Hfst 7 - Gebruik en misbruik van middelen Flashcards

1
Q

Psychoactieve effecten

A

Alcohol, drugs, nicotine en ook cafeïne hebben psychoactieve effecten: ze veranderen de stemming, cognitie en gedrag. Ze leiden tot verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verslaving

A

Toestand die wordt veroorzaakt door regelmatige consumptie van een natuurlijk of synthetisch middel en waarbij de persoon fysiek en psychologisch afhankelijk van dat middel is geworden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fysieke afhankelijkheid

A

Treedt op wanneer het lichaam gewend is aan het middel en dit nodig
heeft om normaal te kunnen functioneren.

Deze toestand heeft twee karakteristieken:
* Tolerantie: proces waarbij het lichaam zich toenemend aanpast aan het middel en steeds grotere doses nodig heeft om hetzelfde effect te bereiken. Dit bereikt op een gegeven moment een plateau.
* Ontwenning: onplezierige fysieke en psychologische symptomen die men ervaart bij het stoppen of het aanzienlijk verminderen van het gebruik van een middel.

Middelen verschillen in hun potentie om fysieke afhankelijkheid te creëren, het is bijvoorbeeld hoog bij heroïne, en laag bij LSD en marihuana.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Psychologische afhankelijkheid

A

Toestand waarin mensen zich gedwongen voelen om een middel te gebruiken vanwege het effect ervan, zonder noodzakelijk fysiek afhankelijk te zijn. Men rekent erop om zich goed te voelen en spendeert veel tijd om het middel te krijgen.
Zonder fysieke afhankelijkheid is er minder tolerantie en ontwenning. Wel is er sprake van ‘craving’. Vaak is men eerst psychologisch afhankelijk en pas later fysiek.

Middelen verschillen in hun potentie om psychologische afhankelijkheid te creëren, het is hoog voor cocaïne en heroïne, gemiddeld voor marihuana, en laag voor LSD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Middelenmisbruik

A

Er is sprake van middelmisbruik wanneer men binnen het jaar twee of meer symptomen ervaart zoals afhankelijkheid of craving en:
* Men belangrijke verplichtingen niet nakomt.
* Zichzelf of anderen herhaaldelijk in gevaar brengt.
* Wettelijke problemen heeft door het gebruik van het middel.

De psychiatrische classificaties van stoornissen bevatten tegenwoordig ook pathologisch gebruik van tabak, alcohol en drugs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Processen die tot afhankelijkheid leiden (6)

A
  • Bekrachtiging
  • Ontwenning vermijden
  • Middelen-gerelateerde cues
  • Verwachtingen
  • Persoonlijkheid
  • Genetica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bekrachtiging

A
  • Bij positieve bekrachtiging is het gevolg van het gedrag prettig. Er wordt iets positiefs toegevoegd nadat het gedrag heeft plaatsgevonden.
  • Bij negatieve bekrachtiging wordt er een negatieve prikkel
    weggehaald. Gebruikers rekenen er bijvoorbeeld op dat het middel hun cognitieve en emotionele toestand reguleert, en de negatieve gevoelens en gedachten wegneemt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontwenning vermijden

A

Mensen ontwijken de ontwenning zeker wanneer zij de ontwenningsverschijnselen een keer hebben meegemaakt, ze blijven daarom het middel gebruiken.

Bij alcohol is dat bijvoorbeeld het delirium tremens: een intense spanning, trillingen en angstwekkend hallucinaties.
Elk middel heeft eigen ontwenningsverschijnselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Middelen-gerelateerde cues

A

Als men een middel gebruikt, associëren ze die activiteit met de interne en omgevings-gerelateerde stimuli die ze dan ervaren. Deze stimuli noemen we cues, en kunnen al uitgelokt worden door geur of smaak. Deze associaties vinden plaats doormiddel van klassieke conditionering.

Bij cues voor middelafhankelijkheid treden fysiologische mechanismen op, zoals:
* het lichaam anticipeert en compenseert voor het effect van een middel
* aansporende gevoelig makende theorie (incentive sensitization theory): de neurotransmitter dopamine vergroot de opvallendheid van stimuli die worden geassocieerd met middelgebruik zodat ze zeer sterk het gedrag sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verwachtingen

A

Observatie van anderen en eigen ervaringen creëren verwachtingen. Dit is sociaal leren en kan zowel positief als negatief zijn.
Mensen koppelen allerlei verwachtingen aan het middel, bvb bier maakt me losser en ontspannen, dus door te drinken ben ik socialer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Persoonlijkheid

A

Specifieke persoonlijkheden kunnen ook leiden naar middelengebruik en misbruik.
Zelfregulatie is bijvoorbeeld een belangrijke factor bij het reguleren en het in controle houden van eigen gevoel en gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Genetica

A

Specifieke genen maken ook gevoelig voor roken en drinken. Er is een genetische invloed aanwezig, waardoor sommige mensen (met een genetische predispositie) makkelijker verslaafd raken aan een bepaalde stof en eerder overgaan tot overmatig gebruik van die stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wie rookt en hoeveel?

A
  • Gemiddeld beginnen mensen tussen hun 13e en 20e jaar met roken. Het ontwikkelt zich gradueel tot een volwassen hoeveelheid. Vooral tieners die niet willen doorstuderen gaan vaker en meer roken.
    Na hun 40e neemt het roken weer af, veel volwassenen zijn voormalige rokers.
  • Er wordt meer gerookt in ontwikkelingslanden, 80% van het totale zelfs. In de vroege volwassenheid roken blanke mannen meer, na 45 jaar roken zwarten meer. Blanke vrouwen roken veel meer tijdens het hele leven.
  • Het percentage mensen dat rookt, daalt met de stijging van opleiding, inkomen en prestigebanen. Uit onderzoek is gebleken dat vanaf de jaren 60 het percentage rokers is gedaald, maar dat in totaal meer sigaretten worden geconsumeerd. Er zijn meer zware rokers bijgekomen die bijna wel een heel
    pakje sigaretten per dag rookt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psychosociale invloeden belangrijk bij het tot stand komen van roken

A

Tieners beginnen met roken of gaan meer roken als ze:
* Een ouder hebben die rookt.
* Ouders hebben die onbezorgd zijn over roken.
* Broers en zussen of vrienden hebben die roken.
* Gevoelig zijn voor tabaksreclame.
* Peer pressure ervaren.
* Positieve attitudes tegenover roken hebben.
* Niet geloven dat roken schadelijk is voor hun gezondheid.
* Geloven dat ze kunnen stoppen wanneer en als ze willen.
* Roken in het gezin vermindert het geloof dat roken schadelijk is.
* Tieners roken meer in aanwezigheid van andere rokers.
* Tieners kiezen vrienden uit die ook roken.
* Negatieve gevoelens zoals depressie verhogen de kans op roken.
* Rokers krijgen vaker sigaretten aangeboden dan niet-rokers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bekrachtiging bij rokers

A
  • De smaak van de sigaret (positieve bekrachtiging) en
  • de reductie van stress door te roken (negatieve bekrachtiging)

zorgen ervoor dat men blijft roken. Rokers voelen minder stress en geloven dat ze beter functioneren als ze roken. Ze presteren echter niet beter dan niet-rokers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Biologische factoren bij roken

A
  • Roken tijdens zwangerschap vergroot de kans dat het kind ook gaat roken, waarschijnlijk door de vatbaarheid voor nicotine.
  • Ook bepaalde genen verhogen de kans op roken.
  • De insula (gebied in de hersenen) kan vatbaarheid voor roken beïnvloeden. Beschadiging vermindert de drang naar roken.
  • De rookverslaving wordt vooral bepaald door nicotine: om een bepaald niveau van nicotine in het lichaam te behouden en ontwenningsverschijnselen te voorkomen. Maar mensen blijven ook roken nàdat het effect van nicotine verdwenen is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De rol van nicotine

A

Fysieke afhankelijkheid ontstaat door de opname van chemische substanties in de longen en het bloed. Koolmonoxide is een gas, het wordt gemakkelijk opgenomen in het bloed en beïnvloedt het fysiologische functioneren. Er is een vermindering van zuurstofopname door het bloed. Teer zijn kleine deeltjes in de rook, het heeft verder geen verslavende werking. Nicotine is het verslavend middel in rook, het veroorzaakt snelle en sterke fysiologische effecten. Het komt alleen voor in tabak.

Afhankelijkheid kan al bij beginnende rokers voorkomen, met hunkering.
Vrij snel brengen de longen via de longblaasjes de nicotine in het bloed en vandaar naar de hersenen waardoor chemicaliën worden vrijgelaten die het centrale en sympathische zenuwstelsel activeren.
Hierdoor wordt de alertheid, hartslag en bloeddruk verhoogd. Na 2 uur is de hoeveelheid nicotine door het metabolisme al gehalveerd. Biologische verklaring van het blijven roken legt de nadruk op de rol van nicotine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Nicotine regulatie model

A

Rokers gaan door met roken om een bepaald niveau van nicotine in hun lichaam te behouden en om ontwenningsverschijnselen te voorkomen.

Dit model geeft echter slechts een deel van de verklaringen voor rookgedrag, want mensen die zijn gestopt blijven hunkeren en gaan soms weer roken, ook al is de nicotine al lang weg uit het bloed. Sommige mensen krijgen geen tolerantieverschijnselen en verhogen hun gebruik niet. Ze hebben ook geen
ontwenningsverschijnselen.

–> Er is een wisselwerking tussen biologische, psychologische en sociale factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kanker en roken

A

In de jaren 30 werd kanker voor het eerst gelinkt met roken. Teer is een carcinogeen (een substantie die kanker veroorzaakt). Het zit niet alleen in de rook, maar in de tabak zelf. Het komt vooral voor in de longen, mond en slokdarm (ook door pruimen en snuiven), blaas en nieren (door afscheiding van carcinogene chemicaliën door het bloed in de urine).

Er is een direct verband tussen roken en longkanker, neemt het aantal rokers toe, dan volgt het aantal sterfgevallen door longkanker 15 tot 20 jaar later.

Rook gaat door de bronchiën, de wanden daarvan gaan meer cellen produceren door de irritatie, daarna vertragen of verdwijnen de trilhaartjes en worden de carcinogene substanties niet meer in het slijm opgenomen, hierdoor kan een rokershoest ontstaan, hier begint de longkanker.

20
Q

Cardiovasculaire ziekten en roken

A

Coronaire hartziekten (CHD) en beroerte. Rokers lopen 2x zoveel risico.

Stress, cardiovasculaire en stresshormoon reactiviteit zijn hoger bij roken.

Nicotine veroorzaakt vernauwing van de bloedvaten, versnelling van de hartslag en verhoging van de bloeddruk. Door koolmonoxide vermindert de hoeveelheid zuurstof voor het hart, wat kan leiden tot schade en atherosclerose. Hoe meer men rookt, hoe meer cholesterol zich afzet op de aderwanden.

Na het stoppen met roken daalt de cholesterol binnen twee maanden, ook het risico op een hartaanval en beroerte nemen af in de daarop volgende jaren.

21
Q

Andere ziektes en roken

A

Roken kan ook naar andere ziekte leiden, zoals naar emfyseem of chronische bronchitis, samen genoemd: COPD (chronic obstructive pulmonary disease). Symptomen zijn een permanente verminderde luchtstroom. Meer dan 80% van de gevallen van COPD is gerelateerd aan roken.

Roken kan ook acute ademhalingsinfecties veroorzaken (longontsteking en verkoudheid).
Ook het roken van marihuana veroorzaakt schade aan het ademhalingssysteem.

22
Q

Wie drinkt er en hoeveel?

A
  • Er zijn in alcoholgebruik sekseverschillen omdat vrouwen minder bloedvolume hebben en alcohol minder snel metaboliseren dan mannen, ze zijn dus sneller beneveld en drinken daarom minder.
  • Drinkgedrag start typisch in de adolescentie. Vaak drinken ze thuis bij de ouders bij bijzondere gelegenheden, maar ook in andere omstandigheden, zoals op school en zonder supervisie van de ouders. Het alcoholgebruik voor oudere leeftijdsgroepen is lager.
  • Amerikanen consumeren gemiddeld 10 liter ethanol (zit in alcohol) per jaar. Blanke volwassenen drinken het vaakst. Een paar drankjes per dag gebeurt vaker bij blanken, latino’s en indianen dan bij zwarten en Aziaten.
23
Q

Binge drinken

A

5 glazen of meer drinken per gelegenheid, tenminste eenmaal per maand. Mensen die in de adolescentie regelmatig drinken, hebben een grotere kans om een zware drinker te worden op latere leeftijd.

Meer dan de helft van de mensen die alcohol misbruikt is fysiek afhankelijk of verslaafd.

24
Q

Alcoholist

A

Fysiek afhankelijk zijn van alcohol gekenmerkt door erg hoge tolerantie, black-outs of geheugenverlies en delirium tremens bij onthouding.

25
Q

Sociale en culturele factoren bij drinken

A

De eerste reden om te gaan drinken heeft te maken met sociale en culturele factoren (modeling, observatie van anderen). Kinderen zijn sneller beïnvloed, vooral als ze bijvoorbeeld op tv zien dat mensen drinken en het daarbij gezellig hebben.
Later komen de peers (gelijken) in beeld, ze drinken bijvoorbeeld samen op feesten of in de auto. Drinken en gezelligheid worden samen geassocieerd,
daardoor vinden mensen drinken leuk.

26
Q

Bekrachtiging van drinken

A

Er kan sprake zijn van positieve (smaak, gevoel) of negatieve (vermindering van stress, negatieve emoties) bekrachtiging waardoor alcohol gerelateerde cues ontstaan.
Ontspanning en een beter humeur ontstaan enkel bij de eerste drankjes, daarna ervaart men het tegenovergestelde effect.

27
Q

Verklaringen voor probleemdrinken (7)

A
  • Mensen die zwaar drinken, ervaren meer positieve, dan negatieve ervaringen van drinken.
  • Mensen die zwaar drinken, ervaren zelf meer stress (bvb trauma meegemaakt) en leven in een omgeving die drinken stimuleert.
  • Mensen die zwaar drinken, ervaren alcohol gerelateerde cues
  • Mensen die zwaar drinken, hebben minder alcohol controlerende strategieën, bvb plaatsen waar veel wordt gedronken vermijden.
  • Erfelijkheid speelt een grotere rol als het alcoholmisbruik begon voor 25 jaar.
  • Tolerantie binnen de familie als de familie bekend staat om hun drinkgedrag.
  • Specifieke genen die craving na het eerste drankje en een gevoel van beloning opwekken.
28
Q

Foetaal alcoholsyndroom

A

Zwangere vrouwen wordt geadviseerd om helemaal niet te drinken, wordt er wel gedronken, dan maar maximaal 2 glazen per dag. Doet men dit niet, kan er de kans op een te laag geboortegewicht of foetaal alcoholsyndroom (cognitieve en fysieke defecten) ontstaan.
Bij een licht gebruik van de moeder kunnen er ook leerstoornissen ontstaan bij het kind.

29
Q

Gevolgen van drinken (4)

A
  • Drinken verhoogt de kans dat de persoon zichzelf of anderen schade toebrengt door ongelukken omdat de drank cognitieve, perceptuele en motorische functies beïnvloedt (vooral de eerste 2 tot 3 uur na de consumptie).
  • Veel mensen onderschatten zichzelf in alcoholgebruik, ze denken dat ze toch niet dronken worden op een volle maag, of dat het goed gaat zodra ze achter het stuur zitten. Ook gebruiken mensen grotere glazen alcohol, als ze dit bijvoorbeeld zelf maken.
  • Op de langere termijn lopen zware drinkers meer risico op verschillende ziekten waaronder cirrose van de lever. Levercellen sterven en worden vervangen door permanent littekenweefsel. Ook is zwaar drinken gerelateerd aan kanker, hoge bloeddruk en hart en hersenbeschadiging (vooral het centrale zenuwstelsel: perceptuele en geheugenfuncties, die na stoppen met alcohol niet altijd terugkomen).
  • Licht drinken (1 tot 2 glazen per dag, vooral rode wijn) lijkt goed voor de gezondheid te zijn, er lijkt minder ziekte te zijn en overlijden. Het leidt tot verbeteringen in cholesterolniveaus, vermindering van cardiovasculaire en endocriene reacties op stress.
30
Q

Wie gebruikt drugs en waarom?

A
  • Drugs zijn een serieus probleem geworden in de wereld, vooral in noord Amerika en Europa. Toch is de wereldwijde prevalentie erg laag.
  • De startfase van het gebruik van drugs vindt meestal plaats in adolescentie, op tranquillizers, barbituraten en pijnstillers na, dit gebruik start meestal in de volwassenheid vaak na het voorschrijven door artsen. Een van de meest populaire drugs in Amerika is marihuana. Het gebruik daar begint met 12 jaar, andere drugs later.
  • Het drugsgebruik fluctueert, maar daalt de laatste jaren. Dit heeft meer te maken met het beeld van schadelijkheid dat adolescenten van drugs hebben dan met de beschikbaarheid ervan. Meer mannen dan vrouwen gebruiken. De hoogste prevalentie ligt in de vroege volwassenheid, en neemt daarna af.
  • Veel mensen houden zich bezig met het zogenaamde meermiddelengebruik: mensen die een middel gebruiken, gebruiken er meer (zoals alcohol, LSD en cocaïne). Hoe meer men van een middel gebruikte des te hoger de kans dat men op een zwaarder en ander middel overgaat.
  • Ook roken en alcoholgebruik is gerelateerd aan drugsgebruik. De kans op afhankelijkheid van marihuana wordt ook hoger bij gezamenlijk gebruik met alcohol en naarmate men meer drinkt.
31
Q

Waarom adolescenten drugs gebruiken

A

Adolescenten gebruiken drugs vaak om dezelfde redenen als waarom ze roken en drinken, genetische, psychologische en omgevingsgerelateerde factoren.
De twee meest sterke factoren zijn beschikbaarheid en sociaal leren, vooral als vooral vrienden en ook wel ouders alcohol of marihuana gebruiken.

Mensen gaan door met gebruiken als de drug helpt zich beter of goed te voelen. Later ontstaan drugsgerelateerde cues, waardoor opnieuw gebruikt wordt.

Waarom hebben alleen sommige drugsmisbruik? Dit komt met name door persoonlijkheid, mensen die drugs gebruiken zijn rebelser, impulsiever, accepteren eerder illegaal gedrag, zijn gericht op sensatiezoeken, zijn minder sociaal en minder religieus

32
Q

Drugsgebruik en gezondheid

A
  • De effecten van drugsgebruik en -misbruik op de gezondheid van mensen zijn niet zo goed gedocumenteerd als bij drinken en roken. Dit is omdat druggebruik pas sinds de jaren 60 wijdverspreid is, en nog steeds minder voorkomt dan roken en drinken. Daarnaast zijn veel gebruikers onwillig aan onderzoekers toe te geven dat ze gebruiken.
  • Enige wel bekende effecten zijn dat drugsgebruik gedurende zwangerschap de foetus kan beschadigen, en baby’s van verslaafde moeders bijna altijd ook verslaafd zijn. Het roken van marihuana beschadigt de longen net als tabak.
  • Cocaïne verhoogt de hartslag, vernauwen de aderen en kan de bloeddruk ineens sterk laten stijgen, waardoor hartritmestoornissen kunnen ontstaan. Dit kan tot een beroerte of hartinfarct leiden en tot de dood. Mensen die cocaïne in hun 20-er jaren gebruiken, hebben 10 jaar later vaak neurologische problemen en een slechte gezondheid. Een slechte gezondheid leidt weer tot cocaïnegebruik.
33
Q

Middelengebruik voorkomen

A
  • Preventieprogramma’s op het voorkomen van het gebruiken van drugs is het allereerst wat gedaan moet worden. Deze programma’s moeten zich focussen op wanneer en waarom mensen gebruiken.
    Dit zou gedaan moeten worden bij kinderen voor hun 12e.
  • Ook een riskante periode is de universiteit, vooral bij het lidmaatschap van een studentenvereniging. Adolescenten die gaan toetreden tot een vereniging gebruiken al meer dan de anderen, en na het toetreden neemt bij beide groepen het gebruik toe, maar vooral bij de leden van een vereniging. De preventie moet zich dus richten op alle studenten.
  • Programma’s richten zich op alle drie de middelen (alcohol, tabak en drugs) tegelijk. Wat niet werkt is het project DARE, hierin gaan politieagenten op school sessies geven.
  • De meest effectieve benaderingen richten zich op:
    – Beleid en wettelijke aspecten.
    – Gezondheidsbevordering en educatie.
    – Betrokkenheid van familie.
34
Q

Algemeen beleid en wettelijke bepalingen

A

De overheid heeft bepaalde regels gemaakt om het gebruik van alcohol, tabak en drugs te verminderen:
- Voor tabak is er een prijsverhoging door belastingen, reclameverboden en aankoopverbod voor minderjarigen,
- bij alcohol is er een leeftijdsgrens bij het kopen, en prijsverhogingen door belastingen (wat niet werkt zijn het aantal outlets verminderen, of openingstijden aanpassen), en
- bij drugs is het bezit, verkoop en gebruik verboden.

35
Q

Gezondheidsbevordering en educatie

A

Angstopwekkende waarschuwingen zijn niet voldoende om het beginnen van gebruik te voorkomen.
Dan worden de belangrijke psychosociale factoren niet erkend (gevoel van sociale beïnvloeding en sociale vaardigheden). Nu worden schoolprogramma’s gemaakt die er wel aandacht aan besteden.

2 methodes van rookpreventie:
* Sociale invloed benadering: sociale druk leren weerstaan (discussie over die invloed, modeling en rollenspelen, eigen intentie publiekelijk uitspreken).
* Levensvaardighedentraining: algemene sociale, cognitieve en copingvaardigheden (persoonlijke vaardigheden zoals kritisch denken en copingtechnieken, sociale vaardigheden zoals assertiviteit en contact maken).

Dit werkt vooral de eerste jaren, en ook na 15 jaar is het gebruik bij deze mensen minder.

36
Q

Familie betrekken bij het voorkomen van middelengebruik

A

Dit focust zich vooral op het toezicht houden door ouders, hiervoor is er een soort opvoedingscursus. Er is een groot effect gevonden.

Uit onderzoek komen drie conclusies naar voren:
- Als ouders weinig toezicht houden en regels stellen, gebruiken kinderen 4 keer zo vaak.
- Kinderen gebruiken veel minder vaak als ze weten dat de ouders het niet goed vinden en straffen.
- De meeste ouders zijn niet op de hoogte van het gebruik.

37
Q

Zelf stoppen met roken

A

De hoofdreden waarom mensen stoppen met roken is hun gezondheid. 60% van de rokers die geprobeerd hebben te stoppen zijn daarin geslaagd. Stoppen is moeilijker voor zware rokers. Zij die slagen in hun pogingen om te stoppen met roken zijn:
- Overtuigd en klaar om te willen stoppen.
- Overtuigd dat ze het kunnen.
- Rookten minder dan een pakje per dag.
- Minder stress.
- Minder nicotine-afhankelijk.
- Intrinsiek gemotiveerd.
- Bereid om bij een mislukking het nog eens te proberen.
- Als roken op het werk verboden wordt, is dat vaak een reden om te stoppen.

38
Q

Zelf stoppen met alcohol en drugs

A

Ongeveer 21% stopt en vermindert alcoholgebruik aanzienlijk. Degenen die zelf stoppen hebben:
- Een hogere zelfwaardering.
- Minder ervaringen met dronkenschap.
- Sociale netwerken met mensen die minder drinken.
- Een steunende partner.
- Nieuwe beoordelingen over de voor- en nadelen.

Bij vroege interventie probeert men de risicogroepen te identificeren en hen informatie te geven. Bij lichte drinkers helpt dit, maar zware drinkers gaan meer drinken.

39
Q

Employee assistance program

A

Goed om werknemers met persoonlijke problemen te helpen, maar verslaafden zoeken deze hulp nauwelijks op. Het werk is wel een goede plek voor interventie, omdat drinken vaak samengaat met werkstress.

40
Q

Psychosociale methoden om te stoppen met middelengebruik

A
  • Van belang is de wil en motivatie om te stoppen. Niet iedereen wilt stoppen, sommige komen in therapie omdat ze dit moeten van hun partner of werkgever.
  • De transitie van de fase van contemplation (H6) naar voorbereiding en actie is kritiek, dan opent er tijdelijk een deur die gebruikt moet worden voordat hij weer dicht gaat. Deze transitie wordt gestimuleerd door:
    – Duidelijk advies geven over hoe en waarom te veranderen.
    – Barrières tegen verandering verwijderen.
    – Externe gevolgen invoeren (beloningen of dreigingen).
    – Hulp aanbieden.
  • De eigen-effectiviteit versterken is essentieel voor de veranderingspoging. Effectief zijn de motivationele interviews.
  • Een andere effectieve methode tegen verslaving is stressmanagement, dit via gedrags- en cognitieve methoden, denk aan progressieve spierontspanning, meditatie, en cognitieve herstructurering. Dit is het meest effectief bij probleemdrinken en ook wel bij drugs en roken.
  • Wat ook erg effectief is zijn methodes die werken met positieve bekrachtiging, denk aan een beloning zoals geld of vouchers.
  • Een andere cognitiefs-gedragstherapeutische methode is cue exposure: dit is gebaseerd op klassieke conditionering. Iemand bijvoorbeeld blootstellen aan een cue zoals alcohol, maar er mag niet gedronken worden.
41
Q

Zelfhulpgroepen

A

De Alcoholics Anonymous (AA) is een bekend zelfhulpprogramma die stelt dat een alcoholist dat voor zijn hele leven is, en een drankje kan je weer helemaal doen terugvallen. De vrienden die men heeft in deze groep bevorderen open discussies, vriendschap en steun.

AA werkt net zo goed als andere methoden, en hoe langer de deelname, des te groter het succes en sociale functioneren. Het is vooral ook effectief om terugval te voorkomen. Het is minder geschikt voor atheïsten en agnosten.

42
Q

Chemische methode om middelenmisbruik te behandelen

A
  • Tabak wordt met medicijnen vaak behandeld in de vorm van nicotine in bijvoorbeeld een kauwgom, pleister, inhaler, of een neusspray die de hunkering en ontwenningsverschijnselen verminderen.
    Maar er zijn ook nog twee andere medicijnen die helpen tegen roken:
    – Bupropion hydrochloride (antidepressivum).
    – Varenicline.
  • Voor alcohol wordt er gebruikgemaakt voor een drietal soorten medicatie:
    – Disulfiram: dagelijks te gebruiken, het creëert een braakeffect en misselijkheid zodra men naar alcohol grijpt.
    – Naltrexon: blokkeert het lekkere gevoel.
    – Acamprosate: de precieze werking is niet bekent, het is wel effectief in de verlaging van alcoholgebruik.
  • Voor drugs zijn er ook een paar medicijnen die helpen:
    – Methadon.
    – Naltrexon.
43
Q

Multidimensionele programma’s

A

Vaak is het meeste effect te verwachten van de twee benaderingen samen, de psychosociale en chemische methode samen noemen we het multidimensionale programma.
Vijf aspecten zijn van belang als men een multidimensionale aanpak creëert:
* Biochemische analyses ter controle laten plaatsvinden aan het begin van een programma.
* Dagelijks telefoontje naar de cliënten.
* Familie erbij betrekken.
* Arts erbij betrekken.
* Een computer gebaseerd programma toevoegen voor nog meer succes.

44
Q

Het terugvalprobleem

A

Bij rokers is terugval vooral een risico in de eerste maanden na stoppen. Terugval is afhankelijk van de stopmethode, hoeveel men rookte, persoonlijke en omgevingskarakteristieken.

Bij drugsgebruik valt gemiddeld 60% terug.

45
Q

Waarom mensen terugvallen

A

Mensen die stoppen met roken ervaren de meeste moeite in de eerste week, na de tweede week gaat het al wat beter. Na een jaar gestopt te hebben, is het gevoel van verlangen zo goed als weg gezakt.

Een factor die terugval kan beïnvloeden is tevredenheid, hoe meer tevreden mensen zijn met het resultaat van stoppen hoe minder de kans op terugval.

Welke andere factoren spelen een rol?:
* Lage ‘self-efficacy’: een kleine fout niet gelijk als een totale mislukking zien.
* Negatieve emoties en slechte ‘coping’: stress, spanning en frustratie op het werk of thuis kan tot een terugval leiden.

Rokers hebben na een terugval vreemd genoeg een lagere perceptie van gezondheidsrisico’s. Daardoor zijn ze niet gelijk weer aanspreekbaar voor een nieuwe poging, eerst moet de overtuiging terugkeren.
Een andere reden om weer te gaan roken is gewichtstoename, nadat men gestopt is men roken neigen ze meer te eten.

46
Q

De terugvalpreventiemethode

A

Stelt dat een terugval wordt veroorzaakt door de cognitieve gebeurtenissen van het abstinentie-overtredingseffect na een foutje (schuldgevoel en verminderde eigen-effectiviteit). Deze methode bestaat uit de volgende stappen:
* Hoge risicosituaties leren herkennen: lijst en beschrijvingen maken van situaties waarin de kans op terugval groot is.
* Competente en specifieke copingvaardigheden aanleren: dit om te kunnen dealen met de situaties waarin risico groot is. Bijvoorbeeld mensen die stoppen training aanbieden om met de stress om te gaan.
* Effectieve copingvaardigheden oefenen in hoge risicosituaties onder supervisie van een therapeut: Bijvoorbeeld een bar met de therapeut bezoeken.

47
Q

Andere factoren die kunnen helpen om een terugval te voorkomen (4)

A
  • Telefonische counseling: regelmatig telefonisch contact voor het eerste jaar.
  • Doorgaan met medicijnen: zoals nicotinepleisters.
  • Taken volgen die zelfcontrole vergroten.
  • Netwerken creëren die je helpen.