Hoofdstuk 2: inleiding deel 2 Flashcards
Gezondheid/ziekte
Hoewel het dus polair /dichotoom (gezond/ziek) lijkt is er een dimensionele werkelijkheid. Wat wil zeggen dat er een continuüm van meer naar minder gezond/ziek is. Het is dus een polair begrip met een dimesionele werkelijkheid. Het legt de nadruk op alle aspecten v.h. menselijk functioneren:
- Biologisch
- Psychisch
- Sociaal
Normaliteit
Beantwoordt aan een bepaalde norm (statistische norm). Om van deviant gedrag te spreken moeten we weten wat normaal gedrag is.
Cultureel aspect
Eigenlijk bio-psycho-socio-culturele visie.
- Homoseksualiteit werd vroeger als ziekte gezien in de DSM, nu niet meer.
- Psychosen (inhoudelijk zijn er culturele verschillen)
- Dwangneurose
* Hier : kuisziekte, Afrika : geen kuisziekte
Tijdsaspect gezondheid/ziekte (Hoe evolueert zoiets?)
Bore-out en burn-out zijn nu in de Westerse maatschappijen vaak voorkomend, maar vorger kende men dit niet. Depressies komen vooral voor sedert de laatste 3-4 decennia.
Criteria normaliteit
- Evolutieve criteria
- Kwantitatieve criteria
- Normatieve criteria
Evolutieve criteria normaliteit
(ontwikkelingsgerelateerd)
Bepaalde gedragingen correleren met een bepaalde leeftijd. Wat is eigen aan een levensloop v.d. cliënt. Dit hanteren we vaak bij ontwikkelingsproblemen of stoornissen.
Vb. Baby van 3 maanden is niet continent is normaal .
Vb. Adolescent die dwarsligt thuis is normaal.
Kwantitatieve criteria normaliteit
(alles over neurocognitieve en intellignetie)
Gaat over gemiddelden.
Vb. IQ spreken over cijfers, gemiddelden en standaarddeviaties.
Normatieve criteria normaliteit
(klinisch psychiatrische ziektebeelden)
Deze gaan het meest verklarend zijn. Worden het vaakst gehanteerd om normaliteit bij een cliënt aan te tonen. 3 basisbegrippen: normaliteit vanuit psychisch functioneren bekijken.
Autonomie: (of het verlies ervan) Kan iemand autonoom functioneren?
Integratie: Steeds dezelfde persoon die handelt in uiteenlopende situaties met verscheidene wensen en die diverse ervaringen opdoet. Psychische integratie = gedachten, gevoelens en gedragingen zijn aan elkaar gelinkt. Als je daarin knipt, krijg je psychische desintegratie waar gevoelns, gedachten en gedragingen niet op elkaar zijn afgestemd.
Aanpassing/adaptatie: Wordt ook wel ego stretten, de weerbaarheid, de veerkracht (resiliance). Nagaan hoe iemand zich aanpast aan de wisselende omstandigheden van zijn omgeving, rekening houdend met bepaalde gegevens van dat milieu = copingsmechanismen (ego) ▪ Hoe sterk je bent om aan te passen aan een omgeving, copingsmechanismen, veerkracht, etc. Minder adequate coping kan zijn automutulatie of alcohol, drugs, etc.
Probleem van de individuele subjectiviteit
Iedereen heeft eigen normen en waarden en eigen vooroordelen en idealen.
Probleem van de sociaal-culturele subjectiviteit
Men moet zich het referentiekader van de patiënt eigen maken. Je inbeelden hoe zijn/haar leefwereld en omgeving/cultuur is en zou kunnen kaderen binnen het probleem. Bij bestuderen van psychopathologie is het ook belangrijk dat je eigen referentiekader hebt.
Psychiatrische epidemiologie
De leer/logos v.h. psychische morbiditeit in de hele populatie, ongeacht of mensen wel of niet in behandeling zijn.
Voorbeeldonderwerpen epidemiologie
- Hoeveel mensen hebben een psychiatrische stoornis (‘beschrijvende epidemiologie’)?
- Waarom krijgen mensen een psychiatrische stoornis (‘analytische epidemiologie’)?
- Hoe kunnen psychiatrische stoornissen worden voorkomen (‘preventie’)?
Studie van deze zaken is de epidemiologie.
Prevalentie. Er bestsaat bijvoorbeeld de puntprevalentie: op welk bepaald moment van mij leven? Maar meestal spreekt men in de psychiatrie over lifetime prevalentie = ‘Wat is de kans dat ik OOIT in mijn leven een psychische stoornis krijg?’
Vb. lifetime prevalentie: Wat is de life time prevalentie van stemmingsstoornissen, dat is ongeveer 15%, ligt veel hoger.
Incidentie
Dit wordt minder gehanteerd in de pschiatrie dan prevalentie. Aantal nieuwe gevallen/totale populatiegroep in een bepaalde periode.
Prevalentie
Aantal oude en nieuwe gevallen/totale populatiegroep.
- In een bepaalde periode (periodeprevalentie).
- Op een bepaald moment (puntprevalentie).
- Tijdens het hele leven (lifetime prevalentie).
Uitgedrukt per 100.000 inwoners en per jaar
Leg epidemiologie uit adhv de afbeelding in de sv
1 = Acuut verloop
Acute decompensatie en dan acuut herstel (normaal functioneren) (iets wat reversibel is door Vb. Medicament en men zo herstelt).
2 = Intermitterend/fluctuerend verloop (komt veel voor in de klinische pschiatrie)
Gaat vooral over de care en niet de cure (dat is meer in de somatische hulpverlening).
Geheel of gedeeltelijk herstel (remissie). Iemand die ‘genezen’ is van een depressie blijft die kewtsbaaheid behouden dus daarom is die in remissie.
Heroptreden van de stoornis (recidief). Men spreekt niet van genezen, maar van ‘in remissie zijn’ als het beeld is opgeklaard. Vaak hervalt men in een stoornis of gewoonten na een remissie.
3 = Statisch verloop
Toestand onveranderd. Acute decompensatie (naar beneden), maar blijft zo. Er is verval in psychisch functioneren.
4 = Progressief verloop
Neurodegeneratief gegeven. De toestand verslechtert gestadig, lijdt langzaam naar de dood.
Horizontale lijn: de lijn over het functioneren.
Ongelijkheid in de verdeling van psychiatrische morbiditeit
- SES (armoede bv.) heeft een invloed.
- Stedelijke gebieden → meer gevallen. Urbanisiteit, we gaan zien dat er een verschil bestaat in prevalentie van psychose shizofrenie die meer prevalent zijn in stedelijke gebieden.
- Alleenstaand (alleenstaande zijn gelinkt aan eenzaamheid wat gelinkt wordt aan een verhoogde kans op een depressie)
- Leeftijd (genderverschil)
- Vrouwen : emotionele stoornissen (angst, depressie), vaker internaliserende/affectieve stoornissen. (komt vaak door emotiegerichte coping en hormonen).
- Mannen : ontwikkelingsstoornissen(vaak genetisch) (ADHD, Autisme), gedragsstoornissen
- Etniciteit
Algemene preventie
- European Study on Epidemiology:
- 1/4 : ooit psychische problemen. (lifetime prevalentie)
- 1/9 : psychische problemen het laatste jaar. (periodeprevalentie)
- Toename aantal depressies. (niet enkel bij volwassenen ook bij mija)
- In Vlaanderen:
- 1000 zelfdodingen/jaar.
- Toename psychische problemen bij kinderen en jongeren.
- Ieder van ons krijgt hier vroeg of laat mee te kampen: zelf of in de persoon van een ouder, partner, kind, broer, zus, vriend of buur.
- Minimale Psychiatrische Gegevens (MPG) (2006):
- o 95.294 opnames
o ➢ 45.331 : PZ
o ➢ 47.832 : PAAZ o - 35% : Aan middelen gebonden stoornissen
- 21% : Stemmingsstoornissen
- 16% : Psychoses
- Epidemiologische gegevens CGG (2009):
- 50.000 in behandeling voor psychische problemen
- 22% : Stemmingsstoornissen (vrouwen)
- 13% : Stoornissen in de kindertijd
- 10% : Aan middelen gebonden stoornissen (mannen)
- 10% : Angststoornissen
- 8% : Aanpassingsstoornissen
- 3% : Psychoses
Prevalentie van psychiatrische stoornissen
- DALY (Disability adjusted life years)
Meet hoeveel invloed een ziekte heft op de levensverwachting en op de mate waarin mensen normaal kunnen functioneren. - YLD (years lived with disability)
Bij deze maat gaat het alleen om de invloed v.d. ziekte op het dagelijks functioneren en wordt mortaliteit niet meegerekend.
Geschiedenis van de psychiatrie
- Hippocrates (CA. 460-366 V.C)
- Exorcisme en heksenvervolgingen (drijftest) (ca. middeleeuwen)
- Gekkenhuizen
- Vanaf 1800 hervormingen
- WOII
- De antipsychiatrische beweging (ca. 1970)
Hippocrates (CA. 460-366 V.C)
Evenwicht tussen ‘humores’ of lichaamssappen (zorgde voor 4 temperamenten):
- Slijm: flegmatisch (lethargisch of traag persoon)
- Bloed: sanguinisch (vrolijk, zelfverzekerd en optimistisch)
- Zwarte gal: melancholisch (depressief)
- Gele gal: cholerisch (driftig)
Anno 2020 werden deze humores nog gehanteerd.
Exorcisme en heksenvervolgingen (drijftest) (ca. middeleeuwen)
Psychische stoornis was:
- Bezetenheid door de duivel (duivelverdrijvingen)’ (in de demonologische zin)
- ‘Straf van God’ (in de religieuze zin)
Gekkenhuizen
(vroegere benaming psychiatrische ziekenhuizen)
- 1370 : 1ste krankzinnigengesticht in Granada.
- 15de eeuw : St-Dymphna in Geel: zieken onderbrengen bij burgers. De gezinsverpleging heeft hier zijn roots.
- Bedelaars en Geestelijk gestoorden werden hierin weggestopt.
Vanaf 1800 hervormingen
- Joseph Guislain (1797-1860) o
- Kanunnik Jozef Triest (1760-1836).
- PZ waren vaak op afgelegen plekken, zogezegd omwile v.d. rust.
- Psychopathologie is een uiteenlopende waaier van psychiatrische stoornissen en mentale handicap.
- Het fungeerde als bewaarfunctie en beveiligingsfunctie (primaire behoeften)
- 1857 : Eerste psychiatrische kliniek
- Therapieën : gesprekken, kadanstherapie, rotatietherapie, ECT
- Geen soecifieke behandelinge, aleen groepsbehandelingen/groepsentiteit.
- Philippe Pinel (1745-1826): psychiatrie als medische specialisme
- Karl Jaspers (1883-1969): “Allgemeine Psychopathologie (1913) (Duits)
- Emil Kraepelin (1856-1926): vader van de moderne wetenschappelijke psychiatrie : “dementia praecox”
- Sigmund Freud (1856-1939): grondlegger psychoanalyse
- Eugen Bleuler (1857-1939): “schizofrenie”
WOII
(APA is begonnen met het uitvaardigen v.d. 1ste versie van DSM)
- National Institute of Mental Health
- Nl: Trimbos (1920-1988) & Rümke (1893-1967)
- Aantal opmerkelijke somatische behandelmethoden:
- Koortskuur (verdwenen)
- Insulinecomatherapie (insuline inspuiten bij iemand zonder diabetes kan in een coma geraken)
- ECT (niet-humane elektroconvulsieve therapie/schoktherapie) (is aanwezig, maar in andere omstandigheden, onder anesthesie in het ZH)
- Prefrontale lobotomie = stukje PFC wegnemen (1ste zwarte bladzijde in de psychiatrie)(verdwenen)
- Erfelijkheidsonderzoek
- Eugenetische ideologieën (eugenetica = rasverbetering = zie Hitler)
- 1950-1960 : moderne psychofarmaca
- Antidepressiva (Chloorpromazine)
- Neuroleptica (psychotica) (gekend voor de bipolaire stoornis)
- Anxiolytica (angstwerend)
- Lithium (medicatie voor manisch depressieve aandoening)
De antipsychiatrische beweging (ca. 1970)
Door de zwarte pagina in de geschiedenis omwillen van de niet-humane omstandigheden binnen de klinische pschiatrie kreeg je een anti-pschiatrische beweging (bestaat vandaag nog).
Evidence based medicine
Psychiatrie is meer evidence-based geworden (vanuit (neuro-)wetenschappen een aparte tak geworden.
Wetenschappelijk onderbouwd materiaal
- Gevalsbeschrijvingen
- Verzameling van gevalsbeschrijvingen
- Open, niet vergelijkend onderzoek
- Vergelijkend onderzoek
- Randomized Clinical Trials (RCT’s)
- Meta-analyse van RCT’s (richtlijnen)
Geschiedenis psychiatrie evoluties
- Er is een evolutie van intramuraal naar extramuraal.
Afbouwend v.h. ‘afsluiten’ van pscyhiatrische patiënten v.d. rest v.d. wereld. Men wil al die bedden vermijden en mensen zo veel mogelijk thuis behandelen. Dus m.a.w. een evolutie van binnen het ziekenhuis naar een behandeling in eigen omgeving. - Er is een evolutie van solitair naar multidisciplinair.
Verschillende disciplines die elk met hun discipline kunnen kijken naar de patiënt voor een holistisch beeld en betere begeleiding i.p.v. een eenzijdige benadering. - Er is een evolutie v.h. medisch model naar het bio-pschy-sociaal model.
- Er is een evolutie van behandeling van stoornissen naar zorg voor de mens.
Van cure naar care. Nu gaat het vooral om de levenskwaliteit
Ethiopathogenese
Het verklaringsmodel dat kijkt naar de onderliggende oorzaken. Etiologie wordt ook de “leer der oorzaken” of het verklaringsmodel genoemd. Vb. bio-psycho-sociaal model (kwetsbaarheidsmodel)
De etiopathogenese is opgedeeld in 2 delen:
- Fysiopathogenese: de wijze waarop verstoorde neurobiologische mechanismen bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden. Slaagt dus meer op het biologische, medische model.
- Psychopathogenese: de wijze waarop verstoorde psychische mechanismen bijdragen tot het ontstaan van psychiatrische ziektebeelden.
Verschil correlatie en causaliteit
Causaliteit impliceert een wetmatige relatie tussen oorzaak en gevolg. In de psychiatrie is er bijna nooit sprake van causaliteit. Waar we wel over spreken zijn risico- en protectieve factoren en dan spreken we over samenhang.
Correlatie (samenhang) is niet gelijk aan causaliteit.
Fysiopathogenese
De fysiopathogenese kan ruim opgedeeld worden. Enerzijds de genetica (de erfelijheid, heratibiliteit) en anderzijds de neurotransmitters. Dat wil zeggen als we het hebben over de fysiopethogenese van een bepaalde aandoening dan moet je iets kunnen vertellen over de genetische load (erfelijkheid, de familiale overerving) en welke neurotrnasmitters een grote rol spelen bij die welbepaalde pathologie.
Generiek van de fysiopathogenese
- Genetische risicofactoren : NATURE – actors (vb. heritabiliteit, erfelijkheid)
- Omgevingsfactoren : NURTURE – stage
- Interactie tussen nature en nurture (wisselwerking tussen deze 2)
Je hebt acteurs nodig en je hebt een podium nodig, maar het is de interactie tussen beiden die voor een schouwspel zorgt.
Interactie tussen beide is van belang voor de etiologie, behandeling en preventie van ziektebeelden.
Genetica in de psychiatrie
In de psychiatrie gaat het niet alleen over puur genetische factoren zoals in de somatische geneeskunde bv. waar er bepaalde aandoeningen zijn war er een overving is en waar je op voorhand kan bepalen wat de kans is dat je kinderen dat gaan krijgen. Dit gaan we niet zien in d eosychiatrie. Wel over de invloed/impact van verschillende genen die met elkaar in interactie treden met omgevingsfactoren. Dus dat vroegere nature-nurture debat is een interactie debat. D.w.z. dat die interactie tussen de omgevingsfactoren met een bepaalde genetische kwetsbaarheid die expressie kan geven tot een bepaald fenotype in klinische kenmerken v.d. psychopathologie.
Wisselwerking tussen genen en omgevingsfactoren
Een oud figuur die als we de vertaalslag maken anno 2023 zeker bruikbaar is in de klinische pratijk is dat er in de apsis een genetische predispositie staat. D.w.z. dat je de nature in de apsis kunt zetten en dan eigenlijk in de ordinaatsomgevingsfactoren.
Kijk figuur op sv. Wnneer spreken we van een full blown disorder?
Om te kunnen spreken van een full blown disorder, is er een bepaalde genetische kwetsbaarheid aanwezig die een bepaalde threshold gaan overschrijden en dat in interactie moet treden met een anatal omgevingsfactoren. Het is pas als die interactie er is, dat er pas sprake gata zijn van een klinische psychiatrische aandoening.
Er is een continuüm en op een gegeven moment vindt er een cut off plaats. Er gaan ook milde, matige klachten kunnen zijn zonder dat we spreken van een psychiatrische entiteit, maar waar de patiënt wel zorgen behoeft. Op dat moment zit je bv. op positie B. B wil zeggen dat je in een subklinsiche entiteit zit. D.w.z. dat de klinisch psychitrische aandoening niet aanwezig is, maar er zijn wel wat kwetsbaarheden. Dat heeft te maken met de gentische load niet zo groot is of dat de omgevingsfactoren, de risicofactoren niet in die mate aanwezig zijn dat je kan spreken over de pschyopathologie.
Gegeven C is wat moeilijker. Er is geen expressie van symptomen, maar de patiënt draagt wel een neurobiologische kwetsbaarheid die misschien vroeg of laat tot expressie kan komen. Bv. neurodegeneratieve (neurocognitieve stoornissen) zoals Alzheimer daar weten we dat er eigenlijk een neurobiologisch substraat aan de basis ligt als verklaringsmodel. Maar dit is niet zichtbaar, de expressie komt pas veel later tot uiting. Dus er is een zekere kwetsbaarheid die niet klinisch zichtbaar tot expressie komt.
A= Full disorder/het klinisch syndroom
Hoge predispositie, hoge omgevingsfactoren (klinisch psychiatrisch ziektebeeld). Er is een volledige psychiatrische toestand = er is een bepaalde genetische kwetsbaarheid en er zijn ook bepaalde omgevingsfactoren die samen zorgen voor een stoornis.
B = Spectrumconditie
Er is een interactie tussen beiden, maar het zit in een spectrumconditie (subgroep). Subklinisch wat wil zeggen dat mensen die at risk zijn ( risico op psychische stoornis).
C= Neurobiologische zaken
Hoge genetische predispositie, lage omgevingsfactoren. Dit resulteert in een neurobiologische afwijking (maar niet in een klinische afwijking).
Neurobiologische abnormaliteit = niet zichtbaar in patiënt (oogt normaal), maar op Neurobiologisch vlak zijn er processen bezig waardoor patiënt later een stoornis zal ontwikkelen (vb. Alzheimer).