Hoofdstuk 3: Neurocognitieve stoornissen Flashcards
Welke geheugenstoornissen zijn er?
- Dementie (Alzheimer is de bekenste)
- Delirium (vereist een acute interventie)
- Amnestische stoornissen (de specifieke geheugenstoornissen)
Gerontopsychiatrie
Als we gaan kijken naar de levensloop zitten we bij een bepaalde leeftijdspopulatie, de scenescentie of de +65 jarigen. Soms wordt er ook wel gezegd de gerontopsychiatrie. Het is de psychiatrie die zich bezighoudt met voornamelijk aandoeningen die zich voordoen op die leeftijd.
Hoe zag de bevolkingspiramide er in 1881 uit?
Als we de bevolkingsleeftijd bekijken in de 19e eeuw, dan zien we een klassieke bevolkingspiramide. Er is een hoog sterftecijfer, een hoog geboortecijfer en een korte levensverwachting.
Hoe zag de bevolkingspiramide er in 2002 uit?
Nu zien we eigenlijk geen piramide meer, maar eerder een vorm van een urne. Er is een lager geboortecijfer en sterftecijfer, en een langere levensverwachting. We zien ook dat het middelste gedeelte breder is (babyboomers: generatie geboren na WO2).
Welk fenomeen gebeurt er bij de vergrijzing?
De beweging epidemiologisch/evolutie van piramide naar urne is de vergrijzing.
Wat is vergrijzing/senescentie?
Er is een toename bij de 65+ wordt ook wel de vergrijzing/senescentie (een natuurlijk verouderings mechanisme) genoemd. We moeten dus veel meer researchen dan vroeger naar deze ziekten die vooral bij ouderen voorkomen door vergrijzing. Bij de 80+ is er ook een grote toename, een verdubbeling van de ‘superouden’. Significante toename v.d. ouderen over de jaren heen.
Wat zijn de superoudjes?
Er is een toename vanaf 65 jaar in 2020-2040 en 2060. Op de rechtste grafiek is er een forse toename in prevalentie bij de 80+ ‘superoudjes’. Dat is gewoon de epidemiologie.
Wat wordt er bedoeld met een duaal proces bij de bevolking?
- Bevolking veroudert
Er is een daling v.d. sterfte (voordeel gezondheidszorg) en een toename v.d. levensverwachting met 8 jaar van 2000 tot 2060: 86,2 (mannen) en 88,8 (vrouwen). Daarnaast is er een stagnatie v.h. aantal geboortes. Het gemiddeld aantal kinderen per vrouw is 1,77. - Oudere bevolking
Er is een toename in het aantal “ouderen”: 65-plussers van 17% in 2000 tot 26% in 2060. De gemiddelde leeftijd v.d. bevolking neemt toe. Wat logischerwijs ervoor zorgt dat de prevalentie van neurocognitieve stoornissen agat toenemen, aangezien het juist zo ‘populair’ is op die leeftijd.
Hier kunnen we vergrijzing van de maatschappij in kaderen en gaat blijven stijgen.
Wat zijn geheugenstoornissen?
Bij neurocognitieve stoornissen, de fysiologische component gaan we kijken naar het construct, wat is er nu centraal als we het hebben over dementie, delirium, amnestische stoornissen (bv syndroom van korsakov)? Daar is iets gemeenschappelijks/collectief en dat is dat het geheugenstoornissen genoemd worden. De neurocognitieve- en de amnestische stoornissen worden ook geheugenstoornissen genoemd. Bij de amnestische stoornissen zal het zich enkel en alleen focussen op de geuheugenstoornissen, maar je gaat zien bij delirium en zeker bij dementie gaat dat verder dan de geheugenstoornissen.
Het geheugen is een zeer heterogeen construct, en is voornamelijk gesitueerd in de hippocampus en de mediale temporaalkwab. Dit komt vooral bij ouderen voor. Belangrijk daarbij is hoe het geheugen zich evolueert en hoe het geheugen van een 65 jarige is bv. Geheugen gaat achteruit, maar wat is gekoppeld aan een normale ouderdomsproces en wat is iets dat pathologisch zou kunnen zijn of een dementieel proces (er dient veel tijd over de diagnose van dementie te gaan voor het gesteld kan worden). Het is immers een degeneratief gegeven en geen cross-sectioneel (op één tijdstip, één situatie, één …) gegeven.
Wat zijn de functies van het geheugen?
Gaat vooral over de hippocampus en mediale temporaalkwab (slaapkwab). Deze zijn m.a.w. verantwoordelijk voor het geheugen. Het is niet omdat er een deel ervan aangetast is dat ineens alle functies aangetast zijn, het kan ook sequentieel (het zich achter elkaar voltrekken van gebeurtenissen).
- Informatie opslaan
- Informatie bewaren (consolideren)
- Informatie terugvinden (zoeken in wat gestokeerd is geweest)
- Herkenning, met trigger of stimulus (recognitie)
- Actief opdiepen, zonder trigger of stimulus (reproductie)
Bij het bestuderen v.d. neurocognitieve stoornissen gaan we het ook hebben over leren (kinderen) vs. vergeten (ouderen). In het begin zoals synapthogenese, de complexiteit van een netwerk dat uitgebreidt wordt en op die manier de ‘autostrade van connecties’ zien we dat naarmate iemand ouder wordt, dat die handelingen, dat neuronale netwerk losser wordt. Dat er minder snelle verbindingen zijn en dat heeft natuurlijk consequenties.
Wat zijn de executieve functies?
(frontaal): Alles uitvoerend. Het staat in voor aandacht, concentratie, verwerkingssnelheid, organisatie en planning.
Wat is het verband tussen de prontale of prefrontale cortex en geheugenstoornissen?
De frontale of prefrontale cortex spelen ook een rol bij geheugenstoornissen en zijn verantwoordelijk voor de executieve functies.
Welke onderverdeling kan er in het geheugen gemaakt worden?
- Expliciete (declaratieve) geheugen
(bewust)
* Werkgeheugen (heel snel informatie stokkeren)
* Episodisch (autobiografisch) geheugen (herinneringen): kennisgeheugen
- Anterograde (vooruit toekomst, nieuwe dingen onthouden)
- Retrograde (achteruit terugkijken, oude dingen onthouden)
* Semantisch geheugen (betekenissen, begrippen en feiten) - Impliciete geheugen
(onbewust)
* Procedurale geheugen: dit slaat de vaardigheden op die geautomatiseerd zijn. Handelingen die je je eigen hebt gemaakt en opgeslagen hebt in ‘scripts’. Handelingen die je vroeg leert. Bv. bij het leren fietsen, koffiezetten, schrijven, etc. (hierbij heb je geleerd om bepaalde handelingen achter elkaar uit te voeren).
Wat zijn de effecten van het normaal ouderdomseffect?
Veroudering heeft effect op het brein en vooral op de elasticiteit van het brein.
- Ouderdom heeft een negatief effect op
- Episodisch geheugen (kennisgeheugen)
- Uitvoerende functies (executieve functies) (het gaat allemaal wat trager de informatieverwerking)
- Snelheid van informatieverwerking (het gaat allemaal wat trager)
- Ouderdom heeft weinig effect op
- Impliciete (onbewuste)/procedureel geheugen
- Visueel-ruimtelijke vaardigheden
- Abstract redeneren
- Taal
➔ Die dingen worden getest om te zien of er vermoeden is van neurodegeneratieve aandoening. Wanneer deze zaken slecht zijn is er veel kans op aandoening.
Neurodegeneratieve aandoening
Een aandoening die een aftakelingsproces ingaan. Zoals Alzheimer, amnestische stoornissen, delirium hebben iets gemeenschappelijks namelijk dat het geheugen aangetast is dus het zijn m.a.w. geheugenstoornissen.
Wat doet MMSE?
Op een zeer snelle manier dat neurocognitieve functioneren in kaart brengen gebeurt vooral met de MMSE 1. MMSE staat voor Mini Mental State Examination. Het is een screening, dus geen evaluatie. Het is één v.d. belangrijkste screeningsinstrumenten (geen diagnostisch instrument). Een goed instrument om te kijken of er een sugestief is voor bv. Alzheimer. Een goede tool om in een vroegtijdig stadium de dementiele beelden te gaan bekijken.
- Cognitieve test die het volgende evalueert: (a.d.h.v. gestandaardiseerde vastgestelde vragen, geen vrije keuze in en die worden dan goed of fout gescoord)
- Oriëntatie (in tijd, plaats, ruimte)
- Inprentingsvermogen (wordt bekeken a.d.h.v. een aantal woorden die de patiënt moet inprenten en nazeggen)
- Aandacht en rekenen (een som)
- Geheugen
- Taal
- Praxiën (mogelijkheid aangeleerde bewegingen uit te voeren). Constructieve praxis (inschatting en voorstelling).
Tijdsduur: 15 minuten
Geen voorkennis voor nodig.
Score tussen 30 (goed) en 0 (slecht). Men moet geen 30/30 halen, maar vooral kijken anar de evoluties in die scores.
Men probeert dus te taxeren hetgeen verstoord is en hetgeen wat niet verstoord is.
Het screeningsinstrument voor dimensionele beelden zeker voor Alzheimer!
De waarde ligt er vooral bij de afname op verschillend tijdsstippen.
Kloktest
Een andere screeningstest is de kloktest. Hier wordt visueel ruimtelijk inzicht getest. Het is een manier om de visuoconstructieve eigenschap te gaan testen, want we weten dat dat deel intact blijft bij een normale ouderdom.
Daarvan verwachten we eigenlijk dat het niet wordt aangetast door de ouderdom. Wanneer iemand het ruimtelijk inzicht niet meer heeft of dit verstoord is, kan dat kaderen in een neurodegeneratieve stoornis.
Voorbeeldopgave: “Teken een klok en duid 10 na 11 aanduiden”. Bij een normaal verouderingsproces hoort dit goed te zijn, wanneer het niet lukt is het een ‘niet-pluis gegeven’ en kan er sprake zijn van dementie.
Informatienetwerken
Bij dementie hebben we het over Informatienetwerken:
- Het geheugen wordt opgeslagen in een netwerk van hersencellen.
- Informatie wordt doorgegeven tussen cellen door een signaalstof (synaptische spleet).
Wat is het onderscheid tussen normaal en pathologisch verouderen?
Iedereen krijgt problemen met het geheugen bij het ouder worden!
Normaal verouderen:
Milde vergeetachtigheid
Verlies van contact tussen hersencellen/neuronen.
Het informatienetwerk zit losser!
Pathologisch verouderen
Dementie
Verlies van hersencellen/neuronen w.w.z. dat de communicatie minder vlot verloopt.
Gaten in het informatienetwerk. Die temporale kwab (dat talig gebied) manifesteert zich daar.
Epidemiologie dementie volgens het expertisecentrum dementie Vlaanderen
- Elke 4 seconden krijgt iemand ergens ter wereld dementie.
- In Vlaanderen: 122.000 mensen dementie.
- In België: 202.000 mensen dementie.
- Ruim 10% van mensen boven 65 jaar heeft dementie.
- Ruim 20% van mensen boven 80 jaar heeft dementie.
- Ruim 40% van mensen boven 90 jaar heeft dementie.
- Het aantal mensen met dementie zal als gevolg van de vergrijzing tegen 2060 verdubbeld zijn.
Er is een serieuze toename van Alzheimer. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt exponentieel toe.
Klinische kenmerken van dementie (ook DAT dus) volgens DSM
- Desoriëntatie in tijd, plaats en persoon (chronologie wordt gerespecteerd in afname)
- Geheugenstoornissen (problemen in gehuegencapaciteit): chronologisch (inprenting > recent geheugen > langere geheugen (LTG blijft langst aanwezig))
- Stoornis in abstract denken en oordelen.
- Corticale (cortex) functiestoornissen (afasie, apraxie, agnosie) (zeer specifiek voor Alzheimer)
- Gedragsveranderingen
- Bijkomende verschijnselen: die samen met dementie kunnen voorkomen
5 en 6 hangen samen.
Kenmerk 1: desoriëntatie
Oriëntatieproblemen: vaak chronologisch. Ook in 3 fasen (van eerst verdwijnend, naar langst blijvend)
- Desoriëntatie in tijd:
* Zich missen in dag, maand, jaar.
* Omkering dag- en nachtritme.
* Verleden beschouwen als hier en nu.
- Desoriëntatie in plaats:
- Begin: niet meer weten waar men is in een vreemde omgeving.
- Later: niet herkennen van de eigen buurt tot in eigen huis.
- Desoriëntatie in personen:
- Moeilijk personen herkennen. (zeker de dichte contacten)
- Begin: nieuwe personen niet herkennen.
- Later: vertrouwde personen niet meer herkennen.
- Einde: geen herkenning bij eigen naam.
Deze 3 worden ook bevraagd in het screeningsinstrument MMSE.
Oppassen voor het wegvallen op itemniveau. Een desoriëntatie betekent niet automatisch een dementerend proces. Het is een combinatie van bovenstaande zaken. Als ze alle 3 voorkomen is er en niet-pluis gegeven wat verder onderzocht moet worden.
Desoriëntatie in tijd
- Zich missen in dag, maand, jaar.
- Omkering dag- en nachtritme.
- Verleden beschouwen als hier en nu.
Desoriëntatie in plaats
- Begin: niet meer weten waar men is in een vreemde omgeving.
- Later: niet herkennen van de eigen buurt tot in eigen huis.
Desoriëntatie in personen
- Moeilijk personen herkennen. (zeker de dichte contacten)
- Begin: nieuwe personen niet herkennen.
- Later: vertrouwde personen niet meer herkennen.
- Einde: geen herkenning bij eigen naam.
Kenmerk 2: geheugenstoornissen
Geheugenstoornissen: chronologisch, via 3 fasen:
- Inprenting: (is het 1ste dat aftakeld)
Dit is het ‘cash’ geheugen. Immediate memory, inprenting is moeilijk, ultrakort geheugen. Men vindt het moeilijk om nieuwe informatie op te nemen zoals:
* Serie woorden
* Serie getallen
* Serie voorwerpen
- Recent geheugen: (autobiografisch)
Recent of short-term memory.
Kort(lopend) geheugen (KTG).
Recente gebeurtenissen worden niet meer onthouden. - Hoe lang bent u hier al o Welke was de reden van opname?
- Wat hebt u vanmiddag gegeten?
- Wat hebt u gezien op tv?
- Wat las je in de krant?
- Wie is de nieuwe burgemeester?
- Wie is de eerste minister?
- Wie is de koning?
- Langer geheugen: (blijft het langst intact)
Remote of long-term memory
Lang(lopend) geheugen (LTG).
Jeugdherinneringen blijven het langst intact (confabulaties). - Wanneer huwde u?
- Wanneer zijn uw kinderen geboren?
- Waar werkte u?
- Wanneer was het oorlog?
Daarom kunnen visuele stimuli zoals foto’s van vroeger bv. rust brengen in het hoofd van een dementerend persoon. Het zijn herkenningspunten.
Inprenting
(is het 1ste dat aftakeld)
Dit is het ‘cash’ geheugen. Immediate memory, inprenting is moeilijk, ultrakort geheugen. Men vindt het moeilijk om nieuwe informatie op te nemen zoals:
* Serie woorden
* Serie getallen
* Serie voorwerpen
Recent geheugen
(autobiografisch)
Recent of short-term memory.
Kort(lopend) geheugen (KTG).
Recente gebeurtenissen worden niet meer onthouden.
* Hoe lang bent u hier al o Welke was de reden van opname?
* Wat hebt u vanmiddag gegeten?
* Wat hebt u gezien op tv?
* Wat las je in de krant?
* Wie is de nieuwe burgemeester?
* Wie is de eerste minister?
* Wie is de koning?
Langer geheugen
(blijft het langst intact)
Remote of long-term memory
Lang(lopend) geheugen (LTG).
Jeugdherinneringen blijven het langst intact (confabulaties).
* Wanneer huwde u?
* Wanneer zijn uw kinderen geboren?
* Waar werkte u?
* Wanneer was het oorlog?
Kenmerk 3: stoornis in abstract denken en het oordeelsvermogen
Een stoornis hierin zorgt voor een onvermogen van het autonoom functioneren v.e. persoon. We gaan dan kijken naar de zelfstandigheid, de zelfredzaamheid, de autonomie v.d. pariënt die achteruitgaat. Dit zijn juiste belangrijke zaken als we spreken over psychopathologie.
- Verbanden te leggen (overkoken melk > vuur afzetten): kan tot gevaarlijke situaties leiden
- Te rekenen (belangrijk bij betalingen) (zit ook in MMSE)
- Situaties te beoordelen (belangrijk in verkeer)
- Te plannen, te analyseren, te organiseren
- Problemen op te lossen
Kenmerk 4: corticale functiestoornissen
Dit is waar Alzheimer zich diferentieert met andere dementiële beelden. Dat zijn de corticale functiestoornissen. Ook wel het verlies van bepaalde functies in de cortex. Hieronder enkele corticale functies die zeer eigen zijn aan Alzheimer. Ze komen niet allemaal te samen voor, het hangt af van het degeneratief proces. Andere types die gaan msischien meer de subcorticale gaan betreffen en waar er minder screeniningsinstrumenten zijn voor de ‘mental state’.
Afasie:
Taalkundig gegeven, zit gesitueerd ter hoogte v.d. slaapkwab, onze temporale kwab. Het heeft ook effect op de taalproductie: zowel het expressief (uitdrukken) als het receptief (taalbegrip) taalgegeven.
- Woordvindproblemen: niet meer op een naam komen, woorden niet vinden.
- Verwisselingen: gebruik van gelijkaardige woorden, woorden verzinnen.
- Begripsproblemen: niet meer begrijpen wat er gezegd of gevraagd wordt.
- Taalverarming: woordenschat wordt miniem, zeggen uiteindelijk niets meer.
- Persevereren: steeds hetzelfde herhalen of vragen.
Apraxie:
Het uitvoeren v.e. handeling. In de MMSE is de opdracht bv. een vijhoek te tekenen en gaat men zien in welke mate de patiënt dat kan uitvoeren. Dus vanuit de hersenschors (corticaal) niet meer kunnen reguleren terwijl het fysiek wel mogelijk is.
- Aanwezigheid van bewuste, doelgerichte handelingen.
- Geen doelgerichte handeling kunnen uitvoeren, ondanks men de fysische mogelijkheid heeft.
- De oudere wordt onhandig, lijkt handelingen vergeten te zijn.
Agnosie:
Het (niet) herkennen van voornamelijk zintuigelijke ervaringen.
- Te maken met sensorische zaken = herkennen v.h. sensorische.
- De dementerende persoon gaat geen voorwerpen meer herkennen.
- Het kan bij alle zintuigen voorkomen: klanken, geuren, proeven, voelen.
Alexie en Agrafie:
Wordt minder gehanteerd.
- Onvermogen om te lezen en te schrijven: door observatie kan je evolutie zien van dementie.
Afasie
Taalkundig gegeven, zit gesitueerd ter hoogte v.d. slaapkwab, onze temporale kwab. Het heeft ook effect op de taalproductie: zowel het expressief (uitdrukken) als het receptief (taalbegrip) taalgegeven.
- Woordvindproblemen: niet meer op een naam komen, woorden niet vinden.
- Verwisselingen: gebruik van gelijkaardige woorden, woorden verzinnen.
- Begripsproblemen: niet meer begrijpen wat er gezegd of gevraagd wordt.
- Taalverarming: woordenschat wordt miniem, zeggen uiteindelijk niets meer.
- Persevereren: steeds hetzelfde herhalen of vragen.
Apraxie
Het uitvoeren v.e. handeling. In de MMSE is de opdracht bv. een vijhoek te tekenen en gaat men zien in welke mate de patiënt dat kan uitvoeren. Dus vanuit de hersenschors (corticaal) niet meer kunnen reguleren terwijl het fysiek wel mogelijk is.
- Aanwezigheid van bewuste, doelgerichte handelingen.
- Geen doelgerichte handeling kunnen uitvoeren, ondanks men de fysische mogelijkheid heeft.
- De oudere wordt onhandig, lijkt handelingen vergeten te zijn.
Agnosie
Het (niet) herkennen van voornamelijk zintuigelijke ervaringen.
- Te maken met sensorische zaken = herkennen v.h. sensorische.
- De dementerende persoon gaat geen voorwerpen meer herkennen.
- Het kan bij alle zintuigen voorkomen: klanken, geuren, proeven, voelen.
Alexie en agrafie
Wordt minder gehanteerd.
- Onvermogen om te lezen en te schrijven: door observatie kan je evolutie zien van dementie.
Kenmerk 5: gedragsveranderingen
Dit zijn niet de primaire kernsymptomen, maar eerde de secundaire, maar die gaan wel mee het zorgplan bepalen. De gedragsveranderingen (agressief gedrag, psychotisch gedrag, stellingsproblemen, decorumverlies (= de prefrontale cortex die instaat voor het reguleren van onze emoties en gedrag en als daar impulscontroleverlies is dan is dat moeilijk te hanteren, de inhibitiecontrole.)), worden grotendeels bepaald door het intellectueel verval. Dat zal dus meespelen in welke zorgen de dementerende patiënt nodig heeft.
Het kan zich uiten in:
- Humeurschommelingen (stemmingswisselingen, zeer frequente moodswings).
- Paranoïde gedachtegang (psychiatrische comorbiditeit: kan een psychotisch karakter aannemen).
- Decorumverlies: onaangepaste handelingen (bv. seksueel grensoverschrijdend gedrag).
Het zijn vaak tekenen die mee bepalen of de persoon uit huis wordt geplaatst.