Artikels Flashcards
Zwangerschapshormonen
De meeste hormonen die tijdens de zwangerschap vrijkomen, zijn ook aanwezig in het lichaam van de vrouw wanneer deze niet zwanger is. Tijdens de zwangerschap worden sommige hormonen echter ineens in veel grotere hoeveelheden geproduceerd. De belangrijkste zwangerschapshormonen zijn:
1. Beta‐humaan chorion gonadotrofine (b‐HCG)
2. Luteïniserend hormoon (LH)
3. Follikelstimulerend hormoon (FSH)
4. Progesteron
5. Oestrogeen
Beta‐humaan chorion gonadotrofine (b‐HCG)
De aanwezigheid van dit hormoon wordt getest met de zelfgebruikzwangerschapstest. De productie van b‐HCG begint ruwweg een week na het binnendringen van de zaadcel in de eicel. Zodra de bevruchte eicel zich in de baarmoederwand heeft genesteld, begint de afscheiding van het hormoon.
Beta‐HCG moedigt het getransformeerd restant van het follikel waaruit de bevruchte eicel is gekomen (het corpus luteum) aan om vitale zwangerschapshormonen aan te maken, waaronder oestrogeen en progesteron. De placenta of moederkoek neemt die functie over zodra zij is volgroeid; doorgaans na circa twaalf weken zwangerschap. Op het moment dat dit gebeurt nemen de waarden b‐HCG drastisch af.
Beta‐HCG is tevens verantwoordelijk voor stimulatie van de gonadische ontwikkeling, ofwel de ontwikkeling van de geslachtsklieren, in de foetus. Bij jongens zijn dit de testes of zaadballen en bij meisjes de eierstokken. Disregulatie van het hormoon b‐HCG kan leiden tot afwijkingen in de geslachtsklieren. Teelbalkanker wordt bijvoorbeeld gelieerd aan verhoogde b‐HCG‐waarden.
Luteïniserend hormoon (LH)
Het luteïniserend hormoon is aanwezig in zowel mannen als vrouwen. LH wordt geproduceerd door de hypofyse, en de afscheiding wordt getriggerd door een toename in oestrogeenlevels. In vrouwen speelt LH een belangrijke rol bij het in gang zetten van de eisprong. LH‐waarden pieken dan ook rond deze periode. Tevens zorgt het voor de transformatie van het follikelrestant in het eerdergenoemde corpus luteum, dat progesteron
produceert.
Luteïniserend hormoon reguleert het functioneren van het corpus luteum tijdens de eerste twee weken van de zwangerschap, door te zorgen voor een soepele en voortdurende aanmaak van oestrogeen en progesteron. De actie van LH wordt op haar beurt weer gereguleerd door Beta‐HCG.
Follikelstimulerend hormoon (FSH)
Dit hormoon werkt in synergie met het luteïniserend hormoon en is met name betrokken bij de groei en rijping van de follikels ter voorbereiding van de eisprong, en de transformatie van het follikelrestant in het corpus luteum. FSH‐waarden pieken net als LH‐waarden rond de ovulatie, maar zijn minder sterk in amplitude.
Progesteron
Progesteron wordt afgescheiden door het corpus luteum. Het is een belangrijk hormoon tijdens de
zwangerschap omdat het de baarmoeder voorbereid op de innesteling. Het verhoogt de bloedtoevoer naar de wand van de baarmoeder en stimuleert de klieren in die wand om uterinaire vloeistof af te scheiden, waarmee het embryo wordt gevoed en beschermd. Zolang progesteronwaarden hoog zijn, treedt geen menstruatie op. Dit hormoon voorkomt dus verdere vrijlating van eitjes tijdens de zwangerschap. Het reguleert tevens het functioneren van de placenta en beschermt de foetus.
Progesteron stimuleert daarnaast de groei van de borstklieren, terwijl het lactatie remt tot na de geboorte. Het verstevigt bovendien de bekkenwand in aanloop naar de bevalling en voorkomt samentrekking van de baarmoeder totdat het kind volledig is ontwikkeld.
Progesteronwaarden nemen gestaag toe vanaf de bevruchting tot aan het moment van de geboorte, en nemen direct daarna drastisch af.
Oestrogeen
Oestrogeen speelt zowel voor als na de eisprong een belangrijke rol in de zwangerschap van de vrouw. In aanloop naar de eisprong bereidt het het lichaam van vrouw voor op een mogelijke bevruchting en zwangerschap. De oestrogeenwaarden dalen aanvankelijk direct na de ovulatie. Wanneer de eicel wordt bevrucht, zullen de oestrogeenwaarden echter weer gestaag toenemen tot aan het moment van de geboorte. Oestrogeen wordt eveneens afgescheiden door het corpus luteum totdat de placenta deze afgifte overneemt. Het creëert de klieren die de uterinaire vloeistof in de baarmoederwand afscheiden. Tevens reguleert het de afgifte van andere hormonen, waaronder progesteron.
Oestrogeen speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de foetus, omdat het aanzet tot de aanleg van verschillende organen en systemen en bovendien is betrokken bij de regulatie van de botdichtheid.
In de 24 uur na de geboorte dalen de oestrogeenwaarden weer tot het niveau van voor de zwangerschap.
cellen - chromosomen
Het menselijk lichaam bestaat uit miljoenen cellen. In elke cel zit een kern en in die celkern zitten, onder
andere, de chromosomen. Normaal gesproken zitten er 46 chromosomen (23 paren) in elke cel. We krijgen bij de conceptie van zowel onze moeder als onze vader een helft van alle 23 paren. De eerste 22 paren van chromosomen zijn hetzelfde in zowel mannen als vrouwen en zijn genummerd van 1 tot en met 22. De laatste twee bepalen het geslacht en worden de X‐ en Y‐chromosomen genoemd. Vrouwen hebben twee X‐chromosomen en mannen hebben een X‐chromosoom en een Y‐chromosoom.
chromosomen - DNA
Onze chromosomen zijn eigenlijk hele lange rijen van opgerold DNA‐materiaal en dragen onze genen. Dit zijn de basiseenheden van onze erfelijkheid. Onze genen bestaan uit DNA (desoxyribonucleïnezuur). Er zijn ongeveer 25.000 genen die onze groei en ontwikkeling beïnvloeden. Elk gen heeft een specifieke locatie op een chromosoom. Met uitzondering van de X‐ en Y‐chromosomen zijn er twee kopieën van elk chromosoom en dus twee kopieën van elk gen. Fouten in de ontwikkeling van deze genen kunnen leiden tot genetische ziektebeelden.
genen - DNA
De genen zijn opgebouwd uit DNA. DNA bestaat uit twee ketens van vele duizenden aan elkaar gekoppelde zogenaamde nucleotiden. Elke nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, een desoxyribose en een stikstofbase.
De vier stikstofbasen die in DNA voorkomen zijn: adenine (A), guanine (G), cytosine (C), en thymine (T). De twee ketens zijn aan elkaar verbonden door een waterstofbrug tussen twee basenparen. Adenine paart steeds met thymine en cytosine paart steeds met guanine. Deze paren vormen kettingen van specifieke combinaties, volgorde en lengte. Deze info maakt ons genetisch pakket op en zorgt er dus voor dat we zijn wie we zijn.
Als kindjes worden geboren, wordt altijd meteen de APGAR‐score bepaald. De Amerikaanse kinderarts dr. Joseph Butterfield transformeerde dr. Apgar’s naam in een acronym waarmee de vijf criteria van de test gemakkelijker kunnen worden onthouden, namelijk:
Appearance (uiterlijk voorkomen/huidskleur)
Pulse (hartslag)
Grimace (blik/reflexen)
Activity (activiteit/spierspanning)
Respiration (ademhaling)
Deze schaal geeft dus inzicht in een aantal belangrijke functies. Elke functie wordt beoordeeld met een score variërend van 0 tot 2, en die scores worden vervolgens weer bij elkaar opgeteld.
De scoring wordt vijf minuten na de geboorte herhaald. Als er dan nog geen goede score (totaalscore 9 of 10) is, wordt de APGAR nogmaals herhaald. Hieronder treft u een schematische weergave aan van de APGAR‐scoring.
Apgar score = 0
- Huidskleur: hele lichaam blauw/grijs (cyanose)
- Hartslag: afwezig
- Reflexen: geen reactie bij aanraking voetzool
- Spierspanning: afwezig, lichaam is slap
- Ademhaling: Afwezig
Apgar score is 1
- Huidskleur: blauwe extremiteiten (handen/voeten/neus/oren/onderkaak), lichaam roze (acrocyanose of perifere cyanose)
- Hartslag: <100 slagen/minuut
- Reflexen: zwakke reflexen bij stimulatie
- Spierspanning: enige spanning
- Ademhaling: zwak, onregelmatig happen naar lucht
Apgar score is 2
- Huidskleur: geen cyanose: lichaam en extremiteiten roze
- Hartslag: ≥ 100 slagen/minuut
- Reflexen: huilen/wegtrekken bij stimulatie
- Spierspanning: gebogen armen en benen die strekken tegengaan
- Ademhaling: sterke, krachtige huil
Neurulatie
Het ontvouwen van de neurale plaat tot neurale buis.
1. Uitwendige formatie van de neurale plaat: ectoderm en endoderm ontwikkelen binnen 7 dagen en mesoderm binnen 9 dagen. Onder de invloed van het mesoderm ontstaat de neurale gleuf, waaruit zich uiteindelijk de neurale buis vormt.
2. Neuronen & andere hersencellen vormen zich aan de buitenwand van de neurale buis, aan de binnenwand ontstaat spinale vloeistof.
3. Het boven deel van de neurale buis (craniale deel) wordt het brein en het onderdeel (caudale) wordt de ruggenmerg.
4. Na 25 dagen: buis sluit en neurulatie is voorbij! (Kunnen afwijkingen optreden: spina bifida, open rug of anencefalie)
Spina bifida, open rug
De neurale buis is aan de onderzijde open gebleven. Hierbij vormt zich een blaas die bestaat uit ruggenmerg en hersenvliezen en een roze plek vormt op de rug, waar het ruggenmerg blootligt. Afhankelijk van de plaats diverse verstoringen: verlamming, gevoelloosheid.