H9 De cognitieve ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd Flashcards
PIAGETS STADIUM VAN PREOPERATIONEEL DENKEN
vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van concepten toeneemt. Bijv. de moeder autosleutels zien pakken en vragen of ze naar de winkel gaan. De sleutels staan symbool voor autorijden. Kinderen worden zo beter in het intern representeren van gebeurtenissen ofwel het maken van mentale voorstellingen. Ze zijn steeds minder
afhankelijk van het gebruik van hun (direct) gewaarwordingen om de wereld te begrijpen.
Piaget zag dit stadium als een periode van zowel stabiliteit als van grote verandering.
Denkoperaties: georganiseerde, formele, logische mentale processen. Hoewel een kind steeds meer te maken heeft met mentale representaties heeft het nog onvoldoende beschikking over operaties. Het kan bijv. zijn dat het zijn fantasieën voor werkelijkheid neemt. Bijv. aan zijn zwangere moeder vragen of er konijntjes uit de buik komen omdat ze net een nest konijntjes hebben gehad.
Symboolgebruik: het vermogen om een mentaal symbool, een object of een woord te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen. Dit is volgens Piaget 1 van de belangrijkste aspecten van preoperationeel denken. Kinderen begrijpen dat een concreet symbool als een autosleutel of een speelgoedautootje
representatief zijn voor een echte auto en een mentaal symbool voor auto het woord auto is. Ze hoeven geen directe ervaring te hebben met een echte auto om het doel en gebruik in grote lijnen te begrijpen.
Symboolgebruik kan worden gebruikt in communicatie met kinderen, bijv. via een pictogram: een symbool of afbeelding die de plaats inneemt van een tekst (qua abstractieniveau tussen concrete objecten en woorden in). Methodes die hier gebruik van maken worden gebruikt bij kinderen met speciale behoeften.
DE RELATIE TUSSEN TAAL EN GEDACHTEN
Piaget stelt dat taal en denken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Denkprocessen in de sensomotorische periode verlopen relatief traag omdat ze afhankelijk zijn van bewegingen van het lichaam. Symbolisch denken stelt kinderen in staat om acties symbolisch weer te geven waardoor hun denken veel sneller gaat. Het gebruik van taal stelt ze ook in staat om over de toekomst te denken.
Volgens Piaget vloeit taal voort uit cognitieve vooruitgang, denken is in zijn opinie dus bepalend voor taal (oorzaakgevolg relatie is een terugkerende discussie). Hij beweert de verbeteringen tijdens de eerdere periode noodzakelijk zijn voor taalontwikkeling en dat de voortdurende groei van cognitieve vaardigheden tijdens deze periode de basis vormt voor taalvaardigheid.
CENTRATIE: WAT JE ZIET, IS WAT JE DENKT
Centratie: het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan 1 aspect van een stimulus te concentreren. Ze concentreren zich op oppervlakkige, in het oog springende elementen die het denken van peuters en kleuters gaan domineren en leiden tot onnauwkeurigheden in hun denken. Bijv. van een rij met 10 knopen die dicht bij elkaar liggen en een rij van 8 knopen die meer uit elkaar liggen waardoor de rij er langer uitziet, geven kinderen van 4 à 5 in deze fase aan dat de langste rij de meeste knopen heeft. Het visuele beeld domineert. Voor kleuters is uiterlijke
verschijning alles, ze baseren hun antwoord niet op hoeveelheden maar richten zich op de uiterlijke vorm.
CONSERVATIE: LEREN DAT UITERLIJKE SCHIJN BEDRIEGT
Conservatie: het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning. Het is een uitingsvorm van logisch denken, nl. het inzicht dat de hoeveelheid gelijk blijft wanneer de vorm verandert. Kinderen van 4 zijn hier nog niet toe in staat. Bijv. 2 glazen met gelijk hoeveelheid vloeistof wordt gezien als gelijk. Wanneer 1 glas wordt overgegoten naar een smaller, hoger glas geven kinderen in deze fase aan dat het hoogste glas de meeste vloeistof bevat. Piagets voorbeeld van de koe in het veld geeft ook het gebrek aan conservatie t.a.v. ruimtelijk inzicht aan.
Hun neiging tot centratie weerhoudt kinderen in de preoperationele fase ervan zich te concentreren op de relevante kenmerken van de situatie. Een kleuter ziet enkel de begin- en eindtoestand zonder zich het tussenliggende proces te kunnen voorstellen. Ze letten niet op transformaties.
ONVOLLEDIG BEGRIP VAN TRANSFORMATIE
Transformatie: het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere. Van een rechtopstaand potlood dat van tafel valt, negeren ze de tussenstadia en tekenen alleen een verticaal en horizontaal potlood en niets daartussen in.
EGOCENTRISME: HET ONVERMOGEN OM ZICH TE VERPLAATSEN IN ANDEREN
Egocentrisme: het onvermogen om zicht te verplaatsen in anderen. Er zijn 2 vormen:
- Het gebrek aan besef dat anderen dingen vanuit een ander fysiek perspectief zien;
- Het onvermogen om zich te realiseren dat anderen gedachten, gevoelens en standpunten hebben die anders zijn dan die van iemand zelf.
Het betekent niet dat ze doelbewust zelfzuchtig denken.
Door hun egocentrisme maken kinderen zich geen zorgen om hun non-verbale gedrag en de invloed dit heeft op anderen. Een kind wat een cadeau krijgt wat hem niet bevalt zal dat non-verbaal zonder zorgen tonen.
Egocentrisme vormt de kern van gedragingen als praten in zichzelf en af en toe negeren wat een ander tegen ze zegt. Achter veel verbaal gedrag gaat geen sociale motivatie schuil, ze zijn zich niet bewust dat hun gedrag reacties bij anderen oproept.
Egocentrisme is zichtbaar wanneer kinderen verstoppertje spelen. Door hun gezicht te bedekken met hun handen of een kussen denken ze dat anderen hen niet kunnen zien.
EGOCENTRISME: HET ONVERMOGEN OM ZICH TE VERPLAATSEN IN ANDEREN
Egocentrisme: het onvermogen om zicht te verplaatsen in anderen. Er zijn 2 vormen:
- Het gebrek aan besef dat anderen dingen vanuit een ander fysiek perspectief zien;
- Het onvermogen om zich te realiseren dat anderen gedachten, gevoelens en standpunten hebben die anders zijn dan die van iemand zelf.
Het betekent niet dat ze doelbewust zelfzuchtig denken.
Door hun egocentrisme maken kinderen zich geen zorgen om hun non-verbale gedrag en de invloed dit heeft op anderen. Een kind wat een cadeau krijgt wat hem niet bevalt zal dat non-verbaal zonder zorgen tonen.
Egocentrisme vormt de kern van gedragingen als praten in zichzelf en af en toe negeren wat een ander tegen ze zegt. Achter veel verbaal gedrag gaat geen sociale motivatie schuil, ze zijn zich niet bewust dat hun gedrag reacties bij anderen oproept.
Egocentrisme is zichtbaar wanneer kinderen verstoppertje spelen. Door hun gezicht te bedekken met hun handen of een kussen denken ze dat anderen hen niet kunnen zien.
HET ONTSTAAN VAN INTUÏTIEF DENKEN
Intuïtief denken: vorm van denken waarbij peuters en kleuters kennis over de wereld proberen te verwerven m.b.v. primitief redeneren. Ze hebben (vaak niet-kloppende) verklaringen voor alles wat ze waarnemen.
Hun nieuwsgierigheid bereikt een hoogtepunt in deze fase. Ze proberen voortdurend antwoorden te krijgen op vragen en tegelijk gedragen ze zich als deskundigen op bepaalde gebieden waarbij ze geen aandacht hebben voor hoe ze dat weten. Ze kunnen bijv. beweren dat een vliegtuig vliegt door met zijn vleugels op en neer te bewegen als een vogel. Ook al hebben ze dit nog nooit gezien.
Aan het einde van de preoperationele fase beginnen zij een aantal begrippen te begrijpen:
* Functionaliteit: acties, gebeurtenissen en resultaten zijn volgens vaste patronen aan elkaar gekoppeld. Een fiets gaat bijv. sneller als je harder trapt.
* Identiteit: het besef dat bepaalde dingen hetzelfde blijven, ongeacht veranderingen in vorm, omvang en uiterlijk. Een stuk klei bevat evenveel klei wanneer het tot een bal wordt gekneed of als een slang uitgerold.
* Conservatie: het besef dat kwantiteit niet gerelateerd is aan de fysieke verschijning. Volgens Piaget is de ontwikkeling van conservatie de markering tussen de preoperationele en operationele fase.
MENINGEN OVER PIAGETS BENADERING VAN COGNITIEVE ONTWIKKELING
Zijn theorie vormt een nuttig kader voor de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden van peuters en kleuters. Zijn theorie is gebaseerd op uitgebreid onderzoek van relatief weinig kinderen en uit recenter onderzoek blijkt dat hij de
capaciteiten van kinderen onderschatte.
Uit opdrachten m.b.t. conservatie en reversibiliteit (het besef dat het omkeren van transformatie iets terugbrengt in de oorspronkelijke staat) blijkt volgens Piaget dat het denken van peuters en kleuters over getallen ernstig wordt belemmerd. Recent onderzoek geeft aan dat kinderen al veel meer kunnen en met 3 jaar bijv. al het verschil in rijen van 2 of 3 kunnen onderscheiden. Gelman concludeert o.b.v. deze bewijzen dat kinderen een aangeboren vermogen bezitten om te tellen. Volgens Piaget komen numerieke vermogens pas na de preoperationele fase tot bloei.
Sommigen geloven dat de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden een continu proces is i.p.v. een ontwikkeling in stadia. De veranderingen zijn niet kwalitatief maar kwantitatief van aard; de onderliggende processen die tot cognitieve vaardigheden leiden, ondergaan slechts kleine veranderingen als kinderen ouder worden.
Conservatie kan worden getraind blijkt uit onderzoek. Dit is in tegenspraak met Piagets beweringen dat conservatie zich pas aan het einde van de preoperationele fase manifesteert en dat het vermogen tot conservatie niet bevorderd
kan worden omdat ze in deze fase nog niet het cognitieve rijpingsniveau hebben om conservatie te begrijpen.
Hij onderschatte hun cognitieve vermogens doordat:
* hij wellicht bij het ondervragen van kinderen te moeilijk taalgebruik hanteerde waardoor hun antwoorden geen duidelijk beeld van hun vaardigheden schetsten.
* hij de neiging had zich te concentreren op de onvolkomenheden van peuters en kleuters. Recenter onderzoek kijkt naar wat ze wel kunnen en wordt er steeds meer ontdekt hoeveel ze op cognitief gebied kunnen.
INFORMATIEVERWERKINGSTHEORIE: HET BEGRIP VAN GETALLEN IN DE PEUTER- EN KLEUTERTIJD
Er zijn steeds meer bewijzen dat peuters en kleuters een buitengewoon goed ontwikkeld getallenbegrip bezitten. De gemiddelde kleuter kan al tellen en doet dit op een systematische en consistente manier. Hierbij volgen ze een aantal
principes. Bij verschillende objecten weten ze dat ze aan elk object maar 1 getal moeten toekennen en dat ze elk object maar 1 keer moeten tellen. Als ze de namen van getallen fout hebben zijn ze daar consistent in. 1,3,7 blijft 1,3,7 en dat geeft aan dat er 7 zijn geteld. Het inzicht is verassend goed maar nog niet stabiel. De meeste kinderen zijn met 4 in staat eenvoudige optel- en aftreksommen te maken door te tellen en kunnen vrij goed hoeveelheden met elkaar vergelijken.
INFORMATIEVERWERKINGSTHEORIE: HET GEHEUGEN: HERINNERINGEN AAN HET VERLEDEN
Autobiografisch geheugen: de herinnering aan specifieke gebeurtenissen uit ons eigen leven. Deze is voor ons 3e jaar niet echt nauwkeurig maar neemt daarna langzaam toe.
De herinneringen van peuters en kleuters aan gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt, zijn soms accuraat. 3-jarigen kunnen vrij goed centrale kenmerken van terugkerende gebeurtenissen herinneren zoals de volgorde van gebeurtenissen bij het eten in een restaurant.
Een van de cruciale factoren voor de nauwkeurigheid van het geheugen van peuters en kleuters is hoe gebeurtenissen worden gewaardeerd. Als het niet heel levendig of belangrijk is wordt het waarschijnlijk niet onthouden. Daarnaast beklijven herinneringen niet het hele leven.
Script: een algemene weergave in het geheugen van gebeurtenissen en de volgorde waarin ze optreden. Wederkerende gebeurtenissen zijn bij peuters en kleuters vaak georganiseerd in scripts. Eten in een restaurant kan door een peuter in een paar stappen worden weergegeven: praten met de ober, aan tafel, eten. Met het ouder worden wordt
het script uitgebreider. Gebeurtenissen die vaak voorkomen versmelten in een script en zijn afzonderlijk moeilijker te herinneren dan gebeurtenissen die zonder script in het geheugen zijn opgeslagen.
Andere reden waarom peuters nog geen volledig nauwkeurig autobiografisch geheugen hebben:
* bepaalde soorten informatie zoals complexe oorzaak-gevolg verbanden, kunnen ze maar moeilijk beschrijven. Ze onthouden maar een deel van de gebeurtenis.
* het geheugen van peuters is ook gevoelig voor de suggesties van anderen. Onderzoek laat zien dat bij kinderen herinneringen aan verzonnen gebeurtenissen kunnen worden opgewekt. Bijv. dat ze met een vinger klem zaten in een muizenval. Omdat het geheugen nog niet goed werkt vertrouwen ze meer op informatie van anderen. Dit is een probleem wanneer kinderen moeten getuigen in juridische kwesties bij vermoedens van mishandeling.
DE INFORMATIEVERWERKINGSTHEORIE IN BREDER KADER
Naarmate kinderen ouder worden en meer ervaringen opdoen, gaan ze informatie efficiënter en beter verwerken, en zijn ze in staat om steeds complexere problemen op te lossen. Dit zijn kwantitatieve verbeteringen (verder ontwikkelen van wat in aanleg al aanwezig is) die verantwoordelijk zijn voor de cognitieve ontwikkeling i.t.t. kwalitatieve verbeteringen (stadia met nieuwe mogelijkheden, Piaget). De theorie is de laatste jaren erg invloedrijk
Het gebruik van duidelijk gedefinieerde processen die nauwkeurig via onderzoek kunnen worden getest vormt 1 van de belangrijkste kenmerken van de informatieverwerkingstheorie. De theorie is gebaseerd op een logische reeks concepten. Ook herinnering en aandacht worden bijv. onderzocht i.t.t. andere theorieën.
Als peuters en kleuters ouder worden krijgen ze een langere aandachtsboog, kunnen beter volgen en plannen waar ze mee bezig zijn en worden zich steeds meer bewust van hun cognitieve beperkingen. Dit zou het gevolg kunnen zijn van de hersenontwikkeling. Oudere kinderen hebben wel in de gaten dat het overgieten van vloeistof van een klein glas naar een langer glas dezelfde hoeveelheid vloeistof is, omdat ze hun aandacht beter vast kunnen houden. Peuters en kleuters kunnen niet op beide dimensies tegelijk letten en dus minder goed conserveren.
Het nadeel is dat er weinig aandacht is voor sociale en culturele factoren en door het oog voor detail is er geen zicht op het grotere geheel en komen de theorie niet tot een adequaat totaalbeeld van cognitieve ontwikkeling.
VYGOTSKY’S VISIE OP COGNITIEVE ONTWIKKELING: OOG VOOR DE ROL VAN CULTUUR
Volgens Vygotsky is de cognitieve ontwikkeling van kinderen afhankelijk van de interactie met anderen. Hij meende dat kinderen hun kennis, denkprocessen, opvattingen en waarden alleen konden ontwikkelen via de samenwerking (geleide participatie) met andere mensen, zoals leeftijdgenoten, ouders, onderwijzers en andere volwassenen.
De cultuur en maatschappij zijn bepalend voor de aard van instituties als peuterspeelzalen en scholen die de ontwikkeling stimuleren door mogelijkheden te bieden voor cognitieve groei. De nadruk op bepaalde taken in de maatschappij geeft ook richting aan de groei.
Speelgoed geeft weer wat een maatschappij belangrijk vindt. Bijv. autootjes en speelgoedtreintjes staan symbool voor het mobiele karakter van een cultuur. Ook verwachtingen m.b.t. gender spelen een rol bij het verwerven van inzicht.
Uit onderzoek blijkt dat ouders in een museum gedetailleerdere wetenschappelijke verklaringen gaven aan jongens dan aan meisjes. Hierdoor komt het wellicht dat jongens meer inzicht krijgen in wetenschap en dit de latere genderverschillen in leren verklaard.
Piaget zag kinderen als junior wetenschappers en egocentrische wezens, Vygotsky zag kinderen als cognitieve leerlingen die anderen gebruiken om de wereld te leren begrijpen.
DE ZONE VAN NAASTE ONTWIKKELING EN SCAFFOLDING: BEGINSELEN VAN COGNITIEVE ONTWIKKELING ~ VYGOTSKY
Zone van naaste ontwikkeling: het niveau waarop een kind een taak bijna zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren, maar deze kan voltooien m.b.v. een competenter persoon. (Zone of Proximal Development, ZPD). Volgens Vygotsky verbeteren de cognitieve vaardigheden van kinderen doordat zij worden blootgesteld aan nieuwe informatie die binnen hun zone van naaste ontwikkeling ligt. Bijv. als een kleuter niet goed weet hoe het een ruzie met een vriendje moet oplossen kan de juf daarbij helpen. Hoe groter de verbetering n.a.v. de hulp, hoe meer baat het kind had bij de hulp, hoe groter de zone van naaste ontwikkeling is. De geboden hulp is scaffolding.
Scaffolding: ondersteuning bij leren en probleemoplossing die net boven het huidige niveau van het kind ligt en geleidelijk wordt afgebouwd, zodat dit de zelfstandigheid en groei bevordert. Het is ook bevorderlijk voor de
ontwikkeling van hun algemene cognitieve vermogens. In het onderwijs gaat het om tijdelijke ondersteuning die kinderen nodig hebben om een taak te voltooien. De ondersteuning stopt wanneer kinderen in staat zijn om zelfstandig een probleem op te lossen of aan de slag kunnen met een taak.
In sommige culturen is scaffolding afhankelijk van het geslacht van de ouder waarbij moeders bijv. meer ondersteuning geven dan vaders. Wellicht doordat ze zich bewuster zijn van de cognitieve vermogens van hun kinderen.
Hulp aan kinderen via competente anderen gaat via culturele hulpmiddelen, dit zijn zowel concrete, fysieke objecten (potloden, papier, computers) als een intellectueel en conceptueel raamwerk (de taal, het alfabet, getallen, de wiskundige, wetenschappelijke en religieuze systemen van de cultuur) voor het oplossen van problemen. Bijv. het
praten over afstanden. In Amerika praat men over stratenblokken (3 blokken verderop), in Nederland over meters en kilometers of wordt afstand uitgedrukt in tijd (het is 15 minuten naar de winkel).
MENINGEN OVER DE BIJDRAGEN VAN VYGOTSKY
Vygotsky’s theorie heeft de afgelopen jaren aan invloed gewonnen. Zijn idee dat sociale interactie met anderen in de samenleving de cognitieve ontwikkeling bevordert wordt ondersteund door onderzoeken en is consistent met het systeemgerichte denken en culturele studies.
De kritiek op zijn theorie dat het gebrek aan precisie in zijn conceptualisering. De zone van naaste ontwikkeling is bijv. niet erg precies en moeilijk toetsbaar. Daarnaast sprak hij zich nauwelijks uit over hoe cognitieve processen als
aandacht en herinnering en de natuurlijke cognitieve vermogens van kinderen zich ontwikkelen