Hoofdstuk 10: Gedragsstoornissen: externaliserende stoornissen Flashcards

1
Q

Soorten externaliserende stoornissen

A
  • Oppositionele-opstandige stoornis
  • Periodiek explosieve stoornis
  • Normoverschrijdend-gedragsstoornis
  • Antisociale-persoonlijkheidsstoornis
  • Pyromanie
  • Kleptomanie
  • Andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis
  • Ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis (kunnen ook in volwassenheid voorkomen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Algemeen gedragsstoornissen (afbeelding p129)

A
  • Externaliserende stoornissen zijn stoornissen waarbij er problemen zijn met de zelfbeheersing, wat betreft emoties en gedrag.
  • De rechten van anderen worden geschonden.
  • In conflict met maatschappelijk normen en waarden of met gezagsfiguren.

 Verschil tussen ODD en normoverschrijdend benoemen is het gedrag en emotie van elkaar loskoppelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Classificatiecriteria (DSM-5): oppositionele-opstandige stoornis (ODD)

A

min. 4 items aanwezig zijn (gedurende ten minste 6 maanden) (zowel van emotioneel als gedragscomponent)

 Boze/prikkelbare stemming: items m.b.t. emotieregulatie
1. Verliest vaak zijn of haar kalmte.
2. Is vaak lichtgeraakt of snel geërgerd.
3. Is vaak boos en ontevreden.

 Ruziezoekend/openlijk ongehoorzaam gedrag: items m.b.t. gedragsregulatie
4. Maakt vaak ruzie met gezagsfiguren, of, bij kinderen en adolescenten, met volwassenen.
5. Verzet zich vaak actief tegen of weigert te voldoen aan regels of verzoeken van gezagsfiguren.
6. Ergert anderen vaak opzettelijk.
7. Geeft anderen vaak de schuld van zijn of haar fouten of wangedrag.

 (Wraakzucht) (tussen haakjes wat kon door clusteranalyse niet bij 1 of 2 staan)
8. Is in de afgelopen 6 maanden minstens 2 maal hatelijk of wraakzuchtig geweest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Classificatiecriteria (DSM-5): normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD)

A

Items m.b.t. de gedragsregulatie (min. 3 items aanwezig)
15 items die impact hebben op gedrag (geen enkel op emotionele component gericht) (! Verschil met ODD). Clusters hier zijn meer gelinkt aan juridisch gegeven. Hier kom je in gebied van forensische psychiatrie (GGZ + justitie) = meeste patiënten/delinquenten hebben vooral veel kenmerken/items die op laatste construct gescoord worden = regelovertredend.

 Agressie jegens mensen en dieren:
1. Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen
2. Begint vaak met vechten
3. Heeft een wapen gebruikt dat bij anderen ernstig lichamelijk letsel kan veroorzaken
4. Heeft mensen mishandeld
5. Heeft dieren mishandeld
6. Heeft in directe confrontatie een slachtoffer bestolen
7. Heeft iemand gedwongen tot seksuele handelingen

 Vernieling van eigendommen:
8. Heeft opzettelijk brandgesticht met de intentie ernstige schade te veroorzaken
9. Heeft opzettelijk eigendommen van anderen vernield

 Bedrog of diefstal:
10. Heeft ingebroken in een huis, gebouw of auto van iemand anders
11. Liegt vaak om goederen of gunsten te verkrijgen of verplichtingen te ontlopen
12. Heeft zonder directe confrontatie met een slachtoffer waardevolle spullen of geld gestolen

 Ernstige overtredingen van regels: het merendeel met deze diagnose scoort positief op deze items
13. Komt ‘s avonds en ‘s nachts vaak niet op tijd thuis ondanks een verbod van de ouders, beginnend met de leeftijd van 13 jaar
14. Is minstens 2 keer weggelopen van het huis waar hij/zij woont met ouders of andere ouderfiguren, en ‘s nachts weggebleven, of één keer voor een lange periode zonder terug te keren
15. Spijbelt vaak van school, beginnend voor de leeftijd van 13 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Specificaties (Patiënten met CD + subtype hebben een slechtere prognose)

A

Met beperkte prosociale emoties. (Minstens 2 v.d. onderstaande kenmerken persisterend gedurende minstens één jaar in meerdere relaties en settings):

  • Gebrek aan berouw of schuldgevoel.
  • Ongevoelig – gebrek aan empathie (TOM; emotionele component is verstoord).
  • Onverschillig over prestaties.
  • Vlak of deficiënt affect

 Specifier toegevoegd om link te kunnen leggen tussen een subpopulatie binnen normoverschrijdende cluster en mensen die slechtere prognose zou kunnen hebben:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prevalentie gedragsstoornissen (afbeelding p131)

A

ADHD, ODD en angststoornissen worden vaak vastgesteld op kinderleeftijd. Depressie is meer prevalent tijdens de adolescentie. ODD kan evolueren naar CD en CD naar APS (antisociale persoonlijkheidsstoornis). Het is belangrijk om de behandeling van ADHD goed op te volgen, want ADHD kan evolueren naar CD. Internaliserende = Er is een hoge prevalentie van angststoornissen op kinderleeftijd. Als kind angststoornis op lagere schoolleeftijd meemaakt, dan blijft kind of jongere kwetsbaar en zeker voor stemmingsstoornis op adolescentaire leeftijd Verband tussen pathologieën: hoe dikker pijl, hoe groter verwantschap: Van ADHD zien we klein, dun pijltje naar ODD. Van ADHD dikkere pijl naar CD = gaat vooral over impulsiviteit en controleverlies. Van ODD zien we verschillende pijlen:

  • Van ODD naar CD (wanneer gedragsmatige cluster primeert, evolueren patiënten met ODD naar CD) (niet onlogisch, want ODD is mildere stoornis dan CD).
  • ODD naar stemmingsstoornis (wanneer emotionele cluster primeert, evolueren patiënten van ODD naar een stemmingsstoornis zoals depressie).
  • Van ODD naar angststoornis.

Van CD naar APS = antisociale persoonlijkheidsstoornis (vrij statisch/duurzaam)  Heeft ook ! invloed = als ADHD vb. niet goed wordt behandeld, kan het overgaan tot CD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prevalentie van externaliserende stoornissen

A
  • ODD : 3,2%
  • CD : 2%
  • (ADHD : 3-5%)

 Bij gedragsstoornissen heeft de omgeving vaak meer last dan de persoon zelf. In de forensische psychiatrie moet de behandeling vaak opgelegd worden (al dan niet door justitie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ethiopathogenese individuele risicofactoren

A

 Neuropsychologische risicofactoren
- IQ deficit —> IQ onder 85 o VIQ
- VIQ<PIQ= hun verbale intelligentie zwakker dan performale (nood aan korte en duidelijke instructies en visuele ondersteuning.
- Leerstoornissen
- Executieve dysfuncties in:
* Zelfcontrole
* Impulsief gedrag
* Aandacht en concentratie
* Taakspanning
* Doelformulering
* Anticiperen en plannen

 Persoonlijkheidsstructuur
- Gebrek aan empathie
- Negatieve cognities (zich vaker aangevallen voelen, zaken negatief interpreteren)
- Beperkte sociale competentie
- Beperkte probleemoplossende vermogens

 Psychiatrische stoornis
- ADHD+ODD : grotere kans tot ontwikkelen van CD
- Genetische invloed hyperactiviteit/impulsiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ethiopathogenese: contextuele risicofactoren

A
  • Criminaliteit bij de vader
  • Depressie bij de moeder: risico antisociaal gedrag neemt toe bij de toename van depressieve episodes en neemt toe bij de aanwezigheid van depressie en APS.
  • Echtelijke onenigheid (high stress emotions (roepen, schelden, etc))
  • Onduidelijkheid in het geven van opdrachten
  • Inconsequent omgaan met ongewenst gedrag
  • Hard straffen
  • Onvoldoende toezicht (begrenzing) van jonge kinderen
  • Onvoldoende op de hoogte zijn van het doen en laten van oudere kinderen

 Is een combinatie met biologische en sociale factoren want is een biopsychosociaal model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ethiopathogenese: sociale risicofactoren

A
  • Lage SES of armoede: minder toegang tot GGZ
  • Minderheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ethiopathogenese: risicofactoren mbt woonomgeving

A
  • Stedelijke omgeving
  • Hoog criminaliteitscijfer (ABC)
  • (Pre)delinquente peergroep
  • Blootstelling aan (intrafamiliaal) geweld (daardoor kan er snel uithuisplaatsing gedaan worden van kind)

 Alle zaken dienen geïntegreerd te worden in een model = individuele, contextuele risicofactoren worden allemaal in model meegenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ontwikkelingsmodel/taxonomie van Mofit (afbeelding P134)

A
  1. Life-course persistent (LCP): patiënt met CD en specifier
    (Beloop waar kinderen op vroege leeftijd antisociaal gedrag stellen en dit blijven doen doorheen levensloop)
  • Start in de kinderleeftijd, persistent: men vertoont op zeer jonge leeftijd problematisch gedrag. Het gedrag wordt erger met de leeftijd en persisteert.
  • Oorzaak: samenspel tussen intrinsieke kenmerken (neuropsychologische problemen) en psychosociale problemen.
  1. Adolescent limited (AL): zonder specifier (dus gunstigere prognose)
    (Grootste dele gaat op latere leeftijd antisociaal gedrag stellen, maar daarne weer normaal gedrag stellen)
  • Start in de adolescentie, tijdelijk (stopt op 18 jaar)
  • Oorzaak:
  • Maturity gap: discrepantie biologische rijping en de sociaal-emo. Ontwikkeling.
  • Peers: antisociale leeftijdsgenoten
  • Tussen LCP en ‘normaal’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ontwikkelingsmodel/Patterson (afbeelding p136)

A

Links: ontwikkelingsleeftijd. Paterson stelt dat de ouderlijke vaardigheden centraal staan. Bij kinderen en jongeren die antisociaal gedrag stellen, is er een uitholling van de ouderlijke vaardigheden (zeker als de draagkracht van de ouders beperkt is). Het model wordt vaak gehanteerd als we het hebben over preventie en interventie. Als we de ouderlijke vaardigheden gaan ondersteunen, dan werken we preventief naar gedragsstoornissen.

Dit is ook een model dat weerslag heeft in praktijk = stelt ouderlijke vaardigheden centraal. Als je productief wil werken naar gedragsmoeilijkheden en gedragsstoornissen, dien je ouderlijke vaardigheden in vroegtijdig stadium te ondersteunen. Afbrokkelen van pedagogische vaardigheden staat mee aan de wieg/basis van antisociale attitude en normoverschrijdende stoornis. Secundaire preventie zou zijn dat je in een gezin dat at risk is, de ouders gaat ondersteunen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Preventie: 5 cruciale ouderlijke vaardigheden (Patterson)

A
  • Ouderlijke betrokkenheid
    Begaan zijn met de jongeren en het tonen van interesse voor zijn leefwereld.
  • Positieve bekrachtiging
    Zowel sociale beloningen (schouderklopje, knipoog) als materiële beloningen (geld, TV-uren, uitgangsuren).
  • Problemen oplossen
    Kwaliteiten van ouders om samen met de jongere problemen af te lijnen, te overleggen en uiteindelijk (liefst) gezamenlijk beslissen wat te doen.
  • Discipline
    Indijken van sociaal ongewenst gedrag; het benoemen van wat er fout gaat, het negeren van minder belangrijke regelovertredingen en het daadwerkelijk gebruiken van sancties na ongewenst gedrag. Sanctioneren gebeurt d.m.v. kleine, snelle, niet-persoonsverwerpende straffen (-S+ / +S-).
  • Monitoring of toezicht houden
    Het natrekken van wat de jongere doet wanneer deze niet onmiddellijk aanwezig is (wat, waar, wanneer, met wie en tot wanneer).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verband tussen ouderlijke vaardigheden en antisociaal gedrag (afbeelding p136)

A

Discipline is belangrijk voor jonge kinderen; naarmate jongeren ouder worden, neemt monitoring de belangrijkste plaats in. Hoe hoger de discipline en monitoring, hoe lager het risico voor antisociaal gedrag (negatieve correlatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Behandeling gedragsstoornissen

A

Algemeen
- De behandeling van ODD en CD heeft drie overkoepelede behandeldoelen:
* Het vergroten van disciplinerende en affectieve opvoedingsvaardigheden ouders.
* Het vergroten van zelfregulerende en prosociale vaardigheden kind/jongere.
* Het verbeteren van het gezinsfunctioneren.

  • Er zijn drie belangrijke behandelmethoden waarvan het effect het duidelijkst is aangetoond:
  • Oudertraining
  • Cognitieve gedragstherapie
  • Systematische behandeling
  1. Cognitieve gedragstherapie bij jongere
    Richt zich op het aanleren van vaardigheden om sociale problemen op te lossen, zoals agressierelatietraining (ART), empathietraining (EMP), sociale vaardigheidstraining (SOVA), probleemoplossende vaardigheden, …
  2. Gedragstherapeutische Gezinsinterventies
    Om interactie tussen ouders en kids ondersteunen. Multi Systeem therapie: interventies t.a.v. alle levensdomeinen (ouders, jongere, school, leeftijdsgenoten, buurt, …) en functionele gezinstherapie: positief beïnvloeden van interpersoonlijke relaties
    Medicatie
    - Geen prominente plaats
    - Indien + ADHD: medicatie voor ADHD vaak ook effect op agressie
    - Antipsychotica (vaak zeer lage dosis; gebruikmaken van de bijwerkingen van het medicijn)
17
Q

Drie voorwaarden voor een gedwongen opname

A

Kan je ook bij verschillende andere stoornissen hebben)

  1. (Ernstige) psychiatrische stoornis
  2. (Acute) gevaarsituatie, waarbij de veiligheid van de jongere zelf of derden in gevaar komt en dit gevaar moet een oorzakelijk verband hebben met een psychiatrische stoornis.
  3. Gedwongen opname (behandeling) moet de enige mogelijkheid zijn om de jongere te beveiligen en te behandelen, ofwel omwille van het beeld of omdat de jongere weigert om vrijwillige hulpverlening toe te laten.

 (Opm.: als de patiënt een behandeling accepteert, kan er nooit sprake zijn van een gedwongen opname.)

18
Q

Geestesstoornis driehoek (afbeelding p137)

A
  1. Gedongen opname
  2. Geestesstoornis
  3. Psychiatrische stoornis
  4. Psycho-emotionele problemen
19
Q

Wat is nu een ernstige psychiatrische indicatie? (afbeelding p137)

A

Blauw = Brede basis. vb. gedragsproblemen = geen stoornis → komt voor bij ongeveer 20-25% van bevolking

Rood = Psychiatrische entiteiten. vb. specifieke fobie → die kan je volgens de wet niet gedwongen opnemen

Groen = Geestesstoornis = gaat vooral over dat patiënt geen ziekte-inzicht heeft (suïcidaliteit, middelenafhankelijkheid, acute manie/psychose). Bij psychiatrische stoornissen kan het ook gaan om een specifieke fobie, sociale fobie, angststoornissen in het algemeen, terwijl het bij geestesstoornis gaat over schizofrenie, depressie, …

Geel = hier is er vrijheidsberoving en dus gedwongen opname = dan is het al heel ver gegaan en is therapeutische relatie met patiënt kwijt. Er is suïcidegevaar en geen ziekteinzicht (bv. bij acute psychose, acute manie, aan middelengebonden stoornis, suïcidale depressie, … > vaak tussen groen en geel).