H13 De sociale- en de persoonlijkheidsontwikkeling in de schooltijd Flashcards
DE PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING EN ZELFKENNIS IN DE SCHOOLTIJD
Vlijt-versus-minderwaardigheidstadium: de periode van 6 tot 12 jaar waarin het kind volgens Erikson competenties ontwikkelt om problemen met ouders, leeftijdgenoten, school en de wereld om hem heen het hoofd te kunnen bieden. In de schooltijd proberen kinderen ook een plek te vinden in hun sociale wereld, ze moeten zich bewegen tussen diverse sociale groepen en rollen.
Succes in dit stadium leidt tot gevoelens van competentie en bekwaamheid terwijl moeilijkheden tot gevoelens van mislukking en onvermogen leiden. Sommigen kinderen trekken zich daarom terug van hun leeftijdgenoten en doen minder hun best op school omdat ze niet meer gemotiveerd zijn om uit te blinken.
Uit onderzoek blijkt dat mannen die het hardst werkten in hun jeugd, de meest succesvolle volwassenen werden. Vlijt is zelfs een betere indicator voor succes dan intelligentie of sociale achtergrond.
VERSCHUIVING VAN FYSIEKE NAAR PSYCHOLOGISCHE KARAKTERISERING VAN HET IK.
Kinderen gaan zich meer vereenzelvigen met hun innerlijke, psychische eigenschappen (slim, vriendelijk, aardig) dan met hun externe, fysieke eigenschappen (hardlopen en goed tekenen) a.g.v. hun groeiende cognitieve vaardigheden als theory of mind en informatieverwerkingsstrategieën.
Daarnaast wordt het zelfbeeld ook gedifferentieerder, ze zoeken activiteiten waar hun vlijt vruchten afwerpt. Het zelfbeeld is in deze periode verdeeld in 3 persoonlijke domeinen en 1 intellectueel domein:
1. Fysiek zelfbeeld: fysieke vermogens en uiterlijk;
2. Emotioneel zelfbeeld: specifieke emotionele stemmingen;
3. Intellectueel zelfbeeld: taal, geschiedenis, rekenen, natuurwetenschappen;
4. Sociaal zelfbeeld: leeftijdgenoten en familie en vrienden.
De zelfbeelden sluiten niet altijd op elkaar aan hoewel ze op sommige punten wel overlappen. Iemand ziet zich als een ster in wiskunde maar niet per se in Engels.
SOCIALE VERGELIJKING
Schoolkinderen drukken hun capaciteiten niet meer uit in uitersten als goed of slecht maar bepalen waar ze staan d.m.v. sociale vergelijkingsprocessen.
Sociale vergelijking: je eigen gedrag, vermogens, expertise en meningen beoordelen door ze te vergelijken met die van anderen. Wanneer concrete, objectieve maatstaven van hun vermogens ontbreken gaan ze zichzelf a.d.h.v. de sociale realiteit beoordelen. Dit is het beeld dat is afgeleid van de manier waarop anderen handelen, denken, voelen,
en tegen de wereld aankijken.
OPWAARTSE EN NEERWAARTSE SOCIALE VERGELIJKING
Over het algemeen vergelijken kinderen zich met personen die op relevante punten op hen lijken.
- Opwaartse sociale vergelijking: de eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdgenoten die vaardiger en succesvoller zijn, vooral met kinderen van hetzelfde geslacht, leeftijd, afkomst en met vrienden. Het kan kinderen ambitieuzer maken waardoor ze beter kunnen gaan presteren maar ze kunnen ook een lager gevoel van zelfwaarde ontwikkelen omdat ze bang zijn nooit zo goed te worden.
- Neerwaartse sociale vergelijking: de eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdgenoten die minder competent of succesvol zijn waardoor ze als beste uit de bus komen wat het zelfbeeld beschermt. Het vormt ook een verklaring voor het feit dat sommige leerlingen op slecht presterende scholen meer eigenwaarde bezitten dan capabele leerlingen op goed presterende scholen.
Uit onderzoek blijkt dat kinderen eerder aan opwaartse sociale vergelijking doen, wat kan betekenen dat kinderen het belangrijker vinden om zichzelf te verbeteren dan om zichzelf goed te voelen.
EIGENWAARDE
Eigenwaarde: de waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken en competenties die we daarmee associëren. Het zelfbeeld bestaat uit opvattingen en percepties van het ik, eigenwaarde is meer emotioneel
georiënteerd.
De eigenwaarde van kinderen maken een belangrijke ontwikkeling door in de schooltijd. Ze vergelijken zich met anderen maar ook met de normen van de maatschappij. Daarnaast ontwikkelen ze hun eigen innerlijke maatstaven voor succes en houden ze bij hoe ze in vergelijking met anderen presteren.
Rond 6 jaar hebben kinderen een globaal, ongedifferentieerd beeld van zichzelf. Als hun eigen waarde positief is dan gaan ze ervan uit dat ze in alles relatief goed zijn. Als het negatief is vice versa. Tijdens de schooltijd raakt hun eigenwaarde gedifferentieerd. Het totale gevoel van een kind kan bijv. zijn samengesteld uit een positief gevoel over zijn kunstzinnigheid en een negatief gevoel over zijn sportieve kwaliteiten.
GROEI EN AFNAME VAN DE EIGENWAARDE
De eigenwaarde groeit over het algemeen in de schooltijd, met een kortstondige terugval rond 12 jaar, waarschijnlijk door de overgang naar de middelbare school. Daarna neemt het weer toe.
Kinderen die een algeheel gebrek aan eigenwaarde hebben raken verstrikt in een cyclus van mislukkingen: een zwak gevoel van eigenwaarde geeft lage verwachtingen over prestaties waardoor minder inspanning en angst volgen, leidende tot een daadwerkelijk mislukking. Dit versterkt weer het zwakke gevoel.
Leerlingen met een sterk gevoel voor eigenwaarde komen vanzelf in een cyclus van succes terecht: hoge verwachtingen leiden tot grotere inspanningen en minder angst waardoor de kans op succes groter wordt. Dit bevestigt weer het sterke gevoel.
Ouders kunnen d.m.v. een ondersteunende autoritatieve opvoedingsstijl hun kinderen helpen om de cyclus van mislukkingen te doorbreken. Autoritatieve ouders zijn zorgzaam, bieden hun kinderen emotionele steun en stellen duidelijke grenzen.
Ouders die veel straffen en autoritair zijn geven kinderen het gevoel onbetrouwbaar te zijn en geen goede beslissingen te kunnen nemen waardoor ze het gevoel krijgen onbekwaam te zijn. Toegeeflijke ouders geven hun kinderen een vals gevoel van eigenwaarde, dat net zo beschadigend is.
Leerkrachten die voldoende betrokken zijn, structuur bieden en autonomie ondersteunend zijn, kunnen het sociale zelfbeeld van kinderen verhogen.
VAN ONDERZOEK NAAR PRAKTIJK: HET GEVAAR VAN OVERDREVEN COMPLIMENTEN
Het geven van complimenten is niet altijd gunstig. Het prijzen van aangeboren vaardigheden als slimheid i.p.v. inspanningen kan leiden tot het vermijden van uitdagingen. Het is gemakkelijk om het risico op mislukking nogmaals aan te gaan wanneer je hoort dat je niet genoeg je best hebt gedaan dan na te horen dat je niet goed genoeg bent.
Uit een onderzoek over complimenten bij kinderen tussen 8 en 12:
* kinderen met minder eigenwaarde die een klein compliment kregen kozen de moeilijkere werken bij de volgende opdracht;
* kinderen met minder eigenwaarde die een overdreven compliment kregen kozen de eenvoudigere werken;
* kinderen met een hoge eigenwaarde die een overdreven compliment kregen kozen de moeilijkere werken.
Om de eigenwaarde van kinderen te verhogen d.m.v. complimenten is ‘less is more’ van toepassing.
Angststoornis
De meeste kinderen zijn weleens bang of gespannen maar meestal duurt dit niet lang. Bij sommige kinderen is de angst zo heftig dat deze het dagelijkse functioneren in de weg staat. Dan kan er sprake zijn van een angststoornis.
Internaliserende problemen
Internaliserende problemen: naar binnen gerichte problemen die leiden tot innerlijke onrust, zich uitend in teruggetrokkenheid, angst, depressie en/of psychosomatische problemen. Betreft 4 - 8% van de kinderen tot 12 jaar waarvan 2% angststoornissen en 1% depressie.
Meisjes vertonen vaker internaliserend gedrag dan jongens maar dit kan ook komen doordat er verschil wordt gemaakt tussen jongens en meisjes. Dit verschil kan verdwijnen door genderbewust opvoeden. Jongens daarentegen kunnen hun angsten of sombere gevoelens overschreeuwen waardoor hun internaliserend gedrag over het hoofd kan worden gezien.
Externaliserende problemen
Externaliserende problemen: naar buiten, op anderen, gerichte (gedrags)problemen zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht en driftbuien. Gedragsstoornissen die gepaard gaan met deze problemen:
* Oppossitionele-opstandige stoornis (ODD): gedragsstoornis waarbij het kind zich herhaaldelijk en gedurende langere perioden verzet tegen de leiding van volwassenen en snel geërgerd en vaak boos is. Betreft 3% van de kinderen en jongeren.
* Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD): gedragsstoornis met als symptomen agressief gedrag, vernielen van eigendommen, bedrog, diefstal en/of ernstige overtredingen van regels. Betreft 2%.
oorzaak van psychische problemen bij schoolkinderen
De oorzaak van psychische problemen bij schoolkinderen kan heel divers zijn en meestal gaat het om een combinatie van factoren:
* erfelijke aanleg;
* moeilijke gezinsrelaties, verwaarlozing, traumatische ervaringen en pestgedrag op school;
* een laag geboortegewicht, complicaties tijdens de zwangerschap, lage intelligentie, en bepaalde persoonlijkheidseigenschappen.
Oplossing psychische- en gedragsproblemen schoolkinderen
Angststoornissen en depressies zijn goed te behandelen met antidepressiva dit kan echter ook zorgen voor ernstige stemmingsschommelingen en zelfs suïcidale neigingen. Ook slaap- en kalmeringspillen worden voorgeschreven, dit geeft echter een risico op afhankelijkheid. Daarnaast is medicatie hulp van buitenaf terwijl ze m.b.v. psychotherapie zelf kunnen leren om met hun problemen om te gaan of deze op te lossen.
Psychische problemen in de kindertijd kunnen een verstorend effect hebben op de ontwikkeling en ze vergroten het risico op problemen in de volwassenheid. Preventieve opvoedingsondersteuning en interventies op school met aandacht voor zelfcontrole en probleemoplossende vaardigheden kunnen gedragsproblemen helpen voorkomen. Bij gedragsproblemen en -stoornissen bij kinderen < 12 jaar is gedragstherapeutische oudertraining het effectiefst. Bij heel ernstige problemen kan dit bij kinderen vanaf 8 jaar worden aangevuld met cognitieve gedragstherapie.
RELATIES: VRIENDSCHAPPEN IN DE SCHOOLTIJD
Vriendschap gaat in de schooltijd een steeds grotere rol spelen. De vorming van vriendschap heeft op verschillende manieren invloed op de ontwikkeling van kinderen:
* Vriendschappen verschaffen kinderen informatie over de wereld, over anderen en over zichzelf.
* Vrienden bieden emotionele steun, waardoor kinderen beter met stress om kunnen gaan.
* Vriendschap helpt voorkomen dat kinderen het doelwit van agressie zijn.
* Het vormt een oefening voor interactie en communicatie met anderen en bevordert de intellectuele groei.
* Het stelt kinderen in staat om vaardigheden te oefenen waarmee ze hechte relaties met anderen kunnen aangaan. Deze vaardigheden gaat in hun leven een steeds grotere rol spelen.
De invloed van vrienden is niet groter dan die van ouders en andere gezinsleden. De combinatie van die factoren is bepalend voor de ontwikkeling van kinderen in de schooltijd.
Volgens Damon doorloopt de beleving van vriendschap in de schooltijd 3 stadia.
STADIUM 1: VRIENDSCHAP GEBASEERD OP HET GEDRAG VAN ANDEREN
Dit loopt van het 4e tot het 7e jaar en betreft een concrete kijk op vriendschap. Vrienden zijn anderen die hen aardig vinden en met wie ze speelgoed en andere activiteiten delen. Ze beschouwen de kinderen met wie ze het grootste deel van de tijd doorbrengen als hun vrienden. Kinderen die niet delen, die slaan of die niet met hen spelen, vinden ze
niet aardig. Ze laten nauwelijks de persoonlijke eigenschappen van anderen meewegen, het gedrag van anderen is bepalend voor wie hun vrienden zijn. Een vriend is vooral iemand die mogelijkheden biedt voor plezierige interacties.
STADIUM 2: VRIENDSCHAP GEBASEERD OP VERTROUWEN
Dit loopt van het 8e tot het 10e jaar en betreft een gecompliceerdere kijk op vriendschap. Kinderen laten persoonlijke eigenschappen meewegen, evenals de beloning die de vriendschap oplevert. Het belangrijkste is wederzijds vertrouwen dat iemand er voor je is wanneer je hem nodig hebt. Wanneer dit wordt geschonden wordt dat hoog opgenomen en zijn er formele verklaringen en verontschuldigingen nodig om de vriendschap weer te herstellen.
STADIUM 3: VRIENDSCHAP GEBASEERD OP PSYCHISCHE NABIJHEID
Dit loopt van het 11e tot het 15e jaar en betreft een kijk op vriendschap die hetzelfde is als in de adolescentie. Intimiteit en loyaliteit zijn de belangrijkste criteria van vriendschap die wordt gekenmerkt door psychische nabijheid,
wederzijdse openheid en exclusiviteit. Activiteiten die ze kunnen delen zijn minder belangrijk, ze kijken meer naar de psychische voordelen die de vriendschap met zich meebrengt. Kinderen van 10 en 11 jaar zijn het liefst in gezelschap van anderen die hen vragen mee te doen, gevoel voor humor hebben en aardig en behulpzaam zijn. Aan fysieke en verbale agressie hebben ze een hekel.
INDIVIDUELE VERSCHILLEN BIJ VRIENDSCHAP: WAT MAAKT EEN KIND POPULAIR
Vriendschappen van kinderen zijn gerangschikt naar populariteit. Populaire kinderen:
* sluiten vaak vriendschappen met andere populaire kinderen;
* maken gemakkelijk een groter aantal vrienden dan degenen die minder populair zijn;
* vormen eerder een kliek, een groep die als exclusief en aantrekkelijk wordt gezien;
* gaan vaker met een groter aantal kinderen om.
Populaire kinderen hebben vaak verschillende karaktereigenschappen gemeen:
* ze zijn meestal behulpzaam en werken met anderen samen aan gemeenschappelijke projecten;
* ze zijn grappig; ze hebben gevoel voor humor en waarderen het als anderen grappig proberen te zijn
* ze zijn beter in staat om de emoties van anderen te begrijpen omdat ze hun non-verbale gedrag kunnen interpreteren;
* ze kunnen hun eigen non-verbale gedrag beter reguleren waardoor ze meestal positief overkomen.
Kortom, ze scoren hoog op sociale competentie: het geheel van individuele sociale vaardigheden dat individuen in staat stelt om succesvol te functioneren in sociale omgevingen.
Sommige populaire kinderen vertonen echter allerlei vormen van negatief gedrag. Ondanks dat ze zich agressief en storend gedragen worden ze door leeftijdgenoten vaak stoer en cool gevonden. Misschien veroorzaakt doordat ze zien hoe deze kinderen allerlei grenzen doorbreken.;