Hfst 4 - Stress: biopsychosociale factoren en ziekte Flashcards

1
Q

Sociale steun

A

Refereert naar comfort, zorg, waardering en hulp die je krijgt van iemand anders of een groep van anderen.

Mensen die sociale support krijgen voelen zich geliefd, gewaardeerd en
deel van een sociaal netwerk.

Sociale support verwijst zowel naar de acties die anderen voor je doen als naar de ontvangen support op zich. Het refereert ook naar iemands perceptie van comfort: de zorg en hulp die beschikbaar zijn wanneer nodig, oftewel perceived support.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 types van sociale steun

A
  1. Emotionele steun (emotional support) en respect of waardering (esteem support): bv. een schouder om op uit te huilen, en respect en waardering uit de omgeving
  2. Concrete of instrumentele steun (tangible, instrumental support): bv. het krijgen van een lening in financieel moeilijke tijden
  3. Informationele steun: het krijgen van advies, aanwijzingen of feedback
  4. Netwerksteun (companion support): het gevoel bij een groep te horen door het doorbrengen van tijd met anderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie krijgt sociale steun? (4)

A

Dit hangt af van verschillende factoren:
* Factoren mbt de ontvanger van de support: bvb asociale mensen die geen hulp bieden aan anderen of niet laten weten dat ze hulp nodig hebben, krijgen minder support.
* Factoren mbt de verstrekker van support: bvb niet de middelen hebben of zelf in nood zijn, de noden van anderen niet detecteren,..
* De omvang en sterkte van iemands sociaal netwerk.
* Leeftijd, bvb oudere mensen ervaren minder steun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Social support questionnaire

A

Onderzoekers stellen vast dat sommige mensen tevreden zijn met
steun van een beperkte kring naasten, terwijl anderen nood hebben aan een breed netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gender, socioculturele en leeftijdsverschillen bij het ontvangen van steun

A
  • Er is bewijs dat vrouwen minder support krijgen van hun partners dan mannen en terugvallen op vriendinnen voor support. Dit verschil kan voortkomen uit het feit dat relaties tussen vrouwen intiemer van aard zijn.
  • In de USA hebben zwarten kleinere sociale netwerken dan blanken en latino’s. Binnen die minderheden hebben de mannen grotere netwerken dan de vrouwen.
  • Bij het ouder worden en het ontwikkelen van chronische ziekten ervaren mensen een verkleining van hun sociaal netwerk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Link tussen sociale steun, stress en gezondheid

A

Uit onderzoek blijkt dat sociale steun stress kan reduceren. Hoe groter de steun, hoe minder spanning bij deelnemers waargenomen wordt. Die spanning werd gemeten als cardiovasculaire reactivity, de toename in bloeddruk of hartslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beïnvloed sociale steun stress en gezondheid? (6)

A

Er zijn aanwijzingen dat:
* Sociale steun verlaagt de stress die mensen voelen.
* Positieve interacties met de partner reduceren de impact van jobstress op cortisolniveau.
* cardiovascular reactivity metingen: aanwezigheid van steun kan stress zowel verhogen al verlagen, bvb bij een toespraak
* Steun komt gezondheid ten goede: grote sociale steun verlaagt de kans op vroegtijdig overlijden en wordt geassocieerd met een lagere kans op hartziekten. Chronische eenzaamheid, als een indicator van lage sociale steun, voorspelt hogere overlijdensratio’s.
* Opgelet: het zou kunnen dat genetische factoren zowel de ontwikkeling van sociale steun als de toekomstige gezondheid beïnvloeden zonder dat sociale steun een directe causale rol speelt in de gezondheid!
* Patiënten met hoge sociale steun herstellen sneller van ingrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan sociale steun onze gezonheid beïnvloeden? (3)

A
  • Buffering hypothese: sociale steun beïnvloedt gezondheid door de persoon te beschermen tegen de negatieve effecten van hoge dosissen stress. Dit gebeurt enkel bij blootstelling aan een sterke stressor, los daarvan is er geen buffering. Mensen met hoge sociale steun zullen een situatie minder snel als stressvol inschatten en de sociale support kan ook de respons op een stressor beïnvloeden na de initiële beoordeling.
  • Direct effects hypothese: sociale steun is voordelig voor de gezondheid, ongeacht hoeveel stress iemand ervaart - de voordelen zijn gelijkaardig onder lage en hoge stress situaties.
  • Stress prevention model: stress voorkomen kan ook voordelig zijn voor de gezondheid, sociale support kan bijdragen dmv advies en middelen waarmee blootstelling aan stress vermeden of geminimaliseerd kan worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is sociale steun altijd nuttig? (3)

A
  • Als de hulp ontoereikend is, in de verkeerde categorie of iemand wilt geen hulp, dan zal sociale support niet altijd stress verminderen en gezondheid bevorderen. De beste support is degene die beantwoordt aan de noden van de ontvanger.
  • Invisible support: wanneer de ontvanger niet eens beseft dat hij support ontvangt. –> is het beste
  • Sociale banden kunnen schadelijk zijn wanneer ze ongezond gedrag aanmoedigen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Persoonlijke controle

A

Het gevoel eigen beslissingen en effectieve acties te kunnen nemen om
voordelige gevolgen uit te lokken en onvoordelige gevolgen te vermijden.

Mensen met een hoog gevoel van persoonlijke controle ervaren we minder spanning van stressors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke manieren kan persoonlijke controle de effecten van stress beïnvloeden? (4 controlestrategieën)

A

De effecten van stress beïnvloeden kan op verschillende manieren, ook wel controlestrategieën genoemd:

  1. Gedragsmatige controle (behavioral control): bijvoorbeeld door daadwerkelijk fysieke actie te ondernemen
  2. Cognitieve controle (cognitive control): bijvoorbeeld je gedachten op iets anders richten
  3. Beslissingscontrole (decisional control): als je de mogelijkheid hebt om te kunnen kiezen tussen verschillende alternatieven
  4. Informatiecontrole (informational control): door informatie te verzamelen over een potentieel stressvolle situatie kun je jezelf beter voorbereiden op die situatie (bijv. jezelf inlezen in de cultuur van een ver land voordat je er op vakantie gaat).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Locus of controle

A

Zienswijze over de voornaamste bron van invloed op het eigen leven:
* Interne locus van controle: geloof dat de controle over gebeurtenissen bij zichzelf ligt.
* Externe locus van controle: geloof dat de controle over gebeurtenissen buiten zichzelf ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Self-efficacy (Eigen-effectiviteitsverwachting)

A

Inschatting van het eigen vermogen om een taak succesvol uit te kunnen
voeren.
Als men gelooft voldoende bekwaam te zijn om een bepaalde taak uit te voeren, dan vergroot dat de kans om die taak met een positief resultaat af te ronden. Mensen schatten hun kansen in obv eerdere observaties van zichzelf en anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvan hangt de beslissing af om uiteindelijk aan een taak te beginnen? (2)

A
  • Outcome expectancy: het geloof dat het gedrag, indien goed uitgevoerd, zal leiden tot een voordelig resultaat.
  • Self-efficacy expectancy: het geloof de taak naar behoren te kunnen uitvoeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociaal leren

A

Voor onze zelfcontrole gebruiken we informatie over onze eerdere successen en mislukkingen, evenals sociaal leren: het observeren van modellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oudere mensen en zelfcontrole

A

Oudere mensen hebben eerder een extere locus van controle, en ze laten bij ernstige ziekte de keuze over hun behandeling vaker maken door professionele zorgverleners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gender en socioculturele verschillen bij zelfcontrole

A

Gender / socioculturele verschillen in zelfcontrole zijn afhankelijk van individiuele ervaringen (vb. opvoeding).
Meisjes leren soms meer dan jongens externe overtuigingen over zelfcontrole, en dit kan op latere leeftijd impact hebben op bv. herstel van hartziektes.

Armere mensen / mensen uit minderheidsgroep met beperkte toegang tot economische vooruitgang hebben vaak een externe locus van controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Aangeleerde hulpeloosheid

A

Is een belangrijke karakteristiek van depressie. Mensen die zich bevinden in
situaties die ze niet kunnen controleren en die tot herhaald mislukken leiden, kunnen hulpeloos worden.

Niet elke persoon in een uitzichtloze situaties wordt hulpeloos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke drie dimensies kunnen worden onderscheiden bij het maken van attributies?

A
  • Intern - extern: het toewijzen van de tekortkoming aan interne of externe omstandigheden.
  • Stabiel - onstabiel: of de oorzaak van de situatie langdurig (stabiel) of tijdelijk (onstabiel) is.
  • Globaal - specifiek: oorzaak van falen toewijzen aan globale kenmerken of bvb een specifiek onderdeel van het eigen gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke rol spelen attributies die mensen hebben bij het ontstaan van aangeleerde hulpeloosheid?

A

Mensen die negatieve gebeurtenissen toewijzen aan stabiele en globale oorzaken lopen een verhoogd risico op hulpeloosheid en depressie. Als hun attributies ook intern gebeuren, zal hun depressief denken wellicht ook een verlies van zelfwaarde meebrengen.

  • Mensen die geloven dat slechte gevolgen komen door stabiele, interne en globale factoren, maar goeie situaties voortkomen uit externe, onstabiele en specifieke factoren hebben een pessimistic explanatory style.
  • Optimistic explanatory style: negatieve gebeurtenissen attribueren aan externe, onstabiele en specifieke oorzaken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Mutidimensional health locus of control scales

A

lijst met 18 items in 3 schalen voor de meting van gezondheidsgerelateerde effecten van zelfcontrole:
* Internal health locus of control: geloven dat controle over gezondheid bij de persoon zelf ligt.
* Powerful-others health locus of control: geloven dat de gezondheid in handen ligt van andere personen bvb dokters.
* Chance locus of control: geloof dat lot of geluk de gezondheid bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gezondheid en persoonlijke controle op oudere leeftijd

A

Conclusies uit onderzoek in woon-zorgcentra:
* Persoonlijke controle is belangrijk, zelfs over kleine aspecten. Dit heeft een groot effect op de fysieke en mentale gezondheid van de bewoners.
* Gezondheidsprofessionals en onderzoekers moeten de aard en impact van persoonlijke controle die ze introduceren (of wegnemen) goed inschatten.
* Het gebrek aan persoonlijke controle heeft invloed op gezondheid, geluk en levensduur.

23
Q

Hardiness (taaiheid)

A

Refereert naar een brede waaier aan persoonlijkheidskenmerken die mensen
onderscheiden die wel en niet ziek worden, onderverdeeld in 3 categorieën:
* Gevoel van persoonlijke controle: zelf invloed in het eigen leven hebben.
* Gevoel van betrokkenheid (commitment) bij activiteiten en personen.
* De neiging veranderingen eerder als uitdaging ipv bedreiging te zien.

24
Q

Gevoel van samenhang

A

de wereld zien als begrijpbaar, hanteerbaar en betekenisvol.

25
Q

Optimisme

A

Het uitgangspunt dat goeie dingen zullen gebeuren.

26
Q

Veerkracht (resilience)

A

Refereert naar de hoge levels van 3 samenhangende componenten van persoonlijkheid:
- zelfwaarde
- persoonlijke controle en
- optimisme.

Oorzaken: genetica, maar ook eerdere ervaringen.

27
Q

Persoonlijkheidssterktes en gezondheid

A

Het is nog niet helemaal duidelijke wat de mechanismen zijn, maar taaie/optimistishe mensen en mensen met gevoel voor samenhang blijven gezonder onder stress en kunnen beter omgaan met stressvolle situaties. Ze voelen minder snel spanning bij stress waardoor het stressproces zelf ook trager op gang komt.

28
Q

Stamina (innerlijke kracht)

A

Weerstand en uithoudingsvermogen, hoge stamina wordt op oudere leeftijd gekenmerkt door een positieve outlook in tijden van tegenspoed.

29
Q

5-factoren model van persoonlijkheid

A

Metingen ahv persoonlijkheidstesten. Onderzoek toont correlatie tussen de positieve dimensies van het 5-factorenmodel van persoonlijkheid en een gezonder levenspatroon.

Kenmerken van het 5-factoren model:
- Neurocitisme versus emotionele stabiliteit
- Extraversie versus introversie
- Openheid versus gesloten mindset
- vriendelijkheid versus vijandigheid
- gewetensvol versus onbetrouwbaarheid

30
Q

Type A gedragspatroon (4)

A

Het type-A gedragspatroon bestaat uit 4 kenmerken:
* Competitieve instelling mbt prestaties: zelfkritisch, doelen nastreven zonder plezier.
* Tijdsnood: constant strijden tegen de klok.
* Boosheid / vijandigheid: snel boos of vijandig worden, kan geuit worden of niet.
* Opvallende spreekstijl: luid, snel, empathisch, vaak het gesprek domineren.

31
Q

Type B gedragspatroon

A

Uit zich in lagere niveaus van competitiviteit, tijdnood en vijandigheid.
Mensen zijn makkelijker, rustiger en filosoferen over het leven.

32
Q

Meten van type gedragspatroon

A

Het meten van het gedragspatroon gebeurt via een tijdrovend en duur gestructureerd interview.

33
Q

Gedragspatronen en stress (4)

A
  • Types-A reageren sneller en feller op stress dan types-B en interpreteren stressors vaak als een bedreiging voor hun zelfcontrole.
  • Types-A hebben een hogere reactiviteit dan types-B, vooral bij mannen. Men kan echter niet stellen dat mannen vaker type-A zijn dan vrouwen.
  • Het type-A gedrag wortelt zich al in de vroege jeugd, het temperament. Het patroon blijft, neemt toe naar volwassenheid en weer af richting ouderdom.
  • Erfelijkheid heeft invloed op de ontwikkeling van een type A/B gedrag.
34
Q

Type A gedrag en gezondheid

A

Het verband met gezondheid is niet zeer sterk. Wel gebeurt er onderzoek naar de link met CHD: coronary heart disease wat zich vaker ontwikkelt in type-A personen.
Onderzoek stelt dat bij het ontwikkelen van CHD de component van boosheid/vijandigheid de belangrijkste indicatie is:
* Indien geuit en in combinatie met cynisme en achterdochtigheid naar anderen toe wordt hoge vijandigheid gelinkt aan CHD.
* Indien er een combinatie is met andere negatieve emoties, zoals bvb depressie en spanningen, verhoogt de kans op CHD.

Vijandigheid is gelinkt aan reactiviteit op interpersoonlijke, eerder dan niet-sociale stressors. Een vijandig persoon zal geneigd zijn in een vicieuze cirkel te belanden door het sociale conflict te escaleren en sociale support te verminderen.

35
Q

Sociale dominantie

A

De neiging of het motief om macht, controle of invloed uit te oefenen over
andere mensen. Ook dit wordt geassocieerd met CHD en coronary atherosclerose.

36
Q

Diathesis-stressmodel

A

De kwetsbaarheid van mensen tov fysieke of psychologische aandoening is
afhankelijk van een samenspel van hun predispositie tov de aandoening (diathesis) en de hoeveelheid stress die ze ervaren.

37
Q

De 2 mogelijke causale route tussen stress en ziekte

A
  • Directe route: door de lichamelijke veranderingen die stress oproept. Er zijn bewijzen dat ziekte samenhangt met de reactiviteit van mensen in hun cardiovasculaire, endocriene en immuunsystemen. Deze allostatic load kan bij ouderen leiden tot hogere sterfte.
  • Indirecte route: gezondheid wordt beïnvloed door gedrag, bvb slecht eetpatroon, roken,..
38
Q

Cardiovasculaire reactiviteit en ziekte

A

Er is een verband tussen hogere cardiovasculaire reactiviteit (fysiologische veranderingen in hart, bloedvaten en bloed) en hartaandoeningen, hoge bloeddruk en beroerte.

Stress veroorzaakt ook hogere concentraties van bloedplaatjes (stolling!) Waardoor de kans op hartaanval vergroot.

39
Q

Endocriene reactiviteit en ziekte

A

Sociale steun kan de endocriene reactiviteit beperken.
Dit is belangrijk want de activatie van de hypothalamus-hypofyse-bijnier as bij stress zorgt voor de uitscheiding van hormonen zoals catecholamines en corticosteroïden, wat in hoge mates effect heeft op het cardiovasculaire systeem en kan leiden tot hartkloppingen en zelfs hartstilstand.

40
Q

Immuunreactiviteit en ziekte

A

Catecholamines en corticosteroïden beïnvloeden de gezondheid ook door hun invloed op het functioneren van het immuunsysteem: verhoging van cortisol en adrenaline zorgen voor een verlaging van de activiteit van T-en B-cellen tegen antigenen, wat belangrijk is bij de weerstand tegen infectieziektes en kanker.
Kankerpatiënten met hogere concentraties van killer T-cellen hebben betere vooruitzichten.

41
Q

Carcinogenen

A

schadelijke chemische of fysische middelen, bvb X-ray, tabak, asbest,.. die DNA in lichaamscellen kunnen beschadigen.

Ook bij blootstelling hieraan speelt het immuunsysteem een grote rol: het laat enzymen vrij die carcinogenen aanvallen en beschadigd DNA herstellen. Hoge stress belemmert de productie van deze enzymen.

42
Q

Psychoneuroimmunologie

A

Wetenschap die zich focust op relaties tussen psychosociale processen
en de activiteit van het zenuwstelsel, endocrien systeem en immuunsysteem.

43
Q

Het zenuwstelsel, endocrien systeem en immuunsysteem vormen een feedback loop

A

Het zenuwstelsel en endocrien stelsel sturen chemische boodschappen in de vorm van neurotransmitters en hormonen die de immuunfunctie verhogen of verlagen.
En de cellen van het immuunstelsel produceren cytokines en ACTH die chemische informatie terugsturen naar de hersenen die fungeren als een controle centrum voor het behoud van balans in het immuunsysteem.

44
Q

Emoties en immuunfunctie

A
  • Pessimisme, depressie en stress worden gelinkt aan een verlaagde immuunfunctie. Gestresseerde mensen ontwikkelen bvb minder antilichamen na een vaccinatie.
    Positieve emoties kunnen het immuunsysteem een boost geven.
  • Bij ernstige crisis verlaagt de concentratie van lymfocyten, calorie inname en lichaamsgewicht en neemt de hoeveelheid cortisol toe. Het duurt maanden vooraleer de oorspronkelijke waarden zich herstellen.
    Een toename van cortisol zorgt normaal gezien voor een afname van ontsteking, maar bij chronische stress wordt het immuunsysteem minder gevoelig voor normale anti-inflammatoire responsen op cortisol.
  • Bij een kleine, korte crisis is minder tijd nodig voor het herstel van de immuuncellen.
45
Q

Psychosociale invloeden op immuun reactiviteit

A
  • Grotere sociale support bij langdurige, intense stress zorgt voor een sterker immuunsysteem en kleinere immuunveranderingen (idem voor hardiness).
  • Optimisme kan een beschermende factor zijn voor stress. Ook hebben mensen met een gezondere levensstijl een sterkere immuunfunctie.
  • Het bespreken (disclosure) van gevoelens zorgt voor een toename van antilichamen, praten werkt daarbij beter dan schrijven. Hoewel schrijven effectiever is voor cynisch-vijandige personen.
46
Q

Conditioneren van de immuunfunctie

A
  • Onderzoek met ratten: suikerwater drinken gevolgd door een injectie die misselijk maakt –> ratten die daarna zonder de daarop volgende injectie weer suikerwater drinken werden ziek en konden overlijden.
    Hieruit blijkt dat immuunsuppressie geconditioneerd kan worden, zowel op celniveau als op het niveau van antilichamen.
  • Huidig onderzoek richt zich op het onderdrukken van allergieën en de
    acceptatie van getransplanteerde organen.
47
Q

Psychofysiologische (vroeger: psychosomatische) aandoeningen

A

fysieke symptomen of ziektes die ontstaan uit het samenspel tussen fysiologische en psychologische processen.

48
Q

Voorbeelden van psychofysiologische aandoeningen (6)

A
  • Maagzweren, inflammatoire darmziekte (bvb Chron), prikkelbare darm-syndroom: stress lijkt gelinkt te kunnen zijn aan opflakkeringen van deze ziektes, de fysieke oorzaken zijn echter nog niet duidelijk.
  • Astma ontstaat door combinatie van 3 factoren: allergie, luchtweginfectie en biopsychosociale opwinding. Vaak is het vooral fysiek, soms grotendeels psychosociaal. Stress kan een astma aanval uitlokken.
  • Terugkerende hoofdpijnen: spanningshoofdpijn en migraine: kan opgeroepen worden door stress, maar ook hormonale factoren (bvb maaltijd overslaan, alcohol, zonlicht, slechte slaap,..) of alledaagse factoren spelen een rol.
  • Reumatoïde artritis: ontsteking en stijfheid van kleine gewrichten.
  • Dysmenorroe: pijnlijke menstruatie met misselijkheid, hoofdpijn en duizeligheid.
  • Huidproblemen zoals psoriasis, eczema, netelroos.
49
Q

Stress en hypertensie

A

Hypertensie: aanhoudend hoge bloeddruk.

  • Hypertensie die veroorzaakt is door aandoeningen van andere lichaamssystemen of organen wordt secundaire hypertensie genoemd.
  • Andere vormen van hypertensie (geen of onbekende oorzaak) worden primaire of essential hypertensie genoemd.
50
Q

CHD komt vaker voor (incidentie) in gemoderniseerde samenlevingen dan in andere landen.
4 mogelijke oorzaken

A

De oorzaken hiervoor kunnen zijn dat
- mensen leven langer (CHD komt vooral voor bij ouderen)
- er meer risicofactoren (obesitas, weinig beweging) zijn
- minder sociale support aanwezig is of
- dat er andere psychosociale stressoren spelen.

51
Q

De fysieke processen die verband leggen tussen hartkwalen en stress (3)

A
  • Afgifte van catecholaminen en corticosteroïden.
  • Hartritmestoornissen.
  • Roken en alcoholgebruik.
52
Q

Stress en kanker

A

Lang werd gedacht dat stress kanker kan veroorzaken

Kanker: cellen die zich vermenigvuldigen en onbeperkt groeien, bvb leukemie (te veel witte bloedcellen) en carcinomen (tumoren in huid en organen).

Er is echter geen bewijs dat stress het ontwikkelen van kanker induceert.

53
Q
A