Hoofdstuk 12 - Obesitas Flashcards
Welk effect heeft insuline op het vetmetabolisme?
Het stimuleert de opname van lipiden in vetweefsel en houdt ze daar binnen.
Wat gebeurt er bij insulineresistentie met het vetmetabolisme?
Het vet kan niet meer goed binnen het vetweefsel gehouden worden. Daardoor lekken er VVZ in de circulatie. Deze slaan neer in lever- en skeletspiercellen waardoor de insulineresistentie nog verergert.
Welke hormonen stimuleren de lipolyse?
Cortisol, adrenaline, noradrenaline en groeihormoon.
Welke hormonen regelen de eetlust?
GLP-1, neuropeptide Y, leptine en CRH zorgen voor verzadiging, cortisol en ghreline voor hongergevoel.
Welke soort lichaamsfiguur predisponeert voor een hoger cardiovasculair risico, een appelfiguur of peerfiguur? Waarom?
Het appelfiguur. Hierbij is er meer visceraal vet, wat geassocieerd is met een hoger cardiovasculair risico.
Geef enkele somatische gevolgen van obesitas.
- Pulmonair: OSAS, restrictieve longaandoeningen
- Lever, gal: NASH, steatose, steatohepatitis, cirrose, galstenen
- Renaal: insufficiëntie
- Gynaecologisch: abnormale menses, infertiliteit, PCOS
- Bewegingsstelsel: osteoartritis, jicht
- Hart en vaten: beroerte, DVT, flebitis, veneuze stase, coronair syndroom, hypertensie, T2DM
- Maligniteiten: borst, cervix, prostaat, colon, pancreas
Wanneer wordt gekozen voor medicatie bij mensen met obesitas?
- BMI 27-29.9: overwegen indien risicofactoren en bij herval
- BMI 30-34.9: sterk te overwegen indien risicofactoren en bij herval
- BMI > 35: sowieso
Wanneer wordt bariatrie een optie bij obesitas?
- BMI 35-39.9: als de medicatie faalt en er comorbiditeit aanwezig is
- BMI > 40: als de medicatie faalt
Bespreek Xenical of Orlistat®.
Het is een inhibitor van de gastro-intestinale lipase. Het remt de resorptie van vet af (er is geen hydrolyse van triglyceriden in de darm).
Ongeveer 1/3e van de vetten wordt hierdoor niet meer opgenomen. Er is dus reductie van de intake, niet van de eetlust.
Belangrijke bijwerkingen zijn steatorroe met levenslang nood aan substitutie van vetoplosbare vitaminen (A, D, E, K).
Er wordt een gemiddeld gewichtsverlies van 2.5% bereikt.
Besopreek GLP1-analogen.
Ze remmen de eetlust door verhogen van het verzadigingsgevoel, vertragen van de maaglediging en verhogen van de insulinesecretie.
De belangrijkste bijwerkingen zijn van gastro-intestinale aard (braken, nausea, diarree).
Er wordt een gemiddeld gewichtsverlies van 8% bereikt met liraglutide (kortwerkend) en 15% met semaglutide (lanwerkend).
Bespreek Naltrexone-Bupropion.
Het remt de eetlust t.h.v. de hypothalamus.
Bijwerkingen zijn hoofdpijn, droge mond, gastro-intestinale klachten, insomnie en gemoedsdaling.
Het is geschikt voormensen met belangrijke cravings, actieve rokers en een depressie die al goed behandeld wordt.
Contra-indicaties zijn ongecontroleerde hypertensie, epilepsie, eetstoornissen, bipolaire stoornis, chronisch gebruik van opiaten, zwangerschap en borstvoeding
Er wordt een gemiddeld gewichtsverlies van 5% bereikt.
Bespreek GLP1R/GIPR-agonisten.
Dit is een associatie van GLP1-analogen met GIP.
GIP is een gastro-intestinaal peptide gesecreteerd door de K-cellen in de proximale dunne darm, waardoor het verzadigingsgevoel van het GLP1-analoog nog eens versterkt wordt.
De bijwerkingen zijn vergelijkbaar met die van de GLP1-analogen.
Er wordt een gemiddeld gewichtsverlies van 15% bereikt, maar is wel enkel geïndiceerd bij T2DM.
Wanneer wordt medicamenteuze therapie gestaakt?
Wanneer er na 12-16 weken farmacotherapie nog geen significante gewichtsdaling bereikt is (> 5% van het gewicht).