H11 De fysieke ontwikkeling in de schooltijd Flashcards
fysieke ontwikkeling in de schooltijd: VERANDERINGEN IN LENGTE EN GEWICHT
Kinderen in het westen groeien gemiddeld 5 tot 7 cm per jaar. Met 11 jaar is de gemiddelde lengte 1.49 m voor jongens en 1.50 m voor meisjes waarbij de individuele verschillen groot kunnen zijn. Het lengteverschil tussen jongens en meisjes kenmerkt de iets snellere fysieke ontwikkeling van meisjes, bij wie de groeispurt rond het 10e jaar begint. De gewichtstoename met 3 kilo per jaar volgt hetzelfde patroon en gaat zich anders verdelen. De rondingen verdwijnen en het lichaam wordt gespierder en krachtiger. Kinderen verdubbelen hun kracht in deze periode waarbij jongens sterker zijn dan meisjes door hun grotere aantal spiercellen. Door ossificatie, worden de botten harder.
GROVE MOTORIEK: schooltijd
De spiercoördinatie verbetert waardoor kinderen met gemak leren fietsen, schaatsen, zwemmen en touwtjespringen.
Tegenwoordig worden er minimale gendervariaties in de grove motoriek gevonden terwijl men vroeger aangaf dat de verschillen in de motoriek tussen meisjes en jongens in deze periode steeds uitgesprokener werd. Deze aangetroffen
prestatieverschillen waren waarschijnlijk het gevolg van motivatie en verwachtingen. De boodschap dat meisjes slechter zouden zijn in sport kwam tot uiting in hun prestaties. Tegenwoordig is de (officiële) boodschap veranderd en is er geen reden om de seksen bij fysieke activiteiten te scheiden. Vanaf de puberteit verandert dit omdat meisjes dan
een groter risico lopen op blessures omdat ze kleiner zijn en er een verschil ontstaat in kracht en snelheid.
KLEINE MOTORIEK: schooltijd
Verbeteringen in de fijne motoriek:
* Van 6 tot 8 jaar: toename van de myeline in de hersenen waardoor de elektrische prikkels zich sneller tussen neuronen voortbewegen en de spieren sneller boodschappen doorkrijgen waardoor kinderen ze beter kunnen beheersen.
* Typen, aan elkaar schrijven, gedetailleerde tekeningen maken.
* 6, 7 jaar: veters strikken en knopen vast maken.
* 8 jaar: beide handen onafhankelijk van elkaar gebruiken.
* 11, 12 jaar: objecten net zo gemakkelijk hanteren als volwassenen.
DE SOCIALE VOORDELEN VAN FYSIEKE COMPETENTIE
Tijdens de schooltijd spelen sportieve vaardigheden vaak een belangrijke rol in de manier waarop kinderen zichzelf zien en hoe anderen hen zien. Jongens die fysiek goed presteren worden vaak meer door hun leeftijdsgenoten geaccepteerd en aardiger gevonden. Bij meisjes is dit verband tussen fysieke competentie en populariteit minder
sterk, waarschijnlijk a.g.v. het verschil in sociale normen. Hoewel de sportieve prestaties niet wezenlijk van elkaar verschillen tot aan de puberteit, wordt er nog steeds onderscheid gemaakt. Mannen die groter, sterker en fysiek
competenter zijn worden aantrekkelijker gevonden dan kleinere, zwakkere en fysiek minder competente tegenhangers. De normen voor vrouwen zijn minder gebaseerd op fysiek succes.
De positieve consequenties van motorische competentie nemen in de schooltijd toe en zijn tijdens de middelbareschooltijd ook aanwezig maar nemen op een gegeven moment af. Andere eigenschappen worden steeds bepalender.
Daarnaast zijn de voordelen wellicht het gevolg van de het snellere rijpingsproces en niet zo zeer van grotere fysieke competentie. Toch speelt het een belangrijke rol in het leven van kinderen maar is het belangrijk om niet te veel nadruk te leggen op fysieke vermogens. Als de sport de vaardigheden van het kind te boven gaat of als er te veel nadruk op winnen ligt krijgen ze het gevoel dat ze niet goed genoeg zijn en raken ze gefrustreerd.
Sport en andere fysieke activiteiten zijn bedoeld om kinderen in conditie te houden, fysieke vaardigheden aan te leren en om ze te leren zich lekker in hun vel te voelen. Maar vooral ook om er plezier aan te beleven. Constructieve
tijdsbesteding zoals sport, gecombineerd met positieve relaties met leeftijdsgenoten en volwassenen vormen een buffer tegen ontwikkelingsrisico’s en risicovol gedrag.
DE INVLOED VAN VOEDING
Voedingsstoffen: stoffen die onontbeerlijk zijn voor de groei en instandhouding van een organisme. Kinderen die meer voedingsstoffen binnen krijgen hebben meer interactie met leeftijdsgenoten, laten meer positieve emoties zien, tonen minder angst en zij gemiddeld actiever dan leeftijdsgenoten die minder voedingsstoffen binnen kregen.
Goede voeding stimuleert de groei van sterke botten maar ook de ontwikkeling van een gezond gebit. Van 6 tot 11 jaar wordt het melkgebit vervangen door nieuwe tanden en kiezen. Voeding vertoont ook een correlatie met cognitieve prestaties. Kinderen die goede voeding kregen presteerden verbaal en op andere cognitieve gebieden beter dan kinderen die licht tot matig ondervoed waren. Ondervoeding beïnvloedt de cognitieve ontwikkeling van kinderen ook doordat het hun nieuwsgierigheid, responsiviteit en motivatie om te leren afzwakt.
In westerse landen krijgen kinderen voldoende voedingsstoffen binnen om hun maximale groeipotentieel te bereiken i.t.t. kinderen in andere delen van de wereld die gemiddeld kleiner blijven en minder wegen door slechte voeding en ziekten. Soms zijn verschillen in lengte en gewicht het resultaat van erfelijke factoren zoals etnische achtergrond. Kinderen uit Azië en het stille Oceaangebied zijn gemiddeld kleiner dan kinderen uit Noord- en Midden-Europa.
GROEIACHTERSTANDEN EN GROEISTOORNISSEN
Een groeiachterstand kan verschillen de oorzaken als voeding, stress, misbruik en verwaarlozing. Het kan ook gaan om een groeistoornis veroorzaakt door een groeihormoontekort, een chronische nierinsufficiëntie, te klein zijn bij de geboorte of door een specifiek syndroom. Een groeibehandeling met kunstmatige groei hormonen kan hierbij helpen waardoor kinderen langer worden dan zonder die hormonen. Andere groeistoornissen als dwerggroei en syndroom
van Down zijn niet te behandelen met groeihormonen.
De meeste kinderen met een afwijkende lengte zijn gezond maar kunnen er wel onzeker van worden of worden gepest met hun lengte. Ouders kunnen er het beste over praten en begrip tonen. Meer eten heeft geen zin.
ONDERGEWICHT EN KINDEROBESITAS
Veel 6-jarige meisjes zijn bang om te dik te worden en 40% van de 9 tot 10-jarigen probeert af te vallen. Bezorgdheid over gewicht kan uitgroeien tot een obsessie met slank zijn.
Uit onderzoek van de Amsterdamse GGD bleek 10% van de schoolgaande kinderen tussen 5 en 14 jaar te licht te zijn. Dit is een regio gebonden resultaat en kan niet veralgemeniseerd worden. Ook obesitas en overgewicht zijn de afgelopen 40 jaar schrikbarend toegenomen. Van de Nederlandse 4 tot 11-jarigen heeft 12% last van overgewicht
(België: 18% tussen 6 en 13 jaar). Zwaarlijvige kinderen lopen meer kans op ziekten als diabetes, hart- en vaatziekten, en kanker. Het kan ook leiden tot slechtere schoolprestaties, een laag zelfbeeld en psychische problemen.
OORZAKEN VAN OBESITAS
Obesitas wordt veroorzaakt door een combinatie van genetische en sociale eigenschappen. Sommige kinderen ontwikkelen sneller overgewicht door bepaalde genen maar ook door een combinatie van ongezond eten als te weinig groente en fruit en te veel vet en zoetigheid en te weinig bewegen. Ook medische factoren als hormonale zaken,
groeistoornissen, medicijngebruik en bepaalde stoornissen kunnen voor overgewicht zorgen.
WAT IS ER AAN OBESITAS TE DOEN?
Kinderen moeten hun eetgewoonten leren beheersen maar een te sterke focus op voedsel en diëten moet voorkomen worden. Belangrijk is dat het hele gezin kiest voor een gezonde leefstijl en regelmaat qua eten aanbrengen. Wanneer ouders zorgen dat er voldoende gezond voedsel in huis is en calorierijke voedingsmiddelen buiten de deur
houden dan worden kinderen gedwongen om gezonder te eten. Meestal wordt geprobeerd het huidige gewicht van een kind tijdelijk op hetzelfde peil te houden via een verbeterd voedingspatroon en meer beweging. Geen dieet. Doordat het kind in lengte groeit zal het gewicht na verloop van tijd normaler worden.
Voor het structureel tegengaan van overgewicht is een brede aanpak nodig, waar alle lagen van de bevolking bij betrokken zijn. Dit begint met voorlichting over gezonde voeding en de voordelen van een actieve levensstijl waarbij scholen, crèches, kantines, sportverenigingen, politici ed. bij betrokken worden. Deze aanpak laat in België zien dat het percentage kinderen met overgewicht daalt.
ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE IN HET DAGELIJKS LEVEN: HOE BLIJVEN KINDEREN FIT?
- Maak bewegen plezierig;
- Geef het geode voorbeeld;
- Stem de activiteiten af op de fysieke en motorische capaciteiten van een kind;
- Moedig kinderen aan om een sportmaatje te vinden;
- Begin langzaam;
- Stimuleer deelname aan georganiseerde sportactiviteiten;
- Zorg voor voldoende slaap;
- Zorg voor een gezond voedingspatroon.
GEZONDHEIDSKLACHTEN IN DE SCHOOLTIJD
De meeste kinderen verkeren gedurende de schooltijd in een blakende gezondheid; de meeste kwaaltjes zijn onschuldig en kortstondig. 2 op de 5 kinderen tussen 5 en 14 jaar krijgt echter te maken met een chronische ziekte.
Chronische ziekte: een aandoening die lange tijd aanhoudt en waarbij er geen uitzicht is op volledige genezing. Hierbij komen ernstige migraine/hoofdpijn, chronische eczeem en astma het meeste voor bij kinderen met astma op 1.
ASTMA
Astma: chronische aandoening die wordt gekenmerkt door periodieke aanvallen van piepend ademhalen, hoesten en kortademigheid. Dit betreft 5 tot 10% van de kinderen. Astma treedt op wanneer de luchtwegen die naar de longen leiden samentrekken waardoor de luchtaan- en -afvoer gedeeltelijk geblokkeerd raakt. Ademen wordt lastiger waardoor je het voor astma kenmerkende piepen hoort. Soms wordt ademen zo moeilijk dat zich nog andere fysieke symptomen manifesteren, zoals zweten, versnelde hartslag en een blauw gezicht en lippen a.g.v. zuurstofgebrek. Volgens het astmafonds heeft 1 op de 10 kinderen astma.
Astma-aanvallen kunnen worden opgewekt door luchtweginfecties, overgevoeligheid voor bepaalde prikkels/stoffen (luchtvervuiling, sigarettenrook, huisstofmijt, huisdieren en bepaalde geuren), hooikoorts, stress en beweging. Angst en stress kunnen de aanval nog erger maken. Verandering van temperatuur of luchtvochtigheid kan ook voldoende zijn om een aanval op te wekken. Er zijn goede medicijnen als ontstekingsremmers en luchtwegverwijders die via een inhalator/puffer worden in de longen worden gespoten. Een gezonde leefstijl en het vermijden van prikkels kan een aanval helpen verkleinen.
De reden waarom er steeds meer kinderen aan lijden is volgens sommigen de toegenomen luchtvervuiling, anderen geloven dat het nu beter wordt gediagnosticeerd dan vroeger of omdat de blootstelling aan astma-triggers als stof toeneemt door verbeterde isolatie en daardoor verminderde ventilatie.
PSYCHOSOMATISCHE KLACHTEN
Psychosomatische klachten: lichamelijke klachten waarbij de oorzaak niet (alleen) lichamelijk maar ook psychisch is. Bijna 40% van de basisschoolkinderen heeft 1 of meer keer per week last van klachten als slaapproblemen, hoofdpijn en buikpijn. Stress door bijv. traumatische gebeurtenissen, sociale problemen of angsten kan tot uiting komen in lichamelijke klachten. Dit kan komen doordat kinderen wat zij voelen minder goed onder woorden kunnen brengen.
Somatoforme stoornis: een psychische aandoening waarbij een persoon langdurig psychosomatische klachten heeft.
Het heeft vaak grote impact op kinderen doordat ze niet alle dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren, zich onbegrepen en machteloos voelen wanneer er geen fysieke oorzaak wordt gevonden. Dit kan zorgen voor spanning in het gezin, vermindering van sociale contacten, angst en somberheid. Bij de behandeling wordt vaak een 2-sporenbeleid gevolgd waarbij zowel aandacht is voor de medische klachten als een psycholoog kijkt naar de psychische kant. Tevens wordt de omgeving (gezin, school) betrokken
ONGELUKKEN
De toenemende mobiliteit en onafhankelijkheid van schoolkinderen heeft gevolgen voor hun veiligheid. Het risico op een verkeersongeval neem toe tussen 5 en 14 jaar. Het aantal kinderen dat betrokken is bij een verkeersongeval stijgt maar het aantal dodelijke slachtoffers is gedaald. Het leidt ook tot andere ongelukken. Kinderen lopen zelfstandig
naar school of gaan met de fiets en lopen het risico te worden aangereden door een auto of vrachtauto. Ze hebben nog niet veel ervaring met afstanden en schatten die soms verkeerd in waardoor de naderende auto dichterbij is dan
ze denken.
Om de kans te verkleinen is het leren van de verkeersregels en het consequent gebruik van autogordels en andere beschermingsmiddelen als een (fiets)helm en knie-, pols-, en elleboogbeschermers voor skeeler- en skateboardactiviteiten noodzakelijk. Jongens raken vaker gewond dan meisjes, waarschijnlijk omdat ze vaak fysiek actiever en mogelijk roekelozer zijn. Ook thuis en in de sportzaal gebeuren ongelukken, vaak gaat het om spierletsel, kneuzingen of interne bloedingen. Vallen veroorzaakt veel letsel, goed leren vallen komt de veiligheid ten goede.
VISUELE PROBLEMEN
Visuele handicap: probleem met het gezichtsvermogen, zoals blindheid of slechtziendheid. In Nederland hanteren
oogartsen de volgende indeling:
* Slechtziend: na correctie < 30% zien of een gezichtsveld < 30 graden (normaal 140 graden);
* Maatschappelijk blind: < 5% zien of een gezichtsveld < 10 graden. Soms kan men nog wel licht en donker onderscheiden en de omtrek van mensen en objecten zien;
* Blind: helemaal niets, ook geen licht.
Ondanks dat een kind niet voldoet aan de formele indeling kan er toch sprake zijn van een visueel handicap omdat de criteria betrekking hebben op in de verte kijken terwijl het op school ook nodig is om dichtbij, kleur, diepte of licht te zien. 1 op de 1000 kinderen heeft speciale ondersteuning nodig. Gelukkig zijn er goede hulpmiddelen als het koppelen van computers aan spraak. Kinderen met een visuele beperking zijn ook kwetsbaarder om sociale en emotionele problemen te krijgen.
Ernstige visuele problemen kunnen vrij vroeg worden gesignaleerd maar kunnen zich ook geleidelijk manifesteren. De signalen die op visuele problemen kunnen wijzen zijn veelvuldige oogirritaties, voortdurend knipperen, trekken met
het gezicht bij het lezen of het leesmateriaal dicht bij het gezicht houden, moeite hebben met schrijven, vaak last van hoofdpijn, duizeligheid of brandende ogen.