H12 Social development Flashcards

1
Q

Sociale ontwikkeling

A

Sociale ontwikkeling refereert naar de veranderende aard van onze relaties met anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Erik Erikson’s theorie van sociale ontwikkeling

A

Hij stelde dat kinderen in het eerste levensjaar hun eerste ervaringen in de sociale wereld opdoen, en bij warme ouders dit zorgt voor een gevoel van vertrouwen. Hoe een persoon elk probleem oplost, beïnvloed hoe hij/zij daaropvolgende levensfases benaderd. Het primaire probleem bij baby’s is het ontwikkelen van vertrouwen. Veilige attachment leidt volgens hem tot een algemeen gevoel van veiligheid waardoor baby’s op een zelfverzekerde manier de volgende levensfase in gaat. Ook verdeelde hij het 1e tot 12e levensjaar in drie opeenvolgende fases die betrokken zijn bij de ontwikkeling van autonomie, initiatief en industrie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Volgens Erikson’s theorie is een psychologisch gezond mens een mens die…

A

Een mens dat passend reageert op andermans behoeftes, zonder het opofferen van zijn/haar gevoel van zelfbeheersing, en wordt ook wel pro-sociaal gedrag genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Attachment

A

Hechting, attachment versterkt rond de 8e à 12e maand van het eerste levensjaar. Waarbij veel baby’s social referencing laten zien; het gebruiken van de expressies van verzorgers voor aanwijzingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Attachment theorie van John Bowlby

A

Baby’s moeten een relatie ontwikkelen met minstens één primaire verzorger voor een normale sociale en emotionele ontwikkeling. Hij stelde ook dat de band tussen baby en moeder wordt gepromoot door instinctieve neigingen, zoals het gehuil van baby om ongemak aan te geven, en volwassene drang te helpen. Bowlby begon dan ook met de term attachment, dus hechting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vreemde situatie test (Ainsworth)

A

Moeder kind in hokje -> kind mogelijkheid te exploreren en spelen -> vreemde komt binnen en moeder uiteindelijk kamer uit -> kind alleen met vreemde; na tijdje komt moeder terug. Er wordt hier vooral gekeken naar de reactie van het kind als de moeder binnen komt. A.d.h.v. deze reactie konden ze een van de drie (inmiddels 4) attachments toekennen aan de kindjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Veilige attachment, ofwel secure attachment

A

Dit is een van de drie classificaties van attachment, en goed voor 60% van de baby’s. Baby’s exploreren veel en raken overstuur als hun moeder hen verlaat, en wanneer moeder terug komt zal een veilig attached kind naar haar toe kruipen of rennen en haar warm begroeten. Kind zal na enige geruststelling zelfs spelen met de vreemde.

  • veilige attachment positief effect op latere leeftijd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ambivalente attachment, insecure-resistant attachment

A

(Ambivalent = tegenstrijdig/onverschillig)
Dit is een van de drie classificaties van attachment, en goed voor 10% van de baby’s -> baby’s lijken zelfs bang met hun moeder erbij en neigen niet veel te exploreren. Ze raken overstuur als hun moeder de kamer verlaat, maar zijn ambivalent en boos als moeder terugkeert. Ze blijven dichtbij de moeder, maar lijken kwaad op haar eerdere vertrek en wijzen haar pogingen tot contact af. Deze baby’s zijn ook op hun hoede voor onbekenden met de moeder erbij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vermijdende attachment, insecure-avoidant attachment:

A

Dit is een van de drie classificaties van attachment, en goed voor 15% van de baby’s -> baby’s bijna niet overstuur als moeder hen verlaat, vermijden contact wanneer moeder terug komt en bijna geen alertheid bij vreemden. Maar vermijden vreemden ook net als kind moeder vermijdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4e classificatie van attachment die er laten bij is gekomen; gedesoriënteerde attachment, ofwel disorganized/disoriented attachment

A

15% van de baby’s -> deze baby’s laten geen samenhangende strategie zien voor het omgaan met stress tijdens scheiding en hereniging met hun moeder in de vreemde-situatietest. Ze laten patronen van alle drie de classificaties tegelijk zien. Bijvoorbeeld sterke benadering van moeder, en vervolgens vermijding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sensitieve zorg

A

Baby’s neigen veilig attached te raken aan moeder als moeders regelmatig contact comfort bieden, snel reageren en behulpzaam zijn op baby’s signalen van angst en verdriet. Interactie hebben met de baby op emotioneel gesynchroniseerde manier. Dit is sensitieve zorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gen 5-HTTLLPR

A

Gen betrokken bij opname van neurotransmitter serotonine -> in twee vormen; lange l vorm en korte s vorm -> lange l vorm resulteert in grotere opname van serotonine in neuronen van de hersenen. Kinderen die homozygoot zijn voor l allel, worden minder beïnvloed door de negatieve omgevingservaringen dan kinderen met ss of sl. Dus minder gevoelig voor wel of geen sensitieve zorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De drie termen die horen bij de drie opeenvolgende fases van sociale ontwikkeling door Erikson

A

Autonomie: betekend zelf controle
Initiatief: betekend bereidheid om acties te initiëren
Industrie: betekend bekwaamheid in het voltooien van taken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pro-sociaal gedrag

A

Het vrijwillige gedrag dat bedoeld is om anderen te helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Empathie

A

Het vermogen emoties van anderen waar te nemen en emoties van anderen te voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociaal-leren theorie, ofwel sociaal cognitieve theorie van Albert Bandura

A

Hij stelt dat kinderen belangrijke sociale gedragingen leren door het observeren van anderen d.m.v. een proces van plaatsvervangende versterking; het vermogen om te leren van de consequenties van anderen.

17
Q

Overimitatie

A

Acties van een model betrouwbaar herhalen, zelfs al bepaalde acties irrelevant zijn en er een efficiëntere manier van oplossen is. En begint rond 3e jaar. Hiervoor doen ze meer aan emulatie, net als chimpansees.

18
Q

Normatief

A

Normatief geeft aan dat er een norm gevormd of gesteld wordt of het scheppen van recht, een synoniem is bijvoorbeeld bindend.

19
Q

Drie opvoedstijlen van Baumrind, en benoem ook of ze een hoge/lage warmte en controle hebben.

A

Autoritaire opvoeding: stellen gehoorzaamheid op prijs, beter gezegd afdwingen omwille van zichzelf. Gebruiken hoge mate machtsuitoefening om kind te controleren. Stijl heeft een lage warmte en hoge controle.

Autoritatieve opvoeding: meer geïnteresseerd dat kinderen leren en zich houden aan basisprincipes van goed en fout; hoge warmte en hoge controle.

Permissieve opvoeding: heel tolerant en geven geen discipline mee. Stijl heeft een hoge warmte, lage controle.

20
Q

4e soort ‘opvoeding’ die erbij is gekomen

A

Niet-betrokken opvoeding; beter gezegd geen opvoeding. Lage warmte, lage controle. Deze groep is ook vaak de grootste probleem groep later.

21
Q

Genderidentiteit

A

Rond het 4e à 5e jaar hebben kinderen een vrij goed de stereotype meisjes en jongens rollen geleerd, en herkennen zichzelf als het ene geslacht of het andere. Dit heet genderidentiteit.

22
Q

Gender segregatie

A

Het fenomeen dat meisjes eerder met meisjes spelen, en jongens eerder met jongens. Segregatie betekend scheiding.

23
Q

Adolescentie

A

Adolescentie is de transitieperiode van kind tot volwassene en begint met de eerste tekenen van de puberteit, en eindigt wanneer de persoon zichzelf ziet, of gezien wordt als volledig lid van de volwassene gemeenschap.

24
Q

Opkomende volwassenheid

A

De opkomende volwassenheid gaat vooraf aan het settelen en is een ontwikkelingsfase die plaatsvindt tussen adolescentie en jongvolwassenheid; 18 tot midden 20.

25
Q

De mythe van onkwetsbaarheid

A

Een valse overtuiging dat ze (adolescenten) beschermt zijn van ongelukken en ziektes die kunnen gebeuren bij andere mensen.

26
Q

Moffitt’s theorie, de ontwikkelingstheorie van criminaliteit

A

Moffitt stelt dat hoge mate criminaliteit een pathologische bijwerking is van het vroege starten van de puberteit in de moderne tijd, en het late accepteren van de volwassene samenleving. Ze stelt dat jonge mensen na puberteit, dus biologisch volwassen, gemotiveerd zijn de volwassene wereld te betreden op alle manieren die voor heb beschikbaar is; seks, alcohol en criminaliteit worden begrepen als een volwassene activiteit.

27
Q

Harris’s theorie van criminaliteit

A

Harris stelde dat adolescenten aan risicovol en crimineel gedrag doen om zich juist los te maken van de volwassene wereld; ze zijn niet geïnteresseerd in goedkeuring van volwassenen, maar goedkeuring van hun leeftijdsgenoten. Ze stelt dat segregatie van ouders juist kans verminderd dat adolescenten veilige en legitieme manieren vinden zich te gedragen als volwassenen, en doen dit door adolescente subculturen te produceren, waarvan waarden relatief onaangetast zijn door die van volwassenen.

28
Q

Cognitieve controle netwerk

A

Een van de twee hersensystemen die met elkaar in competitie zijn tijdens de adolescentie. De twee systemen zijn met elkaar in competitie en kunnen resulteren in risicovol gedrag bij adolescenten. Het cognitieve controle netwerk is betrokken bij plannen en reguleren van gedrag, en is vooral gelokaliseerd in de frontale kwabben.

29
Q

Socio-emotionele netwerk

A

Een van de twee hersensystemen die met elkaar in competitie zijn tijdens de adolescentie. De twee systemen zijn met elkaar in competitie en kunnen resulteren in risicovol gedrag bij adolescenten. Het socio-emotionele netwerk is vooral gelokaliseerd in het limbische systeem, en onder emotionele of sociale omgevingscondities in het bijzijn van peers wordt het socio-emotionele netwerk bij adolescenten dominant, en bemoeit het zich met het cognitieve controle netwerk; wat risicovol gedrag verhoogd.

30
Q

Jongemannen syndroom

A

Wilson & Daly kwamen met theorie van het jongemannensyndroom -> focust op evolutionaire potentiële waarde van risicovol en crimineel gedrag bij mannen voor reproductie. Historie -> jager verzamelaar tijdperk was nemen van risico’s juist erg waardevol; deze mannen produceerden ook meeste nakomelingen. Nu kan dit gedrag volgens Wilson & Daly begrepen worden als manieren waarbij jonge mannen proberen status te verkrijgen door hun onverschrokkenheid en moed te demonstreren.

31
Q

Theorie van morele redenering van Lawrence Kohlberg

A

Kohlberg stelde dat morele redenering ontwikkeld door een serie fases; stelde dat door elke fase te bereiken, men eerst door de vorige fase moet. Hij zei niet dat elk persoon ook daadwerkelijk door elke fase gaat; sommige stoppen bij fase 2, of 4 o.i.d.. Ook stelde hij geen leeftijd aan de fases. Hij liet wel zien dat mensen die hoogste morele redeneringsfases laten zien, ook meest waarschijnlijk andere helpen, vrijwilligerswerk doen en afzien van schade berokkenen bij mensen.

32
Q

Theorie van Draper & Harpending over aanwijzingen in de kindertijd m.b.t. seksuele strategieën en benoem ook de strategieën.

A

Natuurlijke selectie heeft ons voorbereid sensitief te zijn voor aanwijzingen uit kindertijd; die voorspellen welke van de twee seksuele strategieën meer succesvol is; seksuele terughoudendheid of seksuele promiscuïteit. Draper & Harpending -> aanwijzingen gericht op aanwezigheid of afwezigheid vader tijdens opgroeien. Aanwezigheid -> leidt bij meisjes tot veronderstelling dat mannen betrouwbare kostwinnaars zijn, en bij jongens dat zij later ook kostwinners worden. Afwezigheid -> leidt bij meisjes dat ze veronderstellen dat ze onbetrouwbare jongens zijn i.p.v. mannen en leidt ertoe dat vrouwen seksualiteit pronken om van mannen te krijgen van ze kunnen in kortstondige relaties en bij jongens leidt het tot veronderstelling dat partners en kinderen niet hun verantwoordelijkheid zijn; wat leidt tot promiscuïteit.

33
Q

Beroepszelfdirectie, ofwel occupational self-direction

A

Een samenstelling van gewenste functie kenmerken; werk dat complex is, variërend en niet direct geobserveerd wordt door anderen. Daarnaast is beroep hoog in occupational self-direction als werknemer veel keuzes en beslissingen maakt tijdens werkdag.

Mensen met dergelijk beroep laten meer intellectuele flexibiliteit zien en zijn minder autoritair in de opvoeding; vinden het belangrijk dat kind zelf keuzes leert maken.

34
Q

Volwassene attachment

A

Volwassenen kunnen ook veilig attached raken, maar dan met hun partners -> datzelfde fysieke contact en samensmelting van sterke band samen -> laten ook onrust zien als partner er niet is. Naast veilige attachment ook angstige en vermijdende attachment in relaties.

35
Q

Socio-emotionele selectiviteitstheorie van Laura Carstensen

A

Verklaart waarom oudere volwassene hun tevredenheid met het leven behouden, of zelfs vergroten ondanks verlies (paradox van ouder worden) -> stelt dat als mensen ouder worden, dus minder jaren hebben, meer geïnteresseerd zijn in het plezier van het heden, en minder met activiteiten die ze voorbereiden op de toekomst -> bij oudere mensen verschuift de balans, want hoe ouder iemand is, hoe minder logisch het is om plezier uit het heden op te offeren voor een mogelijke toekomstige winst. Ouderen (en terminaal zieken) besteden meer aandacht aan het heden, en mensen met wie zij al een hechte band hebben. Ook hebben oudere mensen meer aandacht voor emotioneel positieve stimuli dan voor negatieve.

36
Q

Positiviteitsbias

A

Oudere mensen laten dus verhoogde aandacht zien voor emotioneel positieve stimuli eerder dan voor negatieve, en dit laat zich ook zien doordat ouderen een verhoogde herinneringscapaciteit hebben voor positieve stimuli. Ze onthouden dus eerder positieve dingen dan negatieve. Daarnaast verleggen ze hun aandacht eerder van negatieve stimuli naar positieve, en evalueren gebeurtenissen in hun leven als meer positief dan jongere mensen.