H4 The neural control of behavior Flashcards

1
Q

Neurowetenschap

A

Wetenschap die de hersenen bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neuronen

A

De zenuwcellen in de hersenen, mens heeft er 86 miljard.

- zijn constant actief, verwerkt informatie en zend naar andere neuronen, spiercellen of klieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Centrale zenuwstelsel

A

Hersenen en ruggenmerg -> integreren en synthetiseren neurale informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Perifere zenuwstelsel

A

Zijn de uitbereidingen van het centrale zenuwstelsel -> alle zenuwen. Stuurt de informatie van en naar de hersenen vanuit andere delen van het lichaam -> werkt samen met centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Synapsen

A

Neuronen communiceren met elkaar d.m.v. synapsen, dit zijn een soort verbindingen en zijn er circa 100 biljoen van -> verbinding tussen elke axonuiteinde en het cellichaam of dendriet wordt synaps genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een zenuw?

A

Een bundel van veel neuronen, bundel bestaande uit vele axonen van neuronen. Behorend tot perifere zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Drie categorieën neuronen en hun functies

A
  1. Zintuigelijke neuronen -> samengebundeld tot zenuwen, en dragen informatie van zintuigelijke organen als ogen, oren, neus, tong en huid, over naar het centrale zenuwstelsel.
  2. Motorische neuronen -> samengebundeld tot zenuwen, en dragen informatie van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren om deze te bedienen.
  3. Interneuronen -> ook wel schakelcellen, en liggen volledig in het centrale zenuwstelsel -> dragen informatie over van de ene groep neuronen naar de andere. Ze verzamelen, ordenen, en integreren boodschappen uit verschillende bronnen -> zijn in meerderheid dan de twee hierboven. Ze maken als het ware logica van input van zintuigelijke neuronen, en initiëren en coördineren via verbindingen met motorneuronen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit welke 3 delen bestaat een neuron?

A
  1. Het cellichaam -> bevat celkern en basis die alle lichaamscellen gemeen hebben, DNA.
  2. Dendrieten -> takken die uit cellichamen komen, dienen om input voor het neuron te ontvangen -> bij interneuronen en motorische komen takken uit cellichaam -> bij zintuigelijke strekken ze zich uit tot in een zintuig (einde van het axon).
  3. Axonen -> uitloper van het cellichaam, dient om boodschappen door te geven aan andere neuronen of spiercellen. Kunnen heel lang worden. Uiteindes hebben zwellinkjes die axon uiteindes worden genoemd -> die zijn ontworpen neurotransmitters af te geven aan andere neuronen, spiercellen of kliercellen. Rondom axon zit vettige laag -> myeline genaamd, wat zorgt voor snelle informatiestroom tussen neuronen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Actiepotentialen

A

Neuronen oefenen invloed uit op andere neuronen en spiercellen door alles-of-niets impulsen die actiepotentialen worden genoemd. Kunnen alleen in snelheid verschillen. Is elektrische uitbarsting door de axon van ene naar andere neuron.

  • Bij inter- en motor neuronen -> getriggerd tussen cellichaam en axon, bij zintuigelij -> getriggerd bij dendrieten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Celmembraan

A

Soort poreuze huid om de neuron -> laat toe dat bepaalde chemicaliën in en uit cel stromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Intracellulaire en extracellulaire stof

A

Binnen elke neuron zit een oplossing van water en opgeloste chemicaliën -> intracellulaire stof -> vooral oplosbare eiwitmoleculen (A-) en Kalium (K+).
Buiten elke neuron zit ook oplossing van water en opgeloste chemicaliën -> extracellulaire stof -> vooral Natrium (N+) en Chloride (C1-).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rustpotentiaal

A

Binnen een neuron zijn meer negatief geladen deeltjes, en buiten meer positief -> zorgt voor een constante elektrische lading over het membraan, wat in rust 70mV is -> dus een inactieve neuron -> heet een rustpotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg in kort actiepotentiaal uit -> gebruik hierbij depolarisatie, repolarisatie, natrium poortjes, kalium poortjes, natrium-kalium pomp, drempelwaarde en myelineschede.

A

Actiepotentiaal is eigenlijk een golf van verandering in elektrische lading -> duizenden kleine natrium poortjes gaan open in het membraan van de axon -> natrium gaat naar binnen -> zorgt voor positieve lading t.o.v. buiten -> deze verandering vormt de depolarisatiefase -> zodra dit gebeurd gaan kalium poortjes open en worden kaliumionen naar buiten geduwd -> hierdoor wordt de lading hersteld om terug te gaan naar de rustpotentiaal, genaamd repolarisatiefase. Om het evenwicht tussen ionen te bewaren is er de kalium-natrium pomp, die zorgt dat het weer in balans raakt. De myelineschede zorgt voor een isolerende laag om axon -> daardoor kunnen zenuwimpulsen sneller verzonden worden zonder verstoring van andere neuronen -> gaat als een soort tegenovergestelde magneet. Actiepotentialen gaan dus door de hele axon, en er worden steeds weer actiepotentialen getriggerd in het volgende axon stukje, door de actiepotentiaal van het stukje ervoor -> drempelwaarde wordt weer gehaald bij volgende (-65 mV) en zo gaat het steeds door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Myelinisatie

A

Begint al bij ongeboren kind -> pas compleet in volwassenheid (30+). Bij zintuigelijke neuronen vaak compleet bij 1e verjaardag, motorische neuronen bij 2e verjaardag en associatieve gebieden in frontale cortex pas in vroege volwassenheid. Hoe dikker myeline, hoe snellere actiepotentialen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neurotransmitter

A

Is een chemische substantie -> als actiepotentiaal bij axon uiteinden aankomt, zorgt het uiteinde ervoor dat het neurotransmitters loslaat en die verplaatst zich van ene neuron naar andere -> dit beïnvloed het ontvangende neuron of er een nieuwe actiepotentiaal wordt uitgegeven (exciteren en inhiberen).

  • te veel of te weinig van neurotransmitter kan ziektes veroorzaken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem 4 neurotransmitters

A
  1. Dopamine -> beïnvloed beweging en beloningsmotiverend gedrag -> te weinig, associatie Parkinson -> te veel, schizofrenie.
  2. Acetylcholine -> komt vrij bij neuromusculaire verbindingen -> associatie bij activering van de spieren -> in de hersenen veranderd acetylcholine de manier waarop hersenstructuren informatie verwerken.
  3. Serotonine -> beïnvloed verschillende gedragingen -> slaap, gemoedstoestand -> geassocieerd met depressie.
  4. GABA (gamma-aminoboterzuur) -> inhiberende neurotransmitter -> verzakt of vertraagd de signalen -> geassocieerd met angst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg de stappen van neurotransmissie kort uit

A

Actiepotentiaal bereikt de axonuiteinden -> neurotransmitters uit de blaasjes gaan naar de synaptische spleet -> ze diffunderen in de spleet -> gaan vastzitten aan receptoren op de postsynaptische membraan -> hierdoor openen de receptoren -> neurotransmitters gaan door de openingen de cel binnen.

Als postsynaptische cel een spiercel is: biochemische verandering wat cel doet samentrekken.
Als postsynaptische cel een neuron is: verandering in polarisatie -> richting hangt af of synaps exciterend of inhiberend is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Exciterende en inhiberende synapsen

A

Exciterende synapsen zijn stimulerende synapsen -> transmitter opent natriumkanalen in postsynaptische membraan -> positief geladen natriumionen veroorzaken lichte depolarisatie van ontvangende neuron -> snelheid actiepotentialen neemt toe.

Inhiberende synapsen zijn remmende synapsen -> transmitter opent ofwel Chloride (C1-) kanalen, ofwel Kalium (K+) kanalen -> zorgt voor lichte hyperpolarisatie -> verlaagd snelheid van actiepotentialen.

Neuron kan input ontvangen van tientallen, honderden, duizenden van zijn synapsen -> ofwel exciterend ofwel inhiberend -> hebben samen een geïntegreerd effect op elektrische lading van membraan -> snelheid van actiepotentialen in axon van postsynaptische neuron hangt dus af van netto-effect van de de- en hypopolarisatie van exciterende en inhiberende synapsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Neurogenese

A

Proces dat nieuwe neuronen creëert -> geboorte van neuronen -> begint eerste 20 weken na conceptie -> piek bij 3e/4e maand -> tijdens piek produceert brein honderd duizenden neuronen per minuut.

Gaat door tot aan volwassenheid -> vooral in hippocampus (geheugen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Differentiatie

A

Begint 20 weken na conceptie -> dit is de migratie van neuronen naar hun eindbestemming, neuronen groeien en krijgen meet dendrieten en axon uiteinden en krijgen meer synapsen.

Stopt niet na geboorte -> vorming van synapsen snelst in maanden na geboorte.

Uitbarsting synapsvorming visuele cortex -> 3/4 maanden, piek 12 maanden, prefrontale cortex zelfde, maar piek 24 maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Celdood & synaptische pruning

A

Late prenatale fase en na geboorte verlies je neuronen en synapsen -> synapsen verliezen heet synaptische pruning en neuronen verliezen heet selectieve celdood (of apoptose). Piek prenatale ontwikkeling -> 250.000 synapsen per minuut gevormd, 50% gaat verloren aan pruning.

Hersenen worden wel groter -> door groter wordende neuronen en myelinisatie van axonen.

Volwassene dichtheid synapsen visuele cortex -> 2-4 jaar -> in prefrontale cortex -> tot tienerjaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Spiegelneuronen

A

Neuronen waarvan geloofd wordt dat zij helpen bij sociaal leren -> helpen ons gedragen op manieren die spiegelen wat wij observeren of ervaren.

  • gevonden verschillende plekken cerebrale cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Cerebrale cortex

A

Buitenste en grootste deel van hersenen, 2 helften -> linker en rechter hemisfeer, verdeeld door middenlijnscheur -> gedeeld in 4 kwabben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem de 5 manieren voor het analyseren van elektrische hersenactiviteit (boven meest bekende/gebruikte)

A
  1. Elektro-encefalografie (EEG) -> opname elektrische activiteit van cortex door hoofdhuid electroden.
  2. Transcraniële magnetische stimulatie (TMS) -> lokaliseren hersenfunctie door elektrische activiteit van gebied tijdelijk te blokkeren -> door blootstelling magnetisch veld.
  3. Event-related potentials (ERP’s) -> encefalografische meting van plaatselijke verandering in elektrische activiteit van hersenen als reactie op specifieke stimuli.
  4. Transcraniële direct current stimulation (tDCS) -> lokaliseren hersenfunctie -> tijdelijk elektrische activiteit te stimuleren door zwakke elektrische stroompjes naar delen hersenen.
  5. Magneto-encefalografie (MEG) -> detecteert magnetische veldverandering door corticale elektrische activiteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem 2 analyses van anatomische structuur

A
  1. Magnetic resonance imaging (MRI) -> beeld met hoge resolutie -> anatomie van hersenen, waarbij energieveranderingen van hersenweefsel wordt gemeten na blootstelling aan sterk magnetisch veld.
  2. Diffusion tensor imaging (DTI) -> meet diffusie van water in hersenweefsel -> waardoor witte stof banen in beeld worden gebracht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Noem 2 analyses van functionele metabolische activiteit

A
  1. Positron emissie tomografie (PET) -> beoordeelt metabolische activiteit van glucose of zuurstof in de hersenen door de weg te volgen van radioactieve tracer die intraveneus wordt ingespoten.
  2. Functionele MRI (fMRI) -> beoordeelt indirect metabolische activiteit in de hersenen door veranderingen in bloedstroom te meten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Sensorische perceptuele hiërarchie

A

Betrokken bij gegevens verwerking, het ontvangt zintuigelijke gegevens over de interne- en externe omgeving van een persoon. Het analyseert deze om beslissingen te nemen over lichamelijke behoeften en over bedreigingen/kansen in de buitenwereld -> informatiestroom loopt van beneden (zintuigelijke receptoren) naar boven -> bottom-top.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Motorische perceptuele hiërarchie

A

Betrokken bij controle van beweging. Deze informatiestroom loopt van boven naar beneden, dus top-bottom. Hogere niveaus -> uitvoerende centra, die beslissen over activiteit die persoon moet ondernemen, en lagere niveaus -> beslissingen vertalen in specifieke patronen van spierbewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar zitten hersen- en ruggenmerg zenuwen en hoeveel paren zijn hier van?

A

Hersenzenuwen zitten in de hersenen, en hebben 12 paren.
Ruggenmerg zenuwen zitten in het ruggenmerg, en hebben 31 paren.
Allebei met aftakking door het hele lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Somatosensatie

A

Lichamelijke sensatie -> sensaties afkomstig uit gehele lichaam.

31
Q

Motorneuronen werken op 2 verschillende structuren; autonome en somatische divisies, wat valt hieronder?

A

Autonome gedeelte zijn de viscerale spieren en klieren -> viscerale spieren zitten niet vast aan botten, en hebben geen waarneembare beweging bij samentrekken -> denk aan pompen van het hart en slagaderen -> klieren produceren afscheiding als zweetklieren of speekselklieren -> altijd actief.

Somatische gedeelte zijn skeletspieren -> zitten vast aan de botten (bijvoorbeeld vingers) -> skeletmotorneuronen initiëren activiteit in de skeletspieren -> zijn inactief zonder neurale input.

32
Q

Het autonome systeem (viscerale spieren en klieren) ontvangen 2 sets neuronen, die het tegengestelde effect produceren, en afkomstig zijn uit 2 verschillende divisies:

A

Sympathische divisie -> reageert op stressvolle situaties -> prepareert vlucht en vecht reacties -> bijv. hoge hartslag en bloeddruk, loslaten energie moleculen (suikers en vet) uit opslag, verhoogde bloedsomloop naar skeletspieren en remming spijsvertering.

Parasympatische divisie -> reageert herstellend -> groei-promotende, energiebesparende functie -> denk aan relaxen tijdens boek lezen -> bijv. hartslag en bloeddruk lager.

33
Q

Stijgende en dalende traktaten

A

Stijgende traktaten zijn een soort kanalen die somatosensorische informatie brengt van het ruggenmerg naar de hersenen.

Dalende traktaten brengen motorbesturingscommando’s uit de hersenen via ruggenmergzenuwen naar de spier.

34
Q

Patroongeneratoren

A

Ruggenmerg bevat netwerken van neuronen die elkaar stimuleren op cyclische wijze -> produceren actiepotentialen in regelmatig en herhalend ritme die zwellen en doven -> patroongeneratoren genoemd, die beweging kunnen veroorzaken zonder signaal uit de hersenen.

  • denk aan kip zonder kop.
35
Q

Cerebellum

A

Kleine hersenen -> gebruikt info feed-forward -> juiste kracht en timing van beweging te programmeren voordat beweging wordt ingezet.

  • schade kan leiden tot belemmering goed gecoördineerde bewegingen -> bij snelle bewegingen
36
Q

Basale ganglia

A

Onderling verbonden structuren die als een soort flap over de thalamus liggen -> gebruikt info op terugkoppelede manier -> zintuigelijke input m.b.t. een gaande beweging komt terug in basale ganglia en wordt gebruikt om beweging aan te passen naarmate ze vordert.

  • schade kan leiden tot belemmering goed gecoördineerde bewegingen -> bij langzame doelbewuste bewegingen
37
Q

Thalamus

A

Zit bovenop de hersenstam, precies in het midden van de hersenen -> is een verbindingsstation dat gebieden van hersenen met elkaar verbind -> sensorische traktaten eindigen in kern van thalamus die de boodschappen versturen. Thalamus speelt ook grote rol bij arousal, dus de prikkeling/activering van hersenen.

38
Q

Limbische systeem en zijn onderdelen

A

Limbische systeem zijn verschillende structuren die als een soort circuit om de thalamus en basale ganglia heen liggen.

Sommige structuren zoals amygdala zijn betrokken bij regulatie van basisaandrijvingen en emoties.

Hippocampus -> cruciaal belang van bijhouden van ruimtelijke locatie, en coderen van herinneringen.

  • Limbisch systeem verbonden met basale ganglia, verbinding helpt emoties en driften in daden om te zetten.
39
Q

Wat zijn allemaal subcorticale structuren?

A
  • Hersenstam
  • Thalamus
  • Hypothalamus
  • Cerebellum
  • Basale ganglia
  • Deel van het limbisch systeem
40
Q

Wat zijn allemaal corticale structuren?

A
  • Zien, visuele cortex
  • Horen, auditieve cortex
  • Voelen, tast, pijn, temperatuur en proprioceptie, somatosensorische cortex
  • Bewegen, motorische cortex
  • Reuk- en overlevingsfuncties waaronder emoties in temporale kwab
41
Q

Noem van onder naar boven de onderdelen van de hersenstam, en daarbij hun functies

A
  • Merg
  • Pons
    Organiseren meer complexe reflexen, als houdingsreflexen -> balans houden, en vitale reflexen -> regelen o.a. ademhaling en hartslag als antwoord op die metabolische behoeften van het lichaam aangeven.
  • Middenhersenen
    Bevatten neurale centra die meeste soort-typische bewegingspatronen van dier helpen te regelen -> o.a. bij eten, drinken en paren. Ook bevinden zich hier neuronen die inwerken op de patroon generatoren.
  • 10 van de 12 paren hersenzenuwen zitten hier.
42
Q

Hypothalamus

A

Ligt onder de thalamus, en is niet echt onderdeel van limbisch systeem, maar wel aan elkaar verbonden -> hierdoor hulp reguleren emotionele toestanden als angst en woede.

Voornaamste taak van hypothalamus is het helpen reguleren van het interne milieu van het lichaam door:

  • Afgifte van hormonen te regelen.
  • Drifttoestanden als honger en dorst te beïnvloeden.
  • Activiteit van het autonome zenuwstelsel beïnvloeden.

Hypothalamus speelt een grote rol in de vier F’s (Engels); vlucht, vecht, voeden, overspel.

43
Q

Wat zijn de vier kwabben van de cerebrale cortex?

A
  • Frontale kwab -> voorkant.
  • Pariëtale kwab -> midden.
  • Occipitale kwab -> achter.
  • Temporale kwab -> onderaan.
44
Q

Primaire zintuigelijke gebieden

A

Ontvangen signalen van sensorische zenuwen en traktaten via doorgeefkernen in de thalamus -> tot deze primaire zintuigelijke gebieden horen:

  • Visuele gebieden in occipitale kwab.
  • Auditieve gebieden in temporale kwab.
  • Somatosensorische gebied in pariëtale kwab
45
Q

Primaire motorische gebieden

A

Stuurt axonen naar de motorneuronen in de hersenstam en het ruggenmerg. Het primair motorische gebied bevindt zich achter de frontale kwab, direct voor het zintuigelijke gebied.

46
Q

Associatie gebieden

A

Alle overige delen van de cortex -> deze gebieden ontvangen input van zintuigelijke gebieden en lagere delen van hersenen -> zijn betrokken bij complexe processen als perceptie, denken en besluitvorming.

  • ook het grootste verschil tussen mens en dier, wij hebben veel meer associatie gebieden.
47
Q

Premotorische gebieden

A

Ligt vlak voor het primair motorische gebied -> zet neurale programma’s op voor het produceren van georganiseerde bewegingen of patronen van bewegingen -> maken gebruik van voorste delen van frontale kwab die betrokken zijn bij algemene gedragsplanning.

48
Q

Principe van topografische organisatie

A

Primaire sensorische- en motorische gebieden van cortex zijn zo georganiseerd dat aangrenzende neuronen signalen ontvangen van, of uitzenden naar aangrenzende gedeelten van het sensorische- of spierweefsel waarmee zij verbonden zijn -> dit heet topografische organisatie.

Over de primaire sensorische- en motorische cortex is bij beide lichaamsdelen afgebeeld -> ene groter dan het andere, wat de gevoeligheid aangeeft.

49
Q

Leg in het kort uit hoe een algemene informatiestroom in de cortex gaat die betrokken is bij controle van beweging

A

Associatiegebieden in de pariëtale en temporale kwabben analyseren informatie die tot hen komt uit zintuigelijke gebieden.

Deze gebieden sturen op hun beurt de output naar de prefrontale associatiegebieden, die ook informatie ontvangen over de interne omgeving door hun sterke verbinding met het limbische systeem.

Door deze informatie te combineren, stellen de prefrontale gebieden algemene actieplannen op die kunnen worden uitgevoerd via verbindingen met de motorische cortex, en via neerwaartse verbinding met de basale ganglia en cerebellum.

50
Q

Waarom is het bloedvatenstelsel zo’n belangrijk systeem?

A

Het is een langzamere boodschapper dan het centrale zenuwstelsel, maar het vervoert chemicaliën die fysieke groei en gedrag beïnvloed -> onder deze chemicaliën zijn hormonen, die worden uitgescheiden in de bloedsomloop, en door medicijnen die kunstmatig de bloedsomloop binnenkomen -> deze hormonen reageren op specifieke doelweefsels.

51
Q

Endocriene klieren

A

Zijn speciale hormoonproducerende klieren die hormonen afscheiden -> de hypofyse scheidt hormonen af, die op hun beurt de afscheiding van hormonen door de schildklier, bijnieren, eierstokken of teelballen regelen.

52
Q

Niet endocriene klieren

A

Hier vallen de maag, darmen, nieren en hersenen onder. Dit zijn de organen die niet als endocrien worden gezien.

53
Q

Noem 3 manieren hoe hormonen het gedrag beïnvloeden

A
  1. beïnvloeden groei van perifere lichaamsstructuren, met inbegrip van spieren en beenderen, en beïnvloeden op die manieren gedragsvermogen.
  2. Beïnvloeden stofwisselingsprocessen in het hele lichaam, daardoor beïnvloeden ze de hoeveelheid energie die beschikbaar is voor actie.
  3. Hormonen werken ook op de hersenen, en beïnvloeden dus driften en stemmingen.
54
Q

Androgenen

A

Bepaalde klasse hormonen, waaronder testosteron, waar jongens veel van hebben en meisjes maar heel weinig -> deze androgenen zorgen voor de grote anatomische verschillen tussen jongens en meisjes in zowel de hersenen als geslachtsorganen.

55
Q

Welke hormonen spelen bij de puberteit op bij meisjes en jongens?

A

Bij jongens testosteron, en bij meisje oestrogeen. Dit stimuleert nieuwe groeiprocessen, wat de verschillen nog groter maakt.

56
Q

Hypofyse

A

Ligt aan de basis van de hersenen (voorkant, onder). En is ook wel de belangrijkste endocriene klier, omdat zij hormonen produceert die op hun beurt de productie van andere hormonen in andere klieren stimuleren.

57
Q

Neurosectretorische cellen

A

Gelegen in het achterste deel van de hypofyse, die in feite deel uitmaakt van de hersenen -> wanneer deze neurosecretorische cellen geactiveerd worden door neuronen in de hersenen erboven, geven zij hun hormonen af in een bed van haarvaten, dan worden de hormonen naar de rest van het bloedvatenstelsel getransporteerd om verschillende delen van het lichaam te beïnvloeden.

58
Q

Releasing factors

A

De hypocampus ligt heel dichtbij de hypofyse, en de neurosecretorische cellen in de hypocampus produceren releasing factors -> dit houdt in dat hormonen die worden afgescheiden in speciale haarvatenstelsels naar de voorste hypofyse worden getransporteerd, die de hypofysecellen stimuleren op hormonen te synthetiseren en af te geven aan haarvaten, die het hormoon naar de bloedbaan transporteren.

59
Q

Corpus callosum (hersenbalk)

A

De cerebrale cortex is verdeeld in 2 hemisferen, die door de middenlijnscheur in de twee helften wordt verdeeld. De corpus callosum, ofwel de hersenbalk, verbind deze twee structuren, en is een enorme bundel met axonen, gelokaliseerd onder de scheur.

60
Q

Symmetrische hemisferen

A

Primaire sensorische- en motorische functies, hebben in beide hemisferen dezelfde taak voor verschillende kant van het lichaam -> zijn dus contralateraal, ofwel, gekruist.

61
Q

Asymmetrische hemisferen

A

Twee van deze verschillen tussen de hemisferen bij mensen -> links staat voor taal, en rechts staat voor ruimtelijke analyse van data (visuospatiëel), hierbij is het ook weer contralateraal.

62
Q

Afasie

A

Verlies van taalvermogen door hersenschade.

63
Q

Gebied van Broca

A

Gelegen in linker frontaalkwab, vlak voor het primaire motorische gebied -> patiënten met afasie van Broca leiden aan moeizaam en telegrafisch spreken -> dit houdt in dat ze met minimale aantal woorden spreken, wat meestal bestaat uit alleen werkwoorden of zelfstandige naamwoorden -> wordt ook wel niet-vloeiende afasie genoemd.

Ook moeite met begrijpen van grammaticaal complexe zinnen, denk aan -> meisje wordt geduwd door de jongen -> dit omdat ze deze zinnen niet meer kunnen vertalen naar iets simpelers, wat mensen zonder deze afasie wel doen.

64
Q

Gebied van Wernicke

A

Gelegen in linker temporale kwab, vlak bij auditieve gebied -> patiënten met afasie van Broca hebben moeite met het begrijpen van de net gehoorde woorden, en met het vinden van de juiste woorden die hun boodschap uitdragen -> spraak is tegengesteld aan Broca -> genoeg grammaticale structuur, veel lidwoorden en voorzetsels, maar tekort aan werkwoorden en zelfstandige naamwoorden die een zin betekenis geven -> ook wel vloeiende afasie genoemd.

65
Q

Atrofiëren van hersendelen

A

Slinken van hersendelen.

66
Q

Wat zagen de onderzoekers bij de verrijkte ratten in het onderzoek bij beperkte en verrijkte ratten?

A

Verrijkte ratten hadden hele andere hersenen -> cerebrale cortex was dikker, grotere corticale neuronen, meer acetylcholine, meer synapsen per neuron en dikkere en meer ontwikkelde synapsen.

67
Q

Gliacellen

A

Glia is Grieks voor lijm -> zijn niet-neuronen in de hersenen die neuronen structureel en met voedingsstoffen ondersteunen.

68
Q

Welke delen van de hersenen genereren constant nieuwe neuronen?

A

Vooral in de hippocampus, dat betrokken is bij leren en geheugen.

  • Hippocampus wordt ook groter bij leren, bijvoorbeeld bij taxichauffeurs in een grote stad, die de ruimtelijke vaardigheden heel goed beheersen.
69
Q

Noem een bewijs van herstructuratie

A

Bij blinde mensen -> bij mensen met zicht wordt hele occipitale kwab gebruikt voor het analyseren van visuele input -> bij blinde mensen wordt de occipitale kwab toegewijd aan meerdere doeleinden, welke blindheid compenseren -> bijv. 3D ruimten identificeren a.d.h.v. geluid, of meer tast gevoel voor braille lezen.

70
Q

Hebbiaanse synaps

A

Versterking van de synaps door gelijktijdige activiteit van het pre- en postsynaptische neuron. Er is een verandering in kracht van een synaps, wat zorgt voor afname of toename.

71
Q

Conditionering

A

Verzamelterm voor leerprocessen waardoor een organisme zich aanpast aan de omgeving, het verwijst dus naar gedrag dat in functie staat van omgevingscondities.

72
Q

Lange termijn potentiëring (LTP)

A

Is het effectiever, ofwel het sterker worden van de synapsen. Dit gebeurd wanneer de transmitters van een niet zo sterke neuron, vast gaan zitten aan speciale LTP-inducerende receptoren van het postsynaptische membraan. Als de ontvangende neuron dan actiepotentialen afvuurt doordat een andere, sterkere neuron zijn input heeft gebracht aan het ontvangende neuron, ontstaan er biochemische gebeurtenissen door die transmitters op de LTP-inducerende receptoren. Deze gebeurtenissen maken de (minder sterke) synaps sterker, en dus effectiever.

73
Q

Potentiëring

A

Versterking.

74
Q

Encefalisatiequotiënt (EQ)

A

Formule van Harry Jerison -> de verwachte verhouding tussen hersengewicht en lichaamsgewicht.

  • Waarvan in verhouding 1 is, onder verwachting onder 1 en boven verwachting boven 1.