H8 Basic processes of learning Flashcards

1
Q

Definitie van leren

A

“Elk proces waarbij ervaring van een moment, een individu’s gedrag kan beïnvloeden in een toekomstig moment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie van ervaring

A

“Alle effecten van de omgeving die worden gemedieerd door het zintuigelijke systeem van het individu (zicht, gehoor, tast, etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Klassieke conditionering

A

Klassieke conditionering is een vorm van leren waarbij organismen gebeurtenissen leren te voorspellen gebaseerd op een relatie tussen gebeurtenissen; in de meest basale vorm, is klassieke conditionering een leerproces dat nieuwe reflexen creëert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Reflex

A

Een reflex is een simpel en relatief automatische stimulus-respons opeenvolging die wordt getriggerd door het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Habituatie

A

Habituatie is een hele simpele vorm van leren. Het maakt geen nieuwe stimulus-respons opeenvolgingen, maar verzwakt alleen een die al bestond. Denk aan hard geluid waar je eerst van schrikt, maar als het steeds gebeurd zal je er steeds minder van schrikken tot je geen tot heel weinig schrik hebt; je raakt eraan gewend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie ontdekte klassieke conditionering en hoe ontdekte hij dit? Benoem hierbij ook zijn experiment, en benoem hoe hij klassieke conditionering eerst noemde.

A

Ivan Pavlov ontdekte klassieke conditionering eigenlijk per ongeluk. Hij leefde tussen 1849 en 1936 en was een Russische fysioloog. Hij deed onderzoek naar reflexen betrokken bij de spijsvertering bij honden, waar hij een nobelprijs voor kreeg. Hij implanteerde namelijk permanente buizen aan honden hun speekselkanaal om speeksel en maagsappen te verzamelen. Pavlov kwam uiteindelijk een probleem tegen dat honden die bij eerdere gelegenheden in zijn experimenten voedsel hadden gekregen, al begonnen met slijmen voordat zij het voedsel kregen; signalen die normaal gesproken doorgaans aan het voedsel kwamen, zoals de aanblik van het voedsel of het horen van het geluid, waarschuwde de honden op de komende stimulatie en zorgde voor het slijmen. Pavlov dacht eerst dat het een fout was en noemde het psychische afscheiding; hij dacht dat het buiten zijn fysiologische bereik lag en probeerde de effecten te elimineren. Hij begon te overwegen dat het een reflex was en dit leidde dat hij het ging onderzoeken als klassieke conditionering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geconditioneerde stimulus

A

Een geconditioneerde stimulus is een stimulus die een reflexieve respons uitlokt door de eerdere koppelingen van die stimulus met een andere stimulus, de ongeconditioneerde stimulus (die al een reactie uitlokt. Denk aan de bel in het geval van Pavlov’s honden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geconditioneerde respons

A

Een geconditioneerde respons is een reflexieve respons die wordt uitgelokt door een stimulus (de geconditioneerde stimulus) door de eerdere koppeling van die stimulus met een andere, ongeconditioneerde stimulus, die al een reflexieve reactie uitlokt. Denk aan het slijm bij Pavlov’s honden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ongeconditioneerde stimulus en ongeconditioneerde respons

A

Een ongeconditioneerde stimulus is een stimulus die een reflexieve respons uitlokt zonder te zijn gekoppeld door conditionering, en een ongeconditioneerde respons is de reflexieve reactie die niet afhangt van de conditionering. Denk hierbij aan eten in de mond leggen, wat maakt dat de hond gaan slijmen (stimulus - respons)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Extinctie bij klassieke conditionering

A

Extinctie is het geleidelijk verdwijnen van een geconditioneerde respons dat optreedt wanneer een geconditioneerde stimulus herhaaldelijk optreedt zonder de ongeconditioneerde stimulus. Dus denk aan de bel zonder dat er voedsel in de bek van de hond wordt gelegd, wat er geleidelijk aan voor zorgt dat het slijmen steeds minder wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Spontaan herstel

A

In zowel klassieke, als operante conditionering kan deze extinctie ook weer teruggedraaid worden. Dit kan gebeuren door verstrijken van tijd, maar ook door zelfs maar één enkele koppeling van de geconditioneerde stimulus aan de ongeconditioneerde stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Generalisatie

A

Generalisatie is het fenomeen waarbij het organisme niet alleen de geconditioneerde respons laat zien op de originele geconditioneerde stimulus, maar ook op nieuwe stimuli die lijkt op de originele geconditioneerde stimulus. Bij mensen is gebeurd generalisatie ook als de twee stimuli vergelijkbaarheid hebben in subjectieve betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Discriminatie training bij klassieke conditionering

A

Generalisatie tussen twee stimuli kan worden opgeheven als de reactie op de ene wordt versterkt, terwijl de andere wordt onderdrukt; deze procedure heet discriminatie training.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Behaviorisme, en wie was zijn oprichter?

A

Behaviorisme is een psychologische richting die termen die refereren naar mentale eenheden (gedachten, emoties, motieven etc) vermijdt, omdat deze eenheden niet direct te observeren zijn. De oprichter van het behaviorisme is John B. Watson (1913). Ze geloven dat de psychologie zich moet focussen op de relatie tussen observeerbare gebeurtenissen in de omgeving (stimuli) en observeerbare gedragsreacties op deze gebeurtenissen (respons). Behavioristen houden zich wel bezig met het complexe menselijke gedrag zoals cognitie en taal, maar doet dit vanuit een gedragsperspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

S-R theorie van klassieke conditionering

A

De behavioristen dachten dat wat daadwerkelijk geleerd werd tijdens klassieke conditionering is dat er een nieuwe stimulus-respons connectie wordt gemaakt; de S-R theorie. Ze dachten dat het geconditioneerde organisme wegens een directe connectie tussen de geconditioneerde stimulus en de respons, klassieke conditionering leert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

S-S theorie van klassieke conditionering

A

Pavlov had een andere theorie. Hij had de S-S theorie; stimulus-stimulus theorie. Hij geloofde dat je een connectie tussen twee stimuli leert; de geconditioneerde stimulus en de ongeconditioneerde stimulus. Het meeste bewijs gaat richting deze theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Appetizer effect

A

Dit is de conditionering van honger; alles wat wijst op de komst van voedsel bereidt het lichaam voor op de komst van het voedsel (spijsvertering).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verwachtingstheorie

A

Het kan het beste worden omschreven als een verwachting van de ongeconditioneerde stimulus. De geconditioneerde stimulus zorgt niet alleen voor dezelfde effecten als de ongeconditioneerde stimulus, maar zorgt ook voor effecten die alleen de ongeconditioneerde stimulus op zichzelf staand niet heeft. Denk aan de honden van Pavlov; ze slijmden niet alleen, maar gingen ook kwispelen, kauwen, slikken, bedelen en kijken in de richting waar anders het voedsel vandaan komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Evaluatieve conditionering

A

Veranderingen in de sterkte van het leuk vinden of niet leuk vinden van een stimulus als gevolg van gekoppeld te worden met een andere positieve of negatieve stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de 3 condities waardoor klassieke conditionering gebeurd?

A
  1. De geconditioneerde stimulus moet voorafgaan aan de ongeconditioneerde stimulus.
  2. De geconditioneerde stimulus moet een verhoogde waarschijnlijkheid van het optreden van de ongeconditioneerde stimulus aangeven.
  3. Conditionering is niet effectief wanneer het organisme al een goede voorspeller heeft -> blocking effect.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Drugstolerantie

A

De afname van fysiologische en psychische effecten van drugs na herhaaldelijk/regelmatig gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke twee effecten produceren drugs? En welke wordt geconditioneerd?

A
  1. de directe effecten van de drugs
  2. een compenserende reactie die de directe effecten van de drugs tegen gaat en probeert de normale lichamelijke staat terug te krijgen.

De tweede is de enige die geconditioneerd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een oorzaak, in termen van drugstolerantie, van het feit dat je steeds meer nodig hebt voor hetzelfde effect? En waarom is dit zo gevaarlijk tijdens gebruik en waarom is dit een valkuil als diegene gestopt is met middelengebruik?

A

Alleen de compenserende reactie wordt geconditioneerd. Dit betekend dat elke stimulus die voorafgaat aan levering van de drugs een geconditioneerde respons produceert die tegengesteld is aan de effecten van de drugs. Dus de compenserende reacties zijn al begonnen alvorens de persoon de drugs ook daadwerkelijk neemt. Dus dan zijn de directe effecten meteen al gedempt. De stimuli die voorafgaan aan drugsgebruik kunnen van alles zijn. Zo is de omgeving waar de persoon drugs gebruikt een geconditioneerde stimulus, of vloei/pijpjes etc. Als de persoon dan uit deze omgeving is, bijvoorbeeld ineens op een festival waar diegene nooit is, maar wel dezelfde hoeveelheid gebruikt als hij/zij in zijn gebruikelijke omgeving gebruikt, zullen de geconditioneerde stimuli niet aanwezig zijn, en zal het compenserende effect ook te laat beginnen; dit resulteert vaak in een overdosis met wellicht de dood tot gevolg. Daarnaast is deze conditionering van omgeving of personen vaak ook een valkuil als de persoon wel gestopt is met middelengebruik: door die geconditioneerde stimuli zal het lichaam gelijk beginnen met de compenserende effecten, dit zorgt voor een extra trek in die drugs vanwege die tegengestelde effecten (afkickverschijnselen) en het echt nodig hebben van de drugs. Daarom zou het het beste zijn als de verslaafde naar een volledig nieuwe omgeving zonder enige stimuli die geconditioneerd kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Operante conditionering

A

Operante conditionering kan worden gedefinieerd als het leerproces waarbij het effect, of consequentie, van een respons de toekomstige mate van productie van die respons beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Operante responses

A

Operante responses zijn responses die inwerken op de wereld om een bepaald effect voor elkaar te krijgen. Ze functioneren als instrument of middel om verandering in de omgeving te veroorzaken. Het proces waarbij een organisme leert om operante responses te maken heet dan operante conditionering. Operante responses die gunstige effecten teweegbrengen nemen in frequentie toe, en operante responses die nadelige effecten teweegbrengen nemen in frequentie af.

26
Q

Wet van Effect

A

De wet van Effect stelt: ‘responses die een bevredigend gevoel produceren in een bepaalde situatie zijn eerder geneigd vaker te gebeuren in die situatie, en responses die een oncomfortabel effect produceren zijn minder geneigd vaker te gebeuren in die situatie.’ Wat hierboven ook al staat; operante responses met gunstig effect gaan vaker voorkomen, operante responses met nadelig effect nemen in frequentie af.

27
Q

Wie vond de puzzelbox uit?

A

Edward Lee Thorndike (1898)

28
Q

Welke box was effectiever dan de puzzelbox van Thorndike en wie bedacht deze?

A

De Skinner box van B.F. Skinner.

29
Q

Versterker

A

Skinner stelde het woord versterker in als vervanging voor beloning of tevredenheid om te refereren naar een stimulus verandering, die volgt op een respons en die daaropvolgend de frequentie van die respons verhoogd.

30
Q

Shaping/vormgeven

A

Als een verwachte respons niet gebeurt tijdens operante conditionering, kan het ook nooit versterkt worden omdat de versterker niet voorkomt als het organisme de respons niet produceert. Om dit te verhelpen is er shaping, ofwel vormgeving; hierbij wordt er steeds dichterbij de gewenste respons gekomen, totdat de gewenste respons uiteindelijk optreedt en versterkt kan worden.

31
Q

Extinctie bij operante conditionering

A

Extinctie bij operante conditionering is analoog aan dat van extinctie bij klassieke conditionering. Bij operante conditionering is het zo dat de afwezigheid van versterking van het respons en de consequente vermindering in responses zijn snelheid of hoeveelheid extinctie wordt genoemd. Ook bij operante conditionering komt spontaan herstel voor.

32
Q

Schema met vaste verhoudingen; fixed ratio schema

A

Een versterker komt voor na een n respons (n is een nummer groter dan 1). Dus bijvoorbeeld een vaste versterker na elke 5 responses.

33
Q

Variabele-verhoudingsschema; variable-ratio schema

A

Zelfde principe als de fixed ratio, maar dan het nummer van de responses die nodig is voor een versterker varieert onvoorspelbaar rondom het gemiddelde. Dus denk aan die 5 responses, maar dan variabel rond gemiddelde van 5; bijvoorbeeld ene keer bij 3, dan bij 7, dan 6 etc.

34
Q

Schema met vaste intervallen; fixed-interval

A

Een vaste periode van tijd moet verstrijken tussen een versterkte respons en de volgende. Denk bijvoorbeeld aan elke 30 seconde een versterker; elke respons voor die 30 seconde wordt niet versterkt.

35
Q

Variabele-interval schema (variable-interval)

A

Zelfde principe als fixed-interval, maar dan is de periode die verstrijkt moet zijn voor een respons versterk zal worden onvoorspelbaar gevarieerd rond het gemiddelde. Dus denk aan de 30 seconde; dan kan het bijvoorbeeld bij 25 seconde zijn, of 35 of 32 etc.

36
Q

Positieve versterker

A

Een positieve versterking gebeurt wanneer de aankomst van een bepaalde stimulus opvolgend aan een respons maakt dat de respons vaker zal voorkomen.
- denk aan voedsel, geld, of iets waardoor het organisme zal werken om het te krijgen -

37
Q

Negatieve versterker

A

Negatieve versterking gebeurt wanneer de verwijdering van een bepaalde stimulus opvolgend aan een respons maakt dat de respons vaker voor zak komen.
- denk aan verwijdering van elektrische schokken, ongewenst bezoek, uitbranders, en alles waardoor organismes willen werken om ervandaan te komen -

38
Q

Bestraffing

A

Skinner zijn terminologie refereert bestraffing naar het proces waarbij de consequentie van een respons de waarschijnlijkheid verminderd dat een respons nogmaals voorkomt.

39
Q

Positieve bestraffing

A

Een positieve bestraffing is de aankomst van een stimulus die de waarschijnlijkheid verminderd dat de respons nogmaals voorkomt.
- denk aan aankomst van elektrische schok, of uitschelden van een persoon, deze dingen zijn dus opvolgend aan een respons -

40
Q

Negatieve bestraffing

A

Een negatieve bestraffing is de verwijdering van een stimulus die ervoor zorgt dat de waarschijnlijkheid verminderd dat de respons vaker zal voorkomen. Dus opgevolgd op een respons
- denk aan het weghalen van voedsel bij een hongerig individu, of geld.

41
Q

Discriminatie training bij operante conditionering

A

Discriminatie training bij operante conditionering is analoog aan dat van klassieke conditionering. De essentie van deze procedure bij operante conditionering is het versterken van een dier zijn respons wanneer een specifieke stimulus aanwezig is, en het uitroeien van een respons als deze niet aanwezig is.

42
Q

Generalisatie bij operante conditionering en waarvoor kan dit ook gebruikt worden bij dieren?

A

Generalisatie gebeurd ook bij operante conditionering. Na operante discriminatie training zullen organismen reageren op nieuwe stimuli die zij waarnemen als vergelijkbaar aan de discriminerende stimulus. Deze generalisatie i.c.m. discriminatie training kan gebruikt worden om het dier zijn begrip van concept te bestuderen.

43
Q

Overrechtvaardigingseffect

A

Dit effect treedt op wanneer een verwachte externe prikkel, ook wel de versterker genoemd, zoals geld, prijzen, certificaten etc, ervoor zorgt dat iemands motivatie om de taak uit te voeren verminderd als die versterkers worden weggehaald. Ondanks dat ze, voordat dergelijke versterkers in het spel kwamen, deze dingen juist gewoon voor de lol deden, denk aan boeken lezen. Doordat organismen het versterkte gedrag als werk gaan zien, doen ze het minder uit zichzelf.

44
Q

Gedragsanalyse

A

Gedragsanalyse, ook wel ABA; applied behavior analysis, gebruikt principes van operante conditionering om gedrag te voorspellen. Het wordt gebruikt om een groot scala van situaties en problemen in de praktijk aan te pakken, zoals omgaan met fobieën, ontwikkelen van leerplan in klas of onderwijzen van kinderen en volwassenen met speciale behoeften, helpen van ouders waarvan de kinderen zich misdragen bijvoorbeeld.

45
Q

Theorie van spelen door Karl Groos

A

Groos stelde dat het primaire doel van spelen het verstrekken van een middel om hun instincten te oefenen is, ofwel hun soort-typische gedrag.

46
Q

Noem de vijf categorieën van het bewijs van de theorie van Groos.

A

1, Jonge dieren spelen meer dan volwassenen van hun soort.

  1. Soorten dieren die het meest te leren hebben spelen het meest.
  2. Jonge dieren spelen het meest op die vaardigheden die ze het meest nodig hebben om te leren.
  3. Spel betreft veel herhaling.
    5: Spelen is uitdaging.
47
Q

Symbolisch spelen

A

Dit is een type spel dat uniek lijkt te zijn aan de mens; het wordt ook wel fantasie spel genoemd wordt, het doen alsof.

Mark Nielsen stelt: ‘door doen alsof ontwikkelen kinderen dus het vermogen om nieuwe veronderstellingen en denkbeeldige scenario’s te bedenken en beredeneren en zo het creatieve proces te oefenen dat aan de basis ligt van innovatie op volwassen leeftijd’

48
Q

In welke twee categorieën kan spel en exploratie leren worden verdeeld?

A

Leren om te doen, ofwel vaardigheidsleren is spel. En leren over, ofwel informatie leren is exploratie.

49
Q

Latent leren

A

Latent leren refereert naar leren dat niet direct gedemonstreerd is in een dier zijn gedrag. Maar wel later aan bod kan komen. Het leert dus iets wat niet direct zichtbaar is, maar er wel degelijk is en nodig is voor een ander moment.

50
Q

Sociaal leren en een ander woord voor sociaal leren.

A

Sociaal leren wordt ruim gedefinieerd als het plaatsvinden in een situatie waarbij een individu zich vergelijkbaar gaat gedragen als de ander door simpelweg naar anderen te kijken. Dit wordt door psychologen ook wel observationeel leren genoemd.

51
Q

Sociaal leren theorie

A

Albert Bandura stelde in zijn sociaal leren theorie dat kinderen belangrijke sociale gedragingen leren door het observeren van anderen d.m.v. een proces van plaatsvervangende versterking; het vermogen om te leren van de consequenties van andermans acties.

52
Q

Albert Bandura stelde vier belangrijke cognitieve vaardigheden in aanvulling op plaatsvervangende versterking, benoem deze.

A
  1. Symbolisatie, vermogen om over sociaal gedrag na te denken in woorden en plaatjes.
  2. Vooruitdenken, vermogen te anticiperen op consequenties van onze acties en acties van anderen.
  3. Zelfregulering, vermogen om normen en waarden van aanvaardbaar gedrag voor onszelf vast te stellen.
  4. Zelfselectie, vermogen om onze gedachtes en acties te analyseren.
53
Q

Imitatie komt bij zoogdieren anders dan primaten (wellicht alleen bij mensen) niet voor. Observationeel leren bij niet-primaten heeft een simpelere betekenis welke zijn dit?

A
  1. Stimulansversterking, dit refereert naar de toename van opvallendheid of aantrekkelijkheid van het object dat door het geobserveerde individu wordt aangeraakt.
  2. Doelenversterking, dit refereert naar een verhoogde drift/motivatie om de beloning te verkrijgen die de geobserveerde individu ook verkregen heeft.
54
Q

Emulatie

A

Emulatie lijkt op imitatie, maar is toch net anders. Emulatie is het observeren van een ander die een doel behaald, en vervolgens datzelfde doel te bereiken met hun eigen middelen.

55
Q

Driedelige classificatie van Seligman: voorbereid gedrag

A

Aangeleerde gedragingen die cruciaal zijn voor de overleving en reproductie van het organisme, zoals inprenting bij bepaalde gevogelte en de associatie tussen voedselinname en misselijkheid.

56
Q

Driedelige classificatie van Seligman: onvoorbereid gedrag

A

Onvoorbereid gedrag betreft deze verworven door normale processen van operante conditionering en heeft gewoonlijk meerdere pogingen nodig om verworven te worden.

57
Q

Driedelige classificatie van Seligman: contra-voorbereid gedrag

A

Contra-voorbereid gedrag betreft deze die onmogelijk, of heel erg moeilijk te leren zijn ondanks intensieve training; zoals de associatie tussen misselijkheid en patronen van licht en geluid bij ratten.

58
Q

Pre-sociale vogels

A

In deze context zijn pre-sociale vogels de vogels die o.a. gelijk kunnen lopen als ze uit het ei komen, en daardoor ook extra risico lopen om hun moeder kwijt te raken als er geen oplossing voor was gevonden door natuurlijke selectie en evolutie.

59
Q

Inprenting

A

Bij inprenting leren kuikens van verschillende soorten gevogelte zoals ganzen, eenden en kippen hun moeder te herkennen door zich aan haar te binden. Dit zorgt ervoor dat ze dicht bij de moeder in de buurt blijven en dus niet van haar zoekraken en haar overal achtervolgen. Maar inprenting gebeurd ook wel eens bij iets anders dan de moeder; bijvoorbeeld bij de mens of een bewegend voorwerp; hoewel dit niet net zo makkelijk gaat als bij hun eigen moeder. Dit schijnt te maken te hebben met de gezichtskenmerken van de moeder. Wel is er bij inprenting een cruciale tijd, waarbij de optimale tijd binnen 18 uur is. Na een tijdje prenten ze namelijk niet meer in. Inprenting is van zeer plotselinge en onomkeerbare aard; het is onuitwisbaar.

60
Q

Seksuele inprenting

A

Het fenomeen dat een dier zijn vroege ervaringen hun daaropvolgende seksuele voorkeuren kunnen beïnvloeden; dat wil zeggen, tot welke soort een dier zich seksueel aangetrokken voelt, of de kenmerken van een individu van dezelfde soort die het dier het aantrekkelijkst zal vinden.

61
Q

Westermarck Effect

A

Het verschijnsel waarbij kinderen die hun jeugd met elkaar hebben doorgebracht en samen zijn opgegroeid/opgevoed uiteindelijk geen seksuele belangstelling voor elkaar hebben, ook al zijn ze geen bloedverwanten.