

  1. Een gestroomlijnde classificatie van bipolaire- en depressieve stemmingsstoornissen.
    - Alle deelcriteria zijn opgenomen in de criteria voor elke stoornis.
    - Nieuwe specificaties : ‘met angstige spanning’ , ‘met gemengde kenmerken’.
  2. De herstructurering van de stoornissen in het gebruik van een middel, met als doel meer consistentie en helderheid.
    - ‘Misbruik’ en ‘afhankelijkheid’ wordt vervangen.
  3. Een overgang in de conceptualisering van de persoonlijkheidsstoornissen.
    - ‘Hybride’model in deel III
    - Men wou heel ander concept doen, maar is niet gelukt. Nu zit men nog steeds met tweetal insteekmogelijkheden om naar deze stoornissen te kijken.
  4. Deel III: nieuwe stoornissen en kenmerken.
    - Stoornissen: meer onderzoek nodig, validiteit is onvoldoende.
    - Dimensionele maten voor de ernst van symptomen voor 13 symptoomdomeinen.
    - World Health Organization Disability Assessment Schedule (WHODAS): globale mate van beperkingen (ICF): vervangt GAF.
42
Q

Opzet DSM5

A

 Deel I: Uitleg en instructies voor gebruik en verantwoording

 Deel II (hoofddeel): Beschrijving van de 20 categorieën en de verschillende stoornissen

 Deel III (stoornissen in wording, ze hebben onvoloende validiteit om volledig opgenomen te worden maar ze zijn onder studie): Veranderingen die eerst verder onderzoek vereisen. Het categoriale is gebleven, maar men heeft het dimensionele erin meegenomen. Zoals vragenlijsten met ernst symptomen en dysfunctioneren (preobeert dimensioneel karakter toe te voegen). Men heeft in tegenstelling tot vorige DSM versie de dimensionele vragenlijsten en schalen mee opgenomen alsook het culturele aspect (bio-pschyo-sociaal-cultureel model). Op basis hiervan heeft men ook culturele schalen en vragenlijsten opgenomen in dit deel.

43
Q

Veranderingen DSM5 deel II, sectie II

A
  • 22 hoofdstukken.
  • Geen 5 assen (had DSM-4 wel). Vroeger had men assen met de insteek om bio-psycho-sociaal model op verschillende niveaus te zetten. Dit heeft men verlaten omdat de samenhang kwijt was door al die assen.
  • Geen afzonderlijk luik voor kinder- en jeugdpsychiatrie —> doorgetrokken in ontwikkelingsperspectief ‘levensloopbenadering’. Men heeft wel specificaties gemaakt dpoor bij een stoornis de kenmerken onder te verdelen in kinderen en volwassenen.
  • Specifiers toegevoegd. (om pathologie te specifiëren)
  • Beloop (is iets acuut/chronisch?)
  • Ernst (hoe erg is iets?)
  • Specifieke kenmerken (inzicht/suïcidaliteit/comorbiditeit = overlap).
  • Categorieën die eerder nieuw zijn in laatste versie: angst, OCD, trauma/stress.
  • Stoornissen die eerder nieuw zijn in laatste versie: eetbuistoornis (BED), MND (mild neurocognitieve disorder, bv. men kent de neurobiologishe mislopende zaken, maar men weet ook dat dat niet op 65 jaar start, maar veel vroeger. Dus kunnen we dan geen beeld in het leven roepen dat bij follow up wel suggestief zou zijn dat een populatie at risk, MND zou dat kunnen zijn), DMDD (destructive mood disrelation disorder: getracht om een bipolaire stoornis equivalent te maken bij mija wat normaal pas bij adolescenten (prevalentie = 0.91%) is), verzamelwoede,..; clustering (Zaken samengenomen en zaken doen verdijwnen zoals subtypes van autisme zoals Asperger heeft men verlaten)
44
Q

Reden voor veranderingen in de laatste DSM versies

A

Men wou van categoriaal beeld kantelen naar dimensioneel systeem. Men heeft de middenweg gekozen. Het categoriale is erin gebleven, maar men heeft hier en daar een dimensionele schaal toegevoegd.

45
Q

Classificatiecriteria

A

Er zijn verschillende classificatiecriteria om mensen juist te kunnen classificeren -> allemaal vragen en onderwerpen waar men naar kan kijken om meer klinisch gericht te zijn

  • Inleiding
  • Subtypen
  • Registratieprocedures
  • Specificaties
  • Diagnostische kenmerken
  • Bijkomende kenmerken die de classificatie ondersteunen
  • Prevalentie
  • Ontwikkeling en beloop
  • Risico- en prognostische factoren
  • Genetica en fysiologie
  • Omgeving
  • Temperament
  • Factoren die het beloop beïnvloeden
  • Cultuur en classificatie
  • Gender en classificatie
  • Diagnostische markers
  • Suïciderisico
  • Gevolgen voor het functioneren
  • Differentiële diagnostiek
  • Comorbiditeit
  • Relatie met andere classificatiesystemen
46
Q

Classificatiecategorieën

A
  • Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
  • Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen
  • Bipolaire-stemmingsstoornissen
  • Depressieve-stemmingsstoornissen
  • Angststoornissen
  • Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen
  • Trauma- en stress gerelateerde stoornissen
  • Dissociatieve stoornissen
  • Somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen
  • Voedings- en eetstoornissen
  • Stoornissen in de zindelijkheid
  • Slaap-waakstoornissen
  • Seksuele dysfuncties
  • Genderdysforie
  • Disruptieve, impulsbeheersing- en andere gedragsstoornissen
  • Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
  • Neurocognitieve stoornissen
  • Persoonlijkheidsstoornissen
  • Parafiele stoornissen
  • Overige psychische stoornissen
  • Bewegingsstoornissen en andere bijwerkingen van medicatie
  • Andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn
47
Q

Classificatiecategorieën deel III: aandoeningen die verder onderzoek behoeven (omwille v.d. zeer lage validiteit)

A
  • Subklinisch psychotisch syndroom
  • Depressieve episodes met kortdurende hypomanie
  • Persisterende complexe rouwstoornis
  • Stoornis in cafeïnegebruik
  • Internetgamingstoornis (is een verslaving, maar volgt niet dezelfde fysiopathologie als een andere verslaving)
  • Neurocognitieve stoornis door prenatale blootstelling aan alcohol
  • Suïcidaal-gedragsstoornis
  • Niet-suïcidale zelfbeschadiging/automutulatie (Als je gaat kijken bij adolescenten cross sectioneel bv. bij 14-15-jarigen dan zijn er hoge prevalentiecijfers van automutilatie. ‘Heb je ooit wel eens’ (de lifetime prevalentie, mensen die ooit aan automutilatie hebben gedaan) zit tussen de 10 en de 13% wat vrij hoog is. Wat wil zeggen dat er 10 à 13 percent dat die depressief zijn of dat die acuut suïcidaal zijn, neen. Maar het is wel belangrijk om te weten van die percentages wat zijn diegene die at risk zijn en welke die een gunstig beloop kennen en dan is het ook belangrijk om die automutilatie weg te trekken. Dat is onder studie, dat zijn zaken die vanuit de klinische praktijk zinvol zouden kunnen zijn, maar het heeft niet altijd evenveel zin om aparte categorieën te gaan installeren want je gaat daar eigenlijk niet bij komen je patiënt individueel beter bij kunnen behandelen

 Deze aandoeningen hebben nog onvoldoende validiteit verworven om officieel opgenomen te worden in de DSM.

48
Q

DSM-5 is niet wetenschappelijk?

A
  • De reden is dat er geen onderliggende neurobiologische of psychosociale verklaringsmodellen zijn.
  • Wel literatuur en field trials, wat wel wetenschappelijk is qua methodologie. Dus we moeten DSM niet weggooien.
49
Q

Explosie van stoornissen?

A

DSM-IV vs. DSM-5: Toename van +3% aan stoornissen/categorieën in 20 jaar. Is dus geen explosie, in tegenstelling tot wat men denkt.

50
Q

Door DSM meer pillen?

A
  • DSM is geen behandelinstrument.
  • Banden met psychofarmaca. Er is geld mee gemoeid (maar er is effectief wel een afstand tussen beide)
  • Ernstinschatting en effecten (“disability”).
51
Q

Amerikaanse invloeden?

A
  • We komen van 100% Amerikaans. Nieuwe versie DSM is ontwikkeld door 20% buitenlandse experten (bij DSM-IV Amerikaanse georiënteerd).
  • Online proefversie. Men had de intentie om de DSM-5.1 versie lanceren met de betrachting om een aanpassing door te voeren vanuit de klinische praktijk. Dat was een goed idee want al ze dan toch willen kantelen, dan gaat het niet vanuit theoretisch oogpunt, maar vanuit bottom up (vanuit de .klinische praktijk), diegene de het instrument gaan toepassen. Dit is niet doorgevoerd, maar wel een lichtpunt, dat een ander classificatiesysteem al redelijk wat onderzoek verricht heeft en dat is een nieuwere piste ids wie weet in de toekomst een DSM-6 of een andere classificatiesysteem dat het diomensionele meer belicht.
52
Q

Invloed Big Pharma?

A
  • Tegenstrijdige belangen transparant gemaakt.
  • Blijft inderdaad controversieel.
  • Onderzoek de dag van vandaag binnen de psychiatrie is nog altijd gefinancieerd door de Big Pharma.
     Boodschap: Stop met psychiatriseren en labelen van elk probleempje en alle klachten (zie lange naam van de ‘stoornis’, knipoog).
     Classificatie is zeker niet gelijk aan diagnostiek. Diagnostiek is een essentiele voorwaarde voor goede hulpverlening en DSM zou er iets in kunnen betekenen, maar beperkter in de individuele begeleiding.
53
Q

Conclusie geschiedenis DSM

A
  • Geen radicale breuk met DSM-IV. Bijna kopie paste. Grote lijnen uit de DSM 4 zijn gebleven, maar er is een meer dimensionele benadering in DSM 5. Meer specifiers/specificaties bij een stoornis.
  • Meer dimensionele benadering, bij persoonlijkheidsstoornissen, maar ook in andere domeinen.
  • Toch behoud van de gekende categorieën.
  • Vaak integratie van ernstmetingen. (dimensionel schaal ingevoerd)
  • Meer nuances in DSM 5, meer specificaties.
  • Quid DSM-5.1 ? Men sprak over nieuwe versie om op de werkvloer te gebruiken = kunnen we daar iets mee doen?
54
Q
A