Hoofdstuk 2: Toetsvragen Flashcards
1
Q
Over welke 3 soorten kennis moet de taalgebruiker tenminste beschikken om adequaat te kunnen communiceren?
A
2
Q
Wat is het verschil tussen linguistische competence en performance?
A
3
Q
Leg uit waarom een hoorder ondanks het feit dat het spraaksignaal variabel en continu is, doorgaans weinig moeite heeft met het verstaan van gesproken taal?
A
4
Q
Hoe werkt het zogenaamde priming effect?
A
5
Q
Wat is et verschil bij semantische en syntactische strategieeen bij het begrijpen van taal ?
A
6
Q
Welke fasen of compementen kan men onderscheiden in het spreekproces?
A
7
Q
Wat kunnen we te weten komen door het analyseren van slips-of-the hand?
A