Hoofdstuk 13: Persoonlijkheidsstoornissen Flashcards

1
Q

Persoonlijkheidsstoornissen algemeen

A

 Normaal is er binnen de klinische psychiatrie een dimensionele classificatie, je bent meer of minder ziek. Er is dus een minder of meer ernstig gegeven binnen de dimensie/spectrum.

 Er is enkel een prototypische classificatie bij de persoonlijkheidsstoornissen! Verschillende stoornissen die in een cluster zitten naargelang het algemene prototype.

 Zeer grote overlap tussen persoonlijkheidsstoornissen onderling, maar overlap wordt des te groter binnen de cluster zelf → niet altijd stoornissen, maar soms overlappende traits.

 Persoonlijkheidsproblematiek komt voornamelijk tot uiting in therapeutische relatie & gaat therapeutische relatie/interventie beïnvloeden.
We spreken hier over ‘stoornis’ → is het uiteinde van het spectrum en is al ernstiger dan gewoon ‘persoonlijkheidskenmerken/traits’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Er zijn drie clusters binnen persoonlijkheidsstoornissen:

A

categoriale/prototypische indeling (later: dimensioneel karakter)

  • Cluster A: Vreemde, excentrieke cluster
  • Cluster B Dramatische cluster (meest gehanteerd binnen klinische pscyiatrie)
  • Cluster C: Angstige cluster (onderscheid v.d. angststoornissen, wel overlap)

Persoonlijkheidsstoornissen zijn hybride gegeven = die van DSM 4 zijn overgenomen in DSM 5, maar onderzoek is in de laatste sectie van DSM 5 overgenomen = het is dus een beetje een tweedeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cluster A: Vreemde, excentrieke cluster

A
  • Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
  • Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
  • Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cluster B Dramatische cluster (meest gehanteerd binnen klinische pscyiatrie)

A
  • Antisociale persoonlijkheidsstoornis
  • Borderline persoonlijkheidsstoornis
  • Theatrale persoonlijkheidsstoornis
  • Narcistische persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cluster C: Angstige cluster (onderscheid v.d. angststoornissen, wel overlap)

A
  • Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
  • Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
  • Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kenmerken persoonlijkheidsstoornissen

A
  1. Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk binnen de cultuur van de betrokkene afwijken van de verwachtingen. Dit patroon wordt zichtbaar op twee (of meer) van de volgende terreinen: (2 of meer zijn verstoord)
  • Cognities (denken)
  • Affecten (voelen)
  • Beheersing van de impulsen (doen)
  • Interpersoonlijke relaties (sociale).
  1. Het duurzame patroon is star en uit zich op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties.
  2. Het patroon is stabiel en van lange duur en het begin kan worden teruggevoerd naar ten minste de adolescentie of de vroege volwassenheid (identitietscrisis).
  3. Het duurzame patroon veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.
  4. Exclusie (komt niet door): somatische aandoeningen, aan middelen gebonden stoornissen of een andere psychische stoornis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cluster A: algemeen

A
  • Excentriek, zonderling.
  • De personen zijn introvert, trekken zich terug uit het sociale contact en zijn beperkt in hun emotionele expressie.
  • Er kunnen cognitieve stoornissen en/of perceptuele stoornissen voorkomen die soms een psychotisch karakter hebben.
  • Het sociaal functioneren is sterk aangetast.
  • Exclusie: schizofrenie, stemmingsstoornissen met psychotische kenmerken, een andere psychotische stoornis, of in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (ASS).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cluster B: algemeen:

A

Dramatische cluster
- Borderline: automutilatie, suïcidepogingen en eisend/dwingend (stukje manipulatief) gedrag. Vooral ook veel emotieregulatie.
- Narcistisch: veel conflicten om zich heen die hij/zij allemaal aan anderen wijt.
- Theatraal: flamboyant gedrag.
- Antisociaal: veel overlast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cluster C: Algemeen

A

Angstige cluster:
- Het centrale kenmerk is angst:
* Vermijdingsgedrag: bij ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
* Vastklampend gedrag: bij afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
* Controlegedrag: bij obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis (veel nood aan structuur, duidelijkheid, voorspelbaarheid)

  • De patiënten vallen niet op. (« cluster B valt wel op)
  • Ze zoeken vaak de oorzaak van hun problemen bij zichzelf en nemen weinig verantwoordelijkheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwikkeling, beloop en gevolgen van persoonlijkheidsstoornissen

A
  • Recent onderzoek van laatste 2-3 jaar toont aan dat de starheid wat is verminderd  persoonlijkheidsstoornissen blijken toch iets responsiever op goede interventie → interventie kan beloop op positieve manier beïnvloeden.
  • Beginnen in de adolescentie of op jongvolwassen leeftijd en zijn daarna relatief stabiel.
  • Bij het ouder worden verliezen pathologische persoonlijkheidstrekken over het algemeen aan scherpte door:
  • Neurobiologische veranderingen
  • Maturiteit van de persoonlijkheid
  • Verschillen natuurlijk beloop (toch iets meer nuance in op te merken dan wat hier staat!):
  • Antisociale PS: weinig verbetering
  • Teruggetrokken en achterdocht Cluster A: toename
  • Angst Cluster C: toename
  • Borderline PS: wisselend
  • Blijvende gevoeligheid voor emotionele instabiliteit of dysforie → komt bij elke cluster terug (emotionele instabiliteit iets meer bij borderline)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Comorbiditeit en differentiële diagnostiek persoonlijkheidsstoornissen

A
  • Persoonlijkheidsstoornissen
  • Intracluster-comorbiditeit  heel hoge comorbiditeit binnen clusters (vooral binnen cluster B)
  • Aan middelen gebonden stoornissen (zeker met cluster B  controleverlies)
  • Angststoornissen (vooral met cluster c)
  • Stemmingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ethiopathogenese persoonlijkheidsstoornissen

A
  1. Biologisch model
    - Genetisch = minder hoge heritabiliteit bij stoornis, maar wel bij kenmerken!
    (Cloninger
    Harm avoidance
    Novelty seeking
    Reward dependence
    Persistence)

(Big Five (In het BF-model wordt ph van normaal tot pathologisch getypeerd op 5 dimensies.)
Neuroticisme
Extraversie
Consciëntieusheid
Altruïsme
Openheid voor nieuwe ervaringen)

  • Neurobiologie: HPA-as: het stresssysteem is ontregeld (link met trauma).
  1. Psychologisch model
    - Trauma aan de basis (vooral cluster B → hoogste correlatie met borderline)
    * Mishandeling
    * Seksueel misbruik
    * Verwaarlozing
  • Hechting = instabiliteit in eerste 1000 dagen (vooral bij borderline/antisociaal)
  • Disfunctionele cognitieve schema’s aan basis verstoorde identiteitsontwikkeling (cluster C: zich afhankelijk opstellen, minderwaardig voelen)
  1. Biopsychosociaal model (!)  alle 3 belangrijk
    In het kader van etiopathogense is het belangrijk om in kader van interventie en behandeling een biopsychosociaal model te hanteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandeling van persoonlijkheidsstoornissen

A
  1. Behandeling op zich is belangrijk, maar follow-up blijft ook belangrijk.
  2. Outcome van behandeling is positiever dan men dacht → blijkt uit recent onderzoek
  3. Goed hanteren v.d. eigen (negatieve) tegenoverdracht
    De eigen tegenoverdracht (therapeut en patiënt zijn in een één-op-één relatie in gesprek. Ene zegt iets → andere antwoordt daarop  gebeurt bij ieder volgens een eigen referentiekader en emoties, leertherapie,…) goed kunnen hanteren is bij patiënten met ph-stoornissen cruciaal, omdat zij heftige tegenoverdrachtsreacties kunnen oproepen, variërend van afkeer tot genegenheid. Bv. patiënt met narcistische kan irritatie, afstandelijkheid, … oproepen. vaak gaat het hier om negatieve tegenoverdracht (vb. narcistische persoonlijkheidsstoornis die niet meer wil meewerken), maar kan ook positief zijn.
  4. Therapie geven aan mensen kan soms ook effect hebben op jezelf = alert voor zijn!
  5. Psychotherapeutisch:
    - Cognitief-gedragstherapeutisch (vaakst gedaan):
    * Dialectische Gedragstherapie: in eerste instantie bedoeld voor de behandeling van impulsief en destructief gedrag en het aanleren van constructieve vaardigheden, en in tweede instantie voor het vinden van een zinvol bestaan.
    * Cognitieve Therapie
    * Schema-Focused Therapie (SFT): aanpassen van disfunctionele schema’s
  • Psychodynamisch:
  • Mentalisation-Based Treatment (MBT): het doel is het ontwikkelen van het mentaliserend vermogen
  • Transference-Focused Therapy (TFT): aanpassen van disfunctionele schema’s
  1. Medicamenteus: SSRI (vooral bij comorbiditeit met angst- en stemmingsstoornissen)
    Ook link met ontregeld stresssysteem → dan kan men kiezen voor SSRI = serotonine reuptake inhibitoren (antidepressiva).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly