H7 The psychology of vision Flashcards

1
Q

Fotoreceptoren

A

Fotoreceptoren zijn gespecialiseerde licht-detecterende cellen die verbonden zijn met het zenuwstelsel en komen voor in de meeste meercellige organismen. Bij mensen en veel gewervelde dieren zijn fotoreceptoren de kegeltjes en staafjes in het netvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Netvlies

A

Het netvlies is een membraan die de achterkant van de oogbol bekleedt. Hier bevinden zich dus de kegeltjes en de staafjes; de fotoreceptoren van het oog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Glasvocht

A

De oogbal zit vol met een heldere gelatineachtige substantie; het glasvocht. Dit zorgt ervoor dat het licht dat binnenkomt gemakkelijk passeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoornvlies

A

Dit is het transparante weefsel dat de voorkant van de oogbal bedekt; door zijn convexe kromming (naar buiten gerichte) helpt het licht dat erdoorheen valt te focussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Iris

A

De iris is een gepigmenteerd donutvormig gedeelte in het oog en ligt achter het hoornvlies; de iris geeft de kleur aan de ogen. De spiervezels in de iris maken het mogelijk om de diameter van de pupil te vergroten of te verkleinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pupil

A

Doordat de iris gepigmenteerd is en een donutvorm heeft komt het licht binnen door het gat van de donut; het licht komt dus binnen door de pupil. De spiervezels in de iris maken het mogelijk deze pupil te vergroten of te verkleinen om zo meer of minder licht door te laten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lens

A

Achter de iris/pupil ligt de lens. De lens draagt bij aan het focus proces, ofwel het scherpteproces wat begint bij het hoornvlies. De lens is aanpasbaar; hij wordt bolvormig wanneer gefocust wordt op een object dichterbij; en hij wordt platter als er gefocust wordt op een object verder weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Divergeren

A

Uiteenwijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe komt een beeld scherp op het netvlies terecht?

A

Door de scherpteprocessen van de lens en het hoornvlies worden de lichtstralen op een bepaalde plek op het hoornvlies gebracht, waardoor er een beeld van het voorwerp of object op het netvlies wordt gevormd. Het beeld is op de kop, dus je ogen zien het op de kop, maar dat maakt niet uit want input van lager op het netvlies wordt door je hersenen geïnterpreteerd als boven en andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Transductie

A

Transductie is een proces waarbij een stimulus uit de omgeving een elektrische verandering in de neuronen genereert, in dit geval de neuronen van het oog; fotoreceptorcellen (kegeltjes en staafjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kegeltjes

A

De kegeltjes zijn één van de twee soorten fotoreceptorcellen in het oog, en de naam doet eer aan de vorm. De kegeltjes maken scherp en gefocust kleurzicht mogelijk in fel licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Staafjes

A

De staafjes zijn ook één van de twee soorten fotoreceptorcellen in het oog, en de naam doet ook eer aan de vorm. De staafjes maken zicht bij gedimd licht mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fovea

A

De fovea is een speldenpunt groot gebied op het netvlies, precies in het midden tussen de centrale focuspunten, een klein beetje boven de blinde vlek. De fovea is gespecialiseerd in hoge visuele scherpte, het vermogen om kleine details te onderscheiden. De kegeltjes zijn dan ook het meest geconcentreerd in de fovea. Terwijl de staafjes overal bestaan, behalve in de fovea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel kegeltjes en staafjes bevat het menselijke netvlies?

A

6 miljoen kegeltjes en 120 miljoen staafjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rodopsine

A

Rodopsine is de fotochemische stof in de staafjes, dat structurele veranderingen als reactie op licht ondergaat, en daardoor het transductieproces voor staafvisie start.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Blinde vlek

A

De blinde vlek is een plek op het netvlies waar de neuronen van de optische zenuw samenkomen. De blinde vlek bevat geen fotoreceptorcellen en daarom wordt licht dat op de blinde vlek valt ook niet gezien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kegelvisie

A

Kegelvisie wordt ook wel fotopisch zicht genoemd, of fel-licht zicht. Het is gespecialiseerd voor hoge scherpe en kleurperceptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Staafvisie

A

Staafvisie wordt ook wel scotopisch zicht genoemd, of dimlicht zicht. Het is gespecialiseerd voor sensitiviteit, om te zien in erg gedimd licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Donker adaptatie

A

Simpel gezegd: het aanpassen aan het donker. Het is de verandering in sensitiviteit die voorkomt als je een donkere kamer in loopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Licht adaptatie

A

Simpel gezegd: het aanpassen aan het licht. De snelle vermindering van de sensitiviteit als je een felle lamp aan doet o.i.d.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe werkt de rodopsine in op donker- en licht adaptatie?

A

Wanneer je een donkere kamer inloopt zal je eerst niks zien, omdat je staafjes nog steeds inactief zijn en er niet genoeg licht is om je kegeltjes te activeren. Na een paar momenten in het donker begint de rodopsine te regenereren en krijgen de staafjes hun sensitiviteit terug, waardoor je steeds meer gaat zien. Het kost 25 minuten om de rodopsine volledig te laten regenereren.

Als je vervolgens weer een verlichte kamer inloopt ben je eerst even verblind door je hoog sensitieve staafjes, maar de rodopsine zal weer afbreken en je gaat weer normaal zien; de staafjes zijn weer inactief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Golflengtes van licht die door mensen gezien kan worden reikt van .. tot .. nanometer.

A

Van 400 tot 700 nanometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kortere golflengtes, dus onder ons visueel bereik betreft:

A

Ultraviolet stralen, röntgenstralen en gammastralen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Langere golflengtes, dus boven ons visueel bereik betreft:

A

Infrarode stralen, radarstralen en radiogolven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Three-primaries law; de wet van de drie primairen

A

Volgens de three-primaries law kunnen drie verschillende golflengtes van licht (die de primaire worden genoemd) gebruikt worden om elke kleur die een oog kan zien te matchen, zolang ze gemixt worden in de juiste proporties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de kleur van de korte-golfuiteinde, de lange-golfuiteinde en het midden van het spectrum?

A

Korte-golfuiteinde is blauw/violet. Lange golf-uiteinde is rood. Midden is geel/groen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Law of complementarity; wet van complementariteit

A

Volgens de law of complementarity kunnen paren golflengten worden gevonden die, wanneer bij elkaar opgeteld, de visuele sensatie van wit opleveren. Deze golflengten van licht in dergelijke paren zijn complementair aan elkaar; staan tegenover elkaar op de kleurcirkel. Je kan namelijk wel een oranje achtige geelkleur krijgen, of een roze achtige rood, maar geen blauw achtige geel, of groenachtige rood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Trichromantische theorie

A

Volgens de trichromantische theorie verschijnt kleurvisie door de gecombineerde activiteit van drie typen receptoren, welke elk het meest sensitief is voor een verschillend bereik golflengten (blauw, geel, rood).
De verhouding van de sensitiviteit op dat moment op de drie verschillende receptoren maakt de kleurcode; dus de kleur die wij uiteindelijk zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Dichromaten

A

Deze mensen zien via de two-primaries law; de mensen met kleurenblindheid, ofwel dichromie. Dit betreft de afwezigheid van fotochemicaliën voor ofwel rode, ofwel groene kegeltjes, maar meestal de groene.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Tegenstander-proces theorie

A

De tegenstander-proces theorie verklaart de law of complementarity, dus hoe sommige paren golflengten de ervaring van wit produceren. Het houdt in dat de eenheden (dus de neuronen) die de perceptie van kleur bemiddelen geprikkeld worden door een bereik van golflengten en geremd of gestimuleerd worden door een ander (complementair) bereik van golflengten. Volgens de theorie, annuleren zulke units de perceptie van kleur wanneer twee complementaire golflengten samengevoegd worden.

31
Q

Wat stelde Hering nog extra over de tegenstander-proces theorie

A

Hij stelde ook dat het vermogen om blauw en geel te zien wordt bemiddeld door blauw-gele tegengestelde neuronen, die worden gestimuleerd en geremd in de blauwe en gele neuronen. En dat het vermogen om groen en rood te zien wordt bemiddeld door groen-rode tegengestelde neuronen, die worden gestimuleerd en geremd in de groene en rode neuronen.

32
Q

Helderheidsdetectoren

A

Hering stelde ook dat het vermogen om fel licht van dimlicht te onderscheiden wordt bemiddeld door een derde set neuronen; de helderheidsdetectoren.

33
Q

Accommodatie

A

Het aanpassen van de lens.

34
Q

Convergeren

A

Het kijken naar een object met beide ogen.

35
Q

Ervarings-verwachtende processen; ervarings-verwachtende synaptogenese

A

Het proces waarbij synapsen worden gevormd en in stand gehouden wanneer een organisme soort-typische ervaringen opdoet; als resultaat ontwikkelen functies zoals zicht zich voor alle leden van een soort als soort-typisch gedrag.
Hiermee wordt bedoeld dat, door natuurlijke selectie, de hersenen van mensen al in kunnen spelen op stimulatie die iedereen van onze soort meemaakt (zoals leven in een 3D wereld).

36
Q

Hoe komen door kenmerk detectie (feature detectors) de zintuigelijke input in je hersenen?

A

Zodra de stimuli bij de neuronen in de optische zenuw zijn, ook wel de ganglioncellen, komen deze samen op de optische chiasme, de basis van het brein. Hier vormen ze optische traktaten en lopen dan door tot een kern in de thalamus, twee eivormige vormen ongeveer in het midden. Daar synapteren de traktaten op neuronen die naar het primaire visuele gebied van de cerebrale cortex lopen.

37
Q

Randdetectoren; edge detectors

A

Neuronen die het sterkst reageren op stimuli die een rechte contour bevatten, die een zwart vlak onderscheidt van een wit vlak.

38
Q

Balk detectoren; bar detectors

A

Neuronen die het sterkst reageren op stimuli die een smalle witte balk tegen een zwarte achtergrond, of een smalle zwarte balk tegen een witte achtergond bevat.

39
Q

Kenmerk-integratie theorie; feature-integration theory

A

Anne Treisman (1980) ontwikkelde deze theorie en zij stelde dat de detectie en integratie van een stimulus in 2 fundamenteel verschillende stappen/fases van informatie verwerking worden gedaan; parallelle verwerking en seriële verwerking.

40
Q

Parallelle verwerking

A

Dit is de eerste fase en is de detectie van kenmerken. Dit gebeurd onmiddellijk en bevat een parallelle verwerking; dit betekend dat deze stap gelijktijdig uitgevoerd wordt op alle delen van de stimulus-reeks. Ons visuele systeem pikt alle primitieve kenmerken van objecten op, waarvan de lichtstralen in ons netvlies terecht komt.

41
Q

Seriële verwerking

A

Dit is de tweede fase en is de integratie van kenmerken. Deze fase heeft meer tijd nodig en leidt eventueel tot onze perceptie van een gehele, ruimtelijk georganiseerde patronen en objecten. Deze stap bevat seriële verwerking; dit gebeurd na elkaar, opeenvolgend op één ruimtelijke locatie tegelijk in tegenstelling tot de parallelle verwerking dat gelijktijdig gebeurd.

42
Q

Illusoire samenvoeging

A

Als stimuli samen worden gepresenteerd, dus gelijktijdig, kan gemakkelijk geïdentificeerd worden welke primitieve kenmerken er zijn, denk bijvoorbeeld aan kleur en vorm; maar er ontstaat vaak misperceptie dat men niet meer weet welke kleur bij welke vorm, of welke vorm bij welke kleur hoort. Dit komt omdat parallelle verwerking de primitieve kenmerken wel registreert, maar om alles als een kloppend geheel te maken seriële verwerking nodig is.

43
Q

Gestalt principes

A

De gestaltisten stelden dat het centrale zenuwstelsel van nature is voorbereidt om te reageren op patronen in de stimulus wereld volgens bepaalde regels; deze worden ook wel de Gestalt principes genoemd. Dit zijn de volgende 6 principes: nabijheid, gelijkenis, sluiting, voortzetting, gemeenschappelijke beweging en juiste vorm.

44
Q

Illusoire contouren

A

Dit is het zien van contouren, ofwel het verschijnen van contouren vanwege de implicatie dat ze er zijn. Het is dus de waarneming van randen waar er fysisch geen helderheidsverschil zit. Dit komt tevoorschijn door het brein, die en poging doet om de zintuigelijke input te begrijpen, en daardoor de meest elegante interpretatie van het figuur aanneemt. Dit is in consistentie met gestalt principe goede vorm.

45
Q

Onbewuste gevolgtrekking

A

Zonder dat je ervan bewust bent gebruikt je visuele systeem de zintuigelijke input van een vertoning om conclusies te trekken over wat werkelijk aanwezig is, dit proces heet onbewuste gevolgtrekking. Het geheel kan je perceptie van kenmerken namelijk ook beïnvloeden, net als dat kenmerken de perceptie van het geheel kunnen beïnvloeden.

46
Q

Bottom-up control en top-down control

A

Connecties tussen primaire visuele gebied en hogere visuele gebieden in de hersenen zijn niet eenrichting.

Bottom-up processen brengen de zintuigelijke informatie binnen die werkelijk aanwezig is in de stimulus.

Top-down processen brengen de resultaten van de berekeningen op basis van die zintuigelijke informatie, plus andere informatie, zoals die welke is afgeleid van eerdere ervaringen en van het grotere context waarin de stimulus verschijnt.

47
Q

Visuele vorm agnosie

A

Visuele aandoening door hersenschade waarbij mensen kunnen zien dat iets aanwezig is, en kunnen bepaalde elementen ervan identificeren, zoals kleur en helderheid, maar kunnen de vorm niet waarnemen. Ze kunnen geen lijnen, omtrekken of patronen beschrijven van het object.

  • agnosie bedacht door Freud, waarbij a, niet betekend en gnosie kennis -> geen kennis.
48
Q

Visuele object agnosie

A

Visuele aandoening door hersenschade waarbij mensen vormen van objecten wél kunnen zien, maar de objecten niet kunnen identificeren.

49
Q

Herkenning-door-componenten theorie

A

Theorie van Biederman die stelt dat we een object kunnen herkennen aan de hand van combinaties van geonen. Geonen zijn de geometrische iconen (basisvormen) die we aan elkaar kunnen verbinden. Er is geen sprake van top-down, alleen van bottom-up. Als we in staat zijn de geonen te identificeren, zijn we in staat een object te identificeren.

50
Q

De visuele gebieden buiten het primaire gebied bestaat uit twee stromingen die verschillende functies dienen; de “what” stroming en de “where and how” stroming. Leg dit uit.

A

De “what” stroming zorgt voor het meeste van ons bewuste zicht. Deze stroming reikt van het onderste gedeelte van de occipitale kwab, naar de temporale kwab en zorgt voor de input die ons toestaat te zien en objecten bewust te identificeren, te praten over objecten en bewuste plannen te maken met hen, en bewuste herinneringen van hen te vormen. Schade aan de “what” stroming leidt tot visuele agnosie.

De “where and how” stroming zorgt voor input die nodig is voor automatische, snelle en grotendeels onbewuste visuele controle van onze bewegingen met betrekking tot objecten. Deze stroming reikt van bovenste deel van de occipitale kwab, naar de pariëtale kwab en deze stroming is in staat vormen van een object te registreren tot het punt dat vorm nodig is voor het effectief reiken naar, of oppakken van een object, maar het registreert de vorm niet in een manier dat het bij ons bewustzijn binnenkomt.

  • dus “what” bewust -> “where and how” onbewust en meet voor bewegingen. “What” gaat onder langs en “where and how” bovenlangs.
51
Q

Own-race-bias

A

Own-race-bias ook wel same-race-effect genoemd of cross-race-bias refereert naar het feit dat mensen beter zijn in het onderscheiden tussen en onthouden van gezichten van hun eigen ras of etnische groep dan van andere rassen of etnische groep.

52
Q

Fusiform face area (FFA)

A

De FFA is verantwoordelijk voor het herkennen van gezichten. Dit gebied heet ook wel de gyrus fusiformis en ligt in de temporale kwab. Dit gebied heet nu de fusiform face area en zijn een soort boonvormige gebieden links en rechts van de hersenen in het center van de temporale kwab.

53
Q

Occipital face area (OFA)

A

De OFA is verantwoordelijk voor het verwerken van nieuwe gezichten en onderscheiden van gezichten van andere objecten en is sterk verbonden met de FFA. De OFA ligt achterin de occipitale kwab, en zijn een soort eivormige gebieden.

54
Q

Prosopagnosie

A

Mensen met prosopagnosie kunnen gezichten van bekenden, beroemdheden en soms zelfs zichzelf niet herkennen, ondanks het herhaald zien van hun uiterlijk. Zij doen dit soms wel door middel van andere aanwijzingen zoals; stem, beweging, postuur, onderscheidende gezichtskenmerken zoals littekens of moedervlekken. Dus meer door de koppeling te maken van bijvoorbeeld een grote wijnvlek en een bepaald persoon.

55
Q

Binoculaire dispariteit

A

Binoculair verwijst naar zicht met twee ogen. Binoculaire dispariteit verwijst naar de lichtelijk verschillende (ongelijke) beelden die de twee ogen hebben van hetzelfde object of omgeving. De mate van binoculaire dispariteit hangt af van je afstand tot het onderwerp; dichtbij is er meer dispariteit dan veraf.

56
Q

Fuseren en de functie ervan bij normaal binoculair zicht

A

Fuseren betekend samenbrengen. Normaal binoculair zicht fuseert de zichten van de twee ogen samen om een perceptie van diepte te creëren.

57
Q

Stereopsis

A

De vaardigheid om diepte te zien vanuit binoculaire dispariteit is een vaardigheid die stereopsis genoemd wordt en werd voor het eerst gedemonstreerd in vroege 19e eeuw door Charles Wheatstone (en beschreven door Helmholtz).

58
Q

Monoculair zicht

A

Monoculair zicht is kijken met 1 oog, diepte perceptie is het meest levendig met 2 ogen, maar niet afwezig met maar één oog.

59
Q

Bewegingsparallax

A

Bewegingsparallax is een verschuiving van positie als gevolg van de beweging van de kijker. Bewegingsparallax ontstaat als de waarnemer door de omgeving beweegt. Hoe dichterbij; hoe sneller het beweegt en hoe verder weg; hoe minder het beweegt.

Het lijkt heel erg op binoculaire dispariteit, en wordt ook wel binoculaire parallax genoemd; bij bewegingsparallax wordt het veranderde gezichtspunt veroorzaakt door de beweging van het hoofd, en bij binoculaire dispariteit door de scheiding van de twee ogen.

60
Q

Picturale diepte aanwijzingen

A

Picturale diepte aanwijzingen zijn monoculaire diepteaanwijzingen, hiermee wordt bedoeld dat het aanwijzingen zijn waarbij diepte ook kan worden gezien met één oog, dus er met beide ogen hetzelfde beeld zou worden gezien. Dit is bijvoorbeeld een foto.

61
Q

1e picturale diepteaanwijzing: occlusie

A

Iets bedekken; dit is dat objecten die dichterbij staan, ofwel vooraan, een deel van het zicht blokkeren op objecten die verder weg staan, ofwel achteraan staan.

62
Q

2e picturale diepteaanwijzing: relatieve grootte/hoogte voor bekende objecten.

A

Voorwerpen die dichter bij staan zijn groter dan voorwerpen die verder weg staan. We weten dat een bepaald object nooit groter kan zijn dat een bepaald object op de achtergrond, dus weten we dat die verder weg staan.

63
Q

3e picturale diepteaanwijzing: lineair perspectief

A

Lijnen convergeren als ze van dichtbij (voorkant) naar verder weg (achter) gaan. Parallelle lijnen lijken te convergeren als ze verder weg zijn.

64
Q

4e picturale diepteaanwijzing: textuurgradiënt.

A

Grotere objecten en voorzien van details interpreteren we als vooraan staand, kleinere en fijnere objecten met minder detaillering interpreteren we als verder weg staand.

65
Q

5e picturale diepteaanwijzing: positie ten opzichte van de horizon.

A

Hoe dichter een object bij de horizon is, hoe verder weg het voorwerp zich bevindt. En hoe verder weg het in verticale lijn is van de horizon, hoe dichterbij.

66
Q

6e picturale diepteaanwijzing: differentiële verlichting van oppervlakken.

A

De wijze dat licht invalt en weerkaatst wordt door een object en de schaduwen uitgaande van objecten bieden een effectieve aanwijzing voor de hersenen om de vorm van objecten en hun positie in de ruimte te bepalen. Schaduwen en licht geven een duidelijk diepte effect. We zien licht namelijk als iets van boven af, dus iets op de voorgrond, en schaduw als iets op de achtergrond, afhankelijk van de plaatsing van de schaduw.

67
Q

Diepteverwerkingstheorie

A

Theorie door Richard Gregory 1968: hij stelde dat het ene voorwerp in de ene illusie groter lijkt dan het anderen wegens afstandsinformatie die, in een vroeg stadium bij perceptuele verwerking, ertoe leidt dat het voorwerp als verder weg wordt beoordeeld. Als het ene voorwerp verder weg wordt gezien dan het andere, maar de twee voorwerpen produceren hetzelfde netvliesbeeld qua grootte, dan zal het voorwerp dat als verder weg wordt gezien als groter worden gezien.

68
Q

Ponzo Illusie, Mario Ponzo 1913.

A

(Is de rails achtige vorm); twee opeenvolgende lijnen leveren diepte-informatie van het lineaire perspectief, waardoor, volgens de theorie, de bovenste balk als verder weg, en dus groter wordt beschouwd (door andere afstandsinformatie) dan de onderste.

69
Q

Müller-Lyer Illusie, F.C. Müller-Lyer midden 19e eeuw.

A

(Is het zaagpaard); in de illusie wordt gebruik gemaakt van een zaagpaard, waarbij die met de ‘pootjes’ naar buiten wijzend staat voor een op de kop zaagpaard, en die naar binnen wijzende ‘pootjes’ voor een rechtopstaande zaagpaard, dus met horizontale balk dichterbij de kijker. Dit word beschreven als dat de horizontale balk van de op de kop staande zaagpaard verder weg is van de observator dan de rechtopstaande. Als het wel hetzelfde netvliesbeeld oplevert, wordt hij gezien als langer dan de ander.

70
Q

Maanillusie

A

De maan lijkt groter als hij aan de horizon staat, dan als hij boven ons op hoogste punt staat. Dit wordt verklaard doordat ons visuele systeem niet gemaakt is om zulke afstanden te beoordelen. Hierdoor beoordelen we de afstand van de maan niet in relatie met bekende objecten en de meeste objecten die we aan de horizon zien zijn groter dan de objecten die verder van de horizon staan. Hierdoor zien we de maan als groter als hij aan de horizon staat. Dit wordt net als de Müller-Lyer en Ponzo illusie verklaard: als twee objecten hetzelfde netvliesbeeld produceren, maar het ene voorwerp als verder weg wordt gezien (wat de horizon uiteraard doet in tegen stelling tot het hoogtepunt) zal het object dat als verder weg gezien wordt groter lijken.

71
Q

Multi-zintuigelijke integratie; multimodale integratie en waar worden de multi-zintuigelijke neuronen gevonden?

A

In het dagelijkse leven ervaren we een gebeurtenis zelden met één zintuig, de meeste ervaringen zijn multi-zintuigelijk. Multi-zintuigelijke integratie is de integratie van informatie van verschillende zintuigen tegelijk door het zenuwstelsel. De multi-zintuigelijke neuronen worden gevonden in de superieure colliculus.

72
Q

McGurk effect

A

Het McGurk effect is een effect dat optreedt in bepaalde gevallen waarbij de visuele eigenschappen van natuurlijke spraakproductie niet overeenkomen met de auditieve aspecten daarvan, waarbij de interpretatie van de hoorder wordt beïnvloed door beide en een illusionair resultaat ontstaat. McGurk deed de demonstratie met ‘ba’ en ‘ga’ klanken.

73
Q

Synesthesie en welke vorm is het bekendst?

A

Synesthesie betekend letterlijk gezamenlijke perceptie; wanneer je bijvoorbeeld luistert naar muziek, en tegelijkertijd kleuren ziet. Of je proeft muziek, of je ziet nummers en letters in specifieke kleuren. Het is een aandoening waarbij zintuigelijke stimulatie in één modaliteit, een sensatie in een andere modaliteit veroorzaakt.

De meest bekende vorm is grafeem-kleursynesthesie; hierbij roepen letters en cijfers specifieke kleuren op.

74
Q

Zintuigelijke kruis-activatie hypothese

A

Deze hypothese stelt dat synesthesie het gevolg is van kruis-activatie tussen verschillende hersengebieden.