H9 Memory, attention, and consciousness Flashcards

1
Q

Geheugen

A

Refereert naar alle informatie in een persoon zijn geest en naar de geest zijn capaciteit al deze informatie op te slaan en terug te kunnen halen.

Er wordt vaak gedacht aan geheugen als een verandering binnen een individu, gekomen door leren, die een individu zijn gedrag in de toekomst kan beïnvloeden. Dus leren -> geheugen -> effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bewustzijn

A

Bewustzijn, ook wel zelfbewustzijn, refereert naar de ervaring van iemand eigen mentale gebeurtenissen op zo’n manier dat diegene er verslag over uit kan brengen tegenover anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 3 typen geheugensystemen (opslagruimtes) zijn er? Ook op volgorde van plaatsing.

A

Sensorische geheugen, korte termijn geheugen (ook wel werkgeheugen) en lange termijn geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sensorische geheugen en zijn functie

A

In deze opslag komt stimuli informatie voor verschillende zintuigelijke gebieden binnen (elk zintuig een eigen sensorische opslag). En blijft voor een korte periode in dit informatieverwerkingssysteem, lang genoeg om geanalyseerd te worden door onbewuste mentale processen voor een besluit of het wel of niet naar het korte termijn geheugen wordt gebracht. Bij visie is dit onder de 1 seconden en geluid een paar seconden. En het kan alleen naar het korte termijn geheugen toegaan door een selectief proces wat attentie genoemd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Korte termijn geheugen

A

Informatie waar aandacht aan wordt besteedt komt in het korte termijn geheugen, waarbij elk item snel verdwijnt binnen secondes als er geen aandacht aan wordt besteedt of niet aan gedacht wordt. Daarom wordt het ook wel werkgeheugen genoemd; het is een werkplaats. De capaciteit is klein en kan zo’n 2 tot 7 items vasthouden tegelijkertijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lange termijn geheugen

A

Vanuit korte termijn opslag kan informatie d.m.v. codering naar het lange termijn geheugen verplaatst worden. In het lange termijn geheugen ligt alle opgeslagen kennis die de persoon heeft en de capaciteit is daarom ook enorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Controle processen en hun functies

A

Attentie: het proces dat de stroom van informatie van het sensorische geheugen naar het korte termijn geheugen kan bewegen, doordat de capaciteit van het sensorische geheugen groot is, en dat van het korte termijn geheugen klein, moet attentie de informatiestroom beperken.

Codering: is het proces dat beweging controleert van het korte termijn geheugen naar het lange termijn geheugen. Soms doen we dit bewust, maar grootste deel gaat onbewust.

Ophalen/terughalen: het proces dat de stroming van informatie controleert vanuit het lange termijn geheugen naar het korte termijn geheugen/werkgeheugen. Ophalen heet ook wel herinneren. En gebeurd zowel opzettelijk als automatisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Glucose

A

Glucose is een bron van energie voor het brein en de hoeveelheid glucose dat gebruikt wordt voor een taak, indiceert hoeveel energie voor die taak nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inspanningsprocessen en automatische processen

A

Inspanningsprocessen zijn processen waarbij veel mentale middelen, dus meer korte termijn geheugen capaciteit bij gevraagd wordt voor een succesvolle voltooiing van een taak.

En automatische processen zijn processen waarbij weinig tot geen mentale middelen gevraagd worden voor een succesvolle voltooiing van een taak; dus minder tot geen korte termijn geheugen capaciteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Duale procestheorie

A

Deze theorie verdeelt de verwerking van informatie in twee paden; de ene de snelle, automatische en onbewuste processen; en de andere de langzame, inspannende en bewuste processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stroop interference effect

A

Wanneer je voor een ‘probleem’ staat kan je het ‘snelle’ systeem niet uitzetten en dit wordt geïllustreerd door het stroop interference effect door middel van de SCWT, stroop color and word test. De test waarbij de inktkleur niet hetzelfde is als de kleur die getypt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Preattentieve verwerking

A

Preattentieve verwerking is het proces waarbij alle informatie die binnenkomt in het sensorische geheugen wordt geanalyseerd om de relevantie te bepalen tot de gaande taak, en het potentiële belang voor de persoon zijn overleving en gezondheid. Deze analyse gebeurd onbewust en wordt preattentieve verwerking genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de twee concurrerende problemen van het attentiesysteem en gebruik hierbij ook de woorden model van attentie, preattentieve verwerking en top-down controle.

A
  1. Nauwkeurig focussen op de taak
  2. Het monitoren van alle stimuli voor hun potentiële significantie.

In het model van attentie wordt geschreven over een ‘gate’ tussen het sensorische geheugen en het korte termijn geheugen, waar de informatie doorheen moet middels attentie. Er moet door top-down controle en attentieve verwerking gekeken worden of de stimuli significant is om om door de gate te gaan, omdat er maar weinig ruimte in het korte termijn geheugen is. Er moet dus worden vergeleken tussen de originele stimuli en informatie dat al in het lange termijn of korte termijn geheugen zit, om de significantie te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cocktail-party fenomeen

A

Dit fenomeen is het vermogen om belangrijke informatie op te pikken tijdens het focussen op andere informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onoplettende blindheid

A

Onoplettende blindheid wordt ook wel perceptuele blindheid genoemd en treedt op wanneer een persoon een onverwachte stimuli niet in het volle zicht waarneemt, puur als gevolg van een gebrek aan attentie/aandacht. Er zitten wel limieten aan deze blindheid want anders waren we al uitgestorven. Voor een evolutionair bedreigende stimulus lijken we deze onoplettende blindheid niet te vertonen.

  • gorilla filmpje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Echografisch geheugen

A

Echografisch geheugen is ook wel het auditief sensorische geheugen, en een korte herinnering van een specifiek geluid heet ook wel de echo. Deze echo vervaagd binnen secondes, en is na 10 seconde helemaal weg (tenzij er attentie plaatsvindt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Iconisch geheugen

A

Iconisch geheugen is ook wel het visueel sensorische geheugen, en een korte herinnering van een specifieke visuele stimulus heet ook wel een icon. Deze icon is al weg na 1/3e van een seconde, tenzij er attentie plaatsvindt (preattentieve verwerking).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Priming

A

Priming is de activatie van informatie die al is opgeslagen in het lange termijn geheugen, door zintuigelijke input; de geactiveerde informatie wordt beschikbaar voor de persoon waarop het de persoon zijn perceptie en gedachten beïnvloed. Deze activatie wordt niet bewust opgemerkt, maar het beïnvloed wel het bewustzijn. Dergelijke activatie komt ook voor als de geprimede stimulus nooit bewust opgemerkt wordt.
Het is dus kort gezegd de activatie van informatie uit het lange termijn geheugen, waardoor het makkelijker opgehaald kan worden.

  • Ook associaties worden geprimed bij ophalen, waardoor ook die makkelijker op te halen zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem de drie algemene conclusies die ontstaan zijn bij studies over hoe het brein reageert tijdens preattentieve verwerking, tijdens attentieve verwerking en tijdens momenten van verplaatsing van attentie.

A
  1. Stimuli die niet bewust wordt opgemerkt activeert desondanks toch zintuigelijke en perceptuele gebieden van de hersenen.
  2. Attentie vergroot de activiteit die taak-relevante stimuli voortbrengen in de zintuigelijke en perceptuele gebieden van de hersenen, en tempert de activiteit die taak-irrelevante stimuli voortbrengen. (neuronen die sensitiever en minder sensitief worden).
  3. Neurale mechanismen in de anterieure delen van de cortex zijn verantwoordelijk voor de controle van attentie. (prefrontale kwab, en anterieure delen van temporale en pariëtale kwab)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ruimtelijk neglect

A

Door schade in de pariëtale en prefrontale kwab, en de anterieure cingulate cortex in een hemisfeer, kan dit resulteren in ruimtelijk neglect: individuen die niet in staat zijn dingen te zien in het contralaterale visuele veld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Werkgeheugen is verdeeld in drie verschillende, maar samenwerkende componenten, benoem deze.

A

Fonologische lus, visuospatieel kladblok en central executive.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Fonologische lus

A

De fonologische lus is verantwoordelijk voor het vasthouden van verbale informatie.

  • door het innerlijk herhalen van de informatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Visuospatieel kladblok

A

Visuospatieel kladblok is verantwoordelijk voor het vasthouden van visuele informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Korte termijn geheugen spanne

A

De hoeveelheid of tijd van het vasthouden van informatie in het korte termijn geheugen. Het aantal uitspreekbare dingen die een persoon kan onthouden en terug kan vertellen na een korte pauze
(5-9 items.) Dit is ook verschillend bij verschillende talen waarbij de articulatie bij de ene taal korter is dan de andere; vaak 7 items gemiddeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Werkgeheugenspanne

A

Wanneer iemand items probeert te onthouden, tijdens het doen van een anderen taak. De hoeveelheid items is hierbij 2 minder dan bij korte termijn geheugen spanne. Doordat deze allemaal hun stukje opeisen van het korte termijn geheugen, zal er minder aandacht zijn voor de taak waar gepresteerd moet worden.

  • denk aan Whatsappen tijdens autorijden.
26
Q

Executieve functies

A

Cognitief psychogen zin het werkgeheugen niet als geïsoleerd proces, maar als samenwerkende delen van executieve functies. Dit zijn elementaire en algemene informatieverwerkingsmechanismen die samen belangrijk zijn bij planning, gedragsregulatie en het presteren van complexe cognitieve taken. Er vallen drie functies onder: updating, schakelen en inhibitie. De prefrontale cortex wordt hiermee geassocieerd.

27
Q

Updating

A

Het monitoren, vasthouden en snel toevoegen of verwijderen van inhoud in het werkgeheugen, dus het vasthouden of bewerken.

28
Q

Schakelen

A

Het flexibel schakelen tussen verschillende taken/denkwijzen.

29
Q

Inhibitie

A

Dit is eigenlijk impulsbeheersing: ofwel het tegenhouden van een cognitieve of gedragsmatige respons, op het weerhouden van ongewilde informatie uit de gedachten.

30
Q

4 algemene conclusies over executieve functies

A
  1. executieve functies vertonen zowel eenheid als diversiteit.
  2. substantieel genetisch component voor executieve functies.
  3. executieve functies zijn gerelateerd aan en voorspellend voor belangrijke klinische maatschappelijke resultaten (geassocieerd met ADHD, ODD, risicogedrag en drugsgebruik).
  4. er is aanzienlijke ontwikkelingsstabiliteit van executieve vaardigheden (hogere prestatie kinderen ook hogere prestatie volwassene).
31
Q

Expliciet geheugen

A

Het expliciete geheugen is het type geheugen die in de persoon zijn bewustzijn kan komen, en kan worden opgeroepen in een andere omgeving dan waar zij zijn opgedaan, en gecombineerd worden met andere expliciete herinneringen met oog op reflectie, probleemoplossing en planning. Het is declaratief, en is dus verbaal. Het wordt expliciet genoemd omdat het beoordeeld wordt aan de hand van testen waarbij de persoon rechtstreeks (expliciet) rapporteert wat hij/zij zich herinnert over een bepaalde gebeurtenis of item.

Onder expliciet geheugen vallen weer twee subklassen: episodisch geheugen & semantisch geheugen.

32
Q

Episodisch geheugen

A

Het episodisch geheugen zijn expliciete herinneringen aan iemand zijn vroegere ervaringen. Denk aan wat je bijvoorbeeld deed op je 16e verjaardag of met kerst vorig jaar. Episodisch herinneringen worden ook wel autobiografische herinneringen genoemd en Tulving refereerde naar het episodische geheugen als autonoëtisch, wat zelf wetend betekend. En via het episodisch geheugen kunnen we ook mentaal tijdreizen.

33
Q

Semantisch geheugen

A

Het semantische geheugen zijn expliciete herinneringen die niet gebonden zijn aan eerdere ervaringen. Het betreft iemand zijn kennis van woordbetekenis, talloze feiten, ideeën en schema’s die iemand een algemeen begrip van de wereld geeft, en betreft ook kennis die van zichzelf niet mentaal gebonden is aan herbeleving van een bepaalde episode uit het leven, zoals je geboortedatum of het feit dat een appel rood is. Ze zijn wellicht wel verworven in vroegere ervaringen; maar niet afhankelijk van. Tulving noemde deze kennis noëtisch; wetend.

34
Q

Spreidings-activeringsmodel en waarom deze naam, en hoe zijn deze netwerkassociaties opgeslagen?

A

Dit model is zo ongeveer analoog aan een encyclopedie waarbij je als je een item niet kunt vinden je je geest onderzoekt naar termen of concepten die betekenisvolle associaties met het item hebben; het is een uitgebreid netwerk van mentale concepten gelinkt door associaties, en hoe korter het lijntje, hoe meer geassocieerd met elkaar.

De naam komt door de actie die gebeurd: activiteit in een concept, initieert gespreide activiteit in nabijgelegen concepten in het netwerk, wat ze primed zodat ze tijdelijk meer ophaalbaar zijn dan eerst.

De netwerkassociaties zijn dusdanig opgeslagen dat ze overlappende neurale circuits bevatten in de cerebrale cortex; dus sommige neuronen in een circuit die bij het ene concept horen, horen ook bij een circuit van andere concepten. Hoe meer van deze overlap, hoe meer geassocieerd.

35
Q

Klassieke conditioneringseffecten als onderdeel van impliciet geheugen

A

Interne veranderingen die leiden tot reactie tot geconditioneerde stimuli, waarbij het bewustzijn niet vereist is.

36
Q

Procedureel geheugen

A

Het procedureel geheugen betreft de motorische vaardigheden, gewoontes en onbewust geleerde regels. Door oefening word je o.a. beter in fietsen of tekenen, en deze verbetering wordt bewaard van de ene oefensessie tot de volgende, ook al ben je je niet bewust van de veranderingen in spierbeweging die het verschil maakt.

  • kunstmatige grammatica is een voorbeeld van onbewust geleerde regels.
37
Q

Priming als onderdeel van het impliciet geheugen

A

Priming is de activatie van informatie in het lange termijn geheugen en is niet bewust, maar het beïnvloed wel de opvolgende bewuste perceptie en gedachten en zorgt daardoor voor een link tussen het impliciete en expliciete geheugen. Het is geclassificeerd als impliciet omdat het gebeurd onafhankelijk van de bewuste herinnering van de persoon voor de priming stimulus. Herinner dat priming ook kan voorkomen wanneer de stimulus is gepresenteerd op zo’n manier dat het nooit bewust waargenomen wordt.

38
Q

Infantiele amnesie en geef hierbij 1 verklaring

A

Het onvermogen gebeurtenissen te herinneren van baby tot vroege kindertijd; vanaf de geboorte tot ongeveer 4 jaar. Een verklaring kan zijn dat zij nog geen goed ontwikkeld besef van zichzelf hebben,
omdat het semantische geheugen sneller ontwikkeld dan het episodische.

39
Q

Cognitief psychologen maken onderscheid tussen twee soorten herhaling; door herhaling kun je verbale informatie in het werkgeheugen houden; welke twee soorten zijn dit?

A

Onderhoudsrepetitie: het proces waarbij de persoon informatie in het werkgeheugen houdt voor een bepaalde periode d.m.v. herhaling.

Coderende repetitie: het proces waarbij de persoon informatie codeert in het lange termijn geheugen. Voor codering zijn er drie andere effectieve manieren voor het coderen: elaboratie, organisatie en visualisatie.

40
Q

Elaboratie

A

Elaboratie; ook wel elaboratieve repetitie genoemd is het echt diep nadenken over iets, echt betekenis te geven aan hetgeen dat je wilt onthouden; dus het echt begrijpen. Het is dus niet alleen herhalen, maar het verbinden van een item, aan een structuur van informatie die al bestaat in het lange termijn geheugen; dit kan ook iets fictiefs zijn, zoals mijn ezelsbruggetjes.

41
Q

Organisatie

A

Organiseren is nauw verbonden met elaboratie, het is een middel van elaboratie. Je moet echt denken aan de items om ze te kunnen organiseren, niet alleen herhalen. En een organisatie kan een verbinding tussen items maken, wat eerst als apart van elkaar zou worden gezien (bijv. chunking).

42
Q

Chunking

A

Chunking is een vorm van organisatie, en is een manier om de hoeveelheid items te vergroten in het korte termijn geheugen door aansluitende items te groeperen die eerst als apart gezien werden; het één item maken. Dit proces heet chunking. Het verminderd het aantal losse woorden, en vergroot zo de totale informatie van elk item, maar daardoor vaak ook de betekenis, wat het makkelijker maakt informatie te behouden in het werkgeheugen.

43
Q

Lange termijn werk geheugen

A

We zijn beter in het vormen van lange termijn herinneringen voor informatie die binnen ons bereik van expertise ligt, en lange termijn werkgeheugen wordt gezien als een onderling samenhangende reeks items, die van cruciaal belang zijn voor de oplossing van het probleem of voltooiing van de taak in kwestie. Dergelijke herinneringen worden op zo’n manier gecodeerd in het lange termijn geheugen, dat de volledige structuur van informatie makkelijk bereikbaar is in het werkgeheugen, in elk geval tot de taak volbracht is.

  • chunking grote rol hierin, denk aan schaakmasters.
44
Q

Hiërarchische organisatie

A

Hiërarchische organisatie is een vorm van organiseren waarbij je gerelateerde items samenvoegt om een categorie te vormen; waarna je gerelateerde categorieën ook weer samen voegt om nieuwe clusters te vormen.

45
Q

Visualisatie (bij codering)

A

We kunnen ook visuele beelden coderen die we kunnen oproepen in het visuospatieel kladblok van het werkgeheugen. Visuele en verbale herinneringen werken op elkaar in en vullen elkaar aan in onze alledaagse ervaringen; denk aan het beschrijven van je woonkamer -> eerst plaatje van je woonkamer in je hoofd oproepen en dan verbaal vertellen.

46
Q

Consolidatie, en hoe lijkt dit te ontstaan?

A

Initiële lange termijn herinneringen zijn fragiel, en moeten daardoor worden geconsolideerd. Consolidatie gebeurd wanneer een labiele herinnering wordt geconverteerd naar een stabiele vorm.

Het blijft dat consolidatie de wijziging van bestaande synaptische connecties en de groei van nieuwe synaptische connecties in het brein betreft. De ene herinnering wordt wel geconsolideerd en de andere niet, we weten niet waarom. Ook helpt slapen kort na het leren met consolideren, en dan vooral de niet-REM slaap met langzame golven.
Daarbij kan iedere herinnering die opnieuw wordt opgehaald ook gewijzigd worden (tijdelijk in labiele vorm -> nieuwe content erbij -> opnieuw consolideren),

47
Q

Anterograad amnesie

A

Verlies van capaciteit om lange termijn herinneringen te vormen van gebeurtenissen ná letsel.

48
Q

Retrograde amnesie

A

Het verlies van gebeurtenissen die vóór het letsel gebeurden. Retrograde amnesie is vaak tijd gerangschikt, wat inhoudt dat het verlies het grootst is voor herinneringen die vlak voor het letsel gebeuren, en het minst voor letsel dat eerder is gebeurd.

49
Q

Theorie van labiele en stabiele vorm van lange termijn herinneringen en hun hersengebieden.

A

De labiele vorm van lange termijn geheugen betreft neurale connecties van de hippocampus, en de stabiele vorm betreft neurale connecties in verschillende delen van de cerebrale cortex, zonder afhankelijk te zijn van de hippocampus.

50
Q

Associatie door contiguïteit

A

Één van de associatie concepten van Aristotle; sommige concepten worden geassocieerd omdat ze aaneengesloten voorkwamen in de persoon zijn eerdere ervaringen. Denk aan appel, sappig, rood en rond. Of het gezicht van iemand die je kent, dat vervolgens zijn/haar naam gelijk omhoog komt.

51
Q

Associatie door gelijkenis

A

Één van de associatie concepten van Aristotle: items die een of meer eigenschappen gemeen hebben zijn vaak gelinkt aan elkaar in het geheugen, of ze nou wel of niet ooit samen ervaren zijn. Een appel kan bijvoorbeeld met een rode kauwgombal verbonden zijn, of ze nu wel of niet samen zijn ervaren.

52
Q

Omgevingscontext

A

Waar we onszelf contextueel begeven.

53
Q

Geheugen constructie en leg de gevaren hiervan uit.

A

Wanneer we informatie codering wordt niet het hele verhaal/gebeurtenis opgeslagen maar een deel hiervan. Bij het ophalen vullen we de gaten in met onze eerder kennis en daardoor is een herinnering dus een constructie; gebouwd en herbouwd uit verschillende bronnen.

Het gevaar hiervan zijn valse herinneringen. Waardoor onschuldige mensen in de gevangenis belanden. Dit kan bijvoorbeeld komen tijdens een politieproces of bij hypnose door middel van suggestie, aanmoediging en verbeelding.

54
Q

Schema’s

A

Bartlett gebruikte de term schema om te refereren naar iemands gegeneraliseerde mentale representatie, of concept, van elke vorm van objecten, scenes en gebeurtenissen, en gebruikte dit vooral intercultureel. Denk aan het beeld dat wij westerse mensen hebben van een woonkamer; we herkennen het meteen als we het zien.

55
Q

Scripts

A

Schema’s die het organiseren van gebeurtenissen in tijd betreffen in plaats van ruimtelijk noemen we scripts. Denk aan verjaardagsfeestjes; waarbij een taart, het zingen van happy birthday en cadeaus uitpakken typerend is voor een verjaardagsfeestje.

56
Q

Bronverwarring

A

Dit is volgens vele theoretici de oorzaak van gevallen van valse geheugen constructie. We verkrijgen onze informatie vanuit verschillende bronnen, inclusief eerstehands ervaringen, verhalen die we hebben gehoord en scenes die we hebben gezien of ingebeeld. Onze geest organiseert deze informatie op manieren die wellicht betekenisvol zijn, maar die de banden tussen elk item en de originele bron verdoezelen. Items die conceptueel gelinkt zijn, maar van verschillende bronnen komen kunnen dus met elkaar verward en verweven worden in het geheugen en dus in een herinnering.

57
Q

Retrospectief geheugen

A

Herinneringen van dingen in het verleden.

58
Q

Prospectief geheugen

A

We gebruiken ons geheugen ook om ons te herinneren dingen te doen in de toekomst, en dit heet het prospectief geheugen, en is deel van het episodisch geheugen. Denk aan het herinneren dat je nog boodschappen moet halen na je werk. Er zijn twee typen prospectief geheugen: gebeurtenis-gebaseerd en tijd-gebaseerd. Dit geheugen wordt bemiddeld door de executieve functies (lees, updating, schakelen en inhibitie); en wordt ook wel mentaal tijdreizen genoemd.

59
Q

Gebeurtenis-gebaseerd prospectief geheugen

A

Het betreft het herinneren om een bepaalde actie uit te voeren wanneer aangewezen door een doelgebeurtenis; bijvoorbeeld wanneer je iemand tegen komt in de supermarkt en je je herinnert zijn boek nog terug te moeten geven.

60
Q

Tijd-gebaseerd prospectief geheugen

A

Het betreft het herinneren om een bepaalde actie uit te moeten voeren na voorbijgaan van een bepaalde hoeveelheid tijd of op een specifiek moment. Denk aan het beantwoorden van een mail over een kwartier; of die verjaardag van morgen avond.