H2 Theoretische Perspectieven en Onderzoek Flashcards
Theorie
Verklaring of voorspelling t.a.v. een verschijnsel, die een raamwerk biedt om de relaties tussen een reeks feiten of principes te begrijpen.
Psychodynamisch perspectief
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij/zij weinig controle heeft. Deze innerlijke krachten, die hun oorsprong in de kindertijd kunnen hebben, zouden iemands gedrag gedurende het hele leven blijven beïnvloeden.
Psychoanalytische theorie
Theorie van Freud die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag. Met het onbewuste bedoelde hij het deel van iemands persoonlijkheid dat kinderlijke wensen, verlangen en behoeften bevat, die vanwege hun verstorende aard afgesloten zijn van het bewustzijn. Volgens Freud kent elke persoonlijkheid drie aspecten: id, ego, superego.
Id
Het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid. Het staat voor onze primitieve driften die te maken hebben met honger, seks, agressie en irrationele impulsen. Het opereert vanuit het genotsprincipe.
Ego
Het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid. Het vormt een buffer tussen de echte wereld om ons heen en het primitieve id. Het opereert vanuit een realiteitsprincipe: het houdt de instinctieve energie in toom om de veiligheid en integratie in de samenleving te bewaren.
Superego
Het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheid maakt tussen goed en kwaad.
Psychoseksuele ontwikkeling
Vijf fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot of bevrediging, telkensgericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het lichaam:
1. Orale fase
2. Anale fase
3. Fallische fase
4. Latente fase
5. Genitale fase
Fixatie
Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost conflict.
Psychosociale ontwikkeling
Volgens Erik Erikson worden mensen zowel gevormd als belemmerd door hun samenleving en cultuur. De psychosociale ontwikkeling omvat veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij aankijken.
Volgens Erikson ontwikkelen mensen zich in acht afzonderlijke stadia die min of meer gelijk zijn voor alle mensen. Volgens Erikson is in ieder stadia sprake van een crisis of conflict waarover het individu het hoofd moet buigen om verder te gaan naar het volgende stadium en zichzelf dus te ontwikkelen Erikson – in tegenstelling tot Freud – is van mening dat deze ontwikkeling het hele leven lang door blijft gaan. Adolescentie is volgens Erikson juist het startpunt van de ontwikkeling van een eigen identiteit.
- Vertrouwen versus wantrouwen
- Autonomie versus schaamte en twijfel
- Initiatief versus schuld
- Ijver versus minderwaardigheid
- Identiteit versus identiteitsverwarring
- Intimiteit versus isolement
- Generativiteit versus stagnatie
- Ego-integriteit versus wanhoop
Behavioristisch perspectief
John B. Watson keek niet naar onbewuste processen in organismen, maar bestudeerde de mens volledig van buitenaf. Hij legde de nadruk op direct waarneembare feiten: de effecten van bepaalde stimuli op gedrag. Dit noemde hij het behavioristisch perspectief. Behavioristische theorieën verwerpen het idee dat alle mensen een aantal vooraf bepaalde stadia doorlopen, omdat mensen worden beïnvloed door de omgevingsstimuli waaraan ze (toevallig) worden blootgesteld. Gedragingen (responsen) zijn het resultaat van de voortdurende blootstelling aan specifieke omgevingsfactoren (stimuli). Behavioristen spreken dan over stimulus-respons-leren. Er zijn twee vormen van stimulus-respons-leren: klassieke en operante conditionering.
Stimulus-respons-leren
Vormen van leren die we kunnen beschrijven in termen van stimuli en responsen, zoals klassieke en operate conditionering.
Klassieke conditionering
Er is sprake van klassieke conditionering wanner een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een neutrale stimulus (een stimulus die die respons normaal gesproken niet uitlokt). De grondlegger van klassieke conditionering was Ivan Pavlov.
Operante conditionering
Het leerprincipe dat waarschijnlijk de grootste invloed heeft gehad, is operante conditionering. Operante conditionering is een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt doordat die respons wordt geassocieerd met respectievelijk positieve of negatieve consequenties. De grondlegger hiervan is B.F. Skinner.
Of kinderen bepaald gedrag herhalen, is afhankelijk van de vraag of er een bekrachtiging (reinforcement) op dat gedrag volgt. Bekrachtiging is het proces waarbij een prettige stimulus wordt aangeboden – een positieve bekrachtiging – of een onprettige stimulus wordt weggenomen – een negatieve bekrachtiging.
Straf maakt de kans juist kleiner dat gedrag zich in de toekomst herhaalt. Het kan gaan om de introductie van een onplezierige of pijnlijke stimulus (positieve straf) of de verwijdering van een prettige stimulus (negatieve straf).
Gedragsmodificatie
Een op het behavioristisch perspectief gebaseerde (principes van operante conditionering vormen de basis) techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.
Sociaal-cognitieve leertheorie
In het perspectief van de sociaal cognitieve leertheorie ligt de nadruk op leren door het gedrag van een ander (model) te observeren en te imiteren. Volgens de ontwikkelingspsycholoog Albert Bandura voltrekt sociaal-cognitief leren zich in vier stappen, of met behulp van vier voorwaarden:
- Aandacht: Je neemt het gedrag van een model waar.
- Retentie: Je kunt je het gedrag op een later tijdstip nog herinneren.
- Reproductie: Je kunt het gedrag dat je eerder zag reproduceren.
- Motivatie: Je bent gedreven om het gedrag te leren en uit te voeren, doordat het je iets oplevert en/of doordat je op een bepaalde manier opkijkt tegen het model.
Volgens de sociaal-cognitieve leertheorie is de kans dat we bepaald gedrag imiteren groot als we zien dat dat gedrag bij een model beloond wordt. Dit proces wordt modeling genoemd.
Voorbeeld: In een experiment confronteerden onderzoekers kinderen die bang waren voor honden met een fearless peer, een leeftijdsgenootje (model) dat vrolijk met een hond zat te spelen. Kinderen die het model hadden gezien, durfden daarna eerder in de buurt te komen van een vreemde hond.
Cognitief perspectief
Benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen waardoor mensen de wereld steeds beter leren kennen, begrijpen en overdenken.
Assimilatie
Het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren in termen van het huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Accomodatie
Het proces waarbij bestaande manieren van denken/doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli/gebeurtenissen.
Informatieverwerkingstheorie
De informatieverwerkingstheorie is uitgegroeid tot een belangrijk alternatief voor de piagetaanse theorie, een neopagietaanse theorie dus. Met deze theorie probeert men te achterhalen hoe mensen informatie coderen, opslaan en terughalen. De theorie is gebaseerd op de aanname dat zelfs complex gedrag zoals leren, herinneren, categoriseren en denken op te breken is in een reeks individuele, specifieke stappen. Kinderen zouden een beperkt vermogen hebben om info te verwerken. In de loop van hun ontwikkeling maken ze echter gebruik van steeds verfijndere strategieën, waardoor zij informatie efficiënter kunnen verwerken.
Cognitieve neurowetenschap
Een van de meest recente toevoegingen aan de reeks theorieën binnen de ontwikkelingspsychologie is de cognitieve neurowetenschap, die via hersenprocessen naar cognitieve ontwikkeling kijkt. Binnen de cognitieve neurowetenschap probeert men locaties en functies binnen de hersenen te achterhalen die verband houden met verschillende soorten activiteiten.
Systemisch perspectief
Het systematisch perspectief kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld. Volgens dit perspectief kun je de unieke ontwikkeling van een kind niet goed beoordelen als je dat kind niet in zijn complexe, sociale en culturele context beziet.
Bio-ecologisch model
De psycholoog Urie Bronfenbrenner was de grondlegger van het bio-ecologisch model. Dit model gaat uit van vijf omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig beïnvloeden:
- Microsysteem: de dagelijkse directe omgeving waarin kinderen leven.
- Mesosysteem: connecties tussen de verschillende onderdelen van het microsysteem. Het benadrukt de directe en indirecte invloeden die ons met elkaar verbinden, zoals de invloeden die een moeder en kind ondervinden als de moeder een slechte dag had en vervolgens thuiskomt en kortaf is tegen haar kind.
- Exosysteem: Algemenere invloeden. Het omvat sociale instituties, zoals gemeenten, scholen, plaatselijke media…
- Macrosysteem: vertegenwoordigt de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat.
- Chronosysteem: ligt ten grondslag aan alle andere systemen. Het omvat de invloed van het verstrijken van de tijd op de ontwikkeling van kinderen. Inclusief historische gebeurtenissen en geleidelijke historische veranderingen.
Het bio-ecologisch model benadrukt de onderlinge samenhang tussen de verschillende invloeden op de ontwikkeling en het belang van algemene culturele factoren.
Vraagtekens bij bio-ecologisch model
Te weinig oog voor biologische factoren.
Sociaal-culturele theorie
Volgens Lev Semenovich Vygotsky is volledig inzicht in de ontwikkeling van kinderen onmogelijk als je geen rekening houdt met de cultuur waarin zij opgroeien. Vygotsky´s sociaal-culturele theorie beschrijft de cognitieve ontwikkeling als resultaat van sociale interacties tussen de leden van een cultuur. Vygotsky meende dat kinderen de wereld leren begrijpen via hun probleemoplossende interacties met volwassenen en andere kinderen.
Wederzijdse transactie: wordt extra benadrukt in deze theorie. Mensen en omstandigheden beïnvloeden het kind, het kind beïnvloedt op zijn beurt de mensen en omstandigheden. Dit patroon herhaalt zich in een eindeloze lus.
Scaffolding: Kinderen krijgen ondersteuning bij het leren van een taak die net boven hun niveau ligt, waardoor zij een hoger niveau kunnen bereiken. Naarmate kinderen de taak beter beheersen, wordt de ondersteuning geleidelijk afgebouwd, zodat zij de taak zelfstandig kunnen uitvoeren.
Vraagtekens bij sociaal-culturele theorie
- Te weinig oog voor biologische factoren.
- De theorie is empirisch erg lastig te toetsen.
Andere systeemgerichte benaderingen
a. Contextuele systeemgerichte stroming ~ Ivan Nagy: Benadrukt met name intergenerationele invloeden en de balans tussen geven en nemen.
b. Cybernetische systeemgerichte stroming: nadruk op hoe een bepaald evenwicht in systemen, zoals gezinnen, in stand gehouden wordt.
c. strategische systeemgerichte stroming: Kijkt vooral naar wat welke effecten heeft binnen een systeem.
d. Structurele systeemgericht stroming: Probeert de structuur van een systeem te analyseren.
e. Community psychology: door integratie van sociale, culturele, economische, politieke, internationale en andere omgevingsinvloeden veranderingen teweegbrengen.
f. Positieve gezondheid: het accent niet langer op ziekte leggen, maar op mensen zelf, op hun veerkracht en wat hun leven betekenisvol maakt.
Evolutionair perspectief
Het evolutionair perspectief bekijkt de ontwikkeling vanuit een biologische invalshoek en probeert gedrag te identificeren dat het resultaat is van genetische erfenis van onze voorouders. Evolutionaire theorieën vloeien voort uit het baanbrekende werk van Charles Darwin. Hij beschreef het proces van natuurlijke selectie: organismen met bepaalde kenmerken, die ervoor zorgen dat zij beter in hun omgeving passen, hebben meer kans op overlevende nakomelingen dan minder goed aangepaste organismen.
Het evolutionair perspectief leunt zwaar op de ethologie, de wetenschap die kijkt naar de invloed van biologische kenmerken op gedrag. Een van de belangrijkste aanhangers van de ethologische theorie was Konrad Lorenz.
Het evolutionair perspectief omvat een van de snelst groeiende gebieden binnen de ontwikkelingspsychologie: de gedragsgenetica. Gedragsgenetici bestuderen de effecten van erfelijkheid op gedrag: hoe mensen bepaalde gedragskenmerken erven en hoe genetische factoren kunnen leiden tot psychologische stoornissen. Het tegenwoordig erg belangrijke deel van de epigenetica onderzoekt in hoeverre ervaringen en leefomstandigheden iemands erfelijke aanleg kunnen beïnvloeden.
Vraagtekens bij evolutionair perspectief
- We kunnen ons niet meer eenzijdig op genetische en biologische aspecten richten, omdat ook omgevingsfactoren en sociale factoren het menselijk gedrag beïnvloeden.
- Er bestaat geen goede manier om evolutionaire theorieën experimenteel te toetsen, omdat evolutionaire processen zich over een hele lange periode uitstrekken.
Waarom ´Welk perspectief is het juiste?´ de verkeerde vraag is
Elk perspectief legt de nadruk op andere aspecten van de ontwikkeling, waardoor ieder perspectief kan interessante inzichten opleveren. Veel ontwikkelingsonderzoekers gebruiken daardoor een eclectische of holistische benadering. Zij gebruiken meerdere perspectieven tegelijkertijd, om een zo volledig mogelijk beeld te creëren.
Wetenschappelijk onderzoek blijft nodig om aannames te toetsen en gegronde keuzes te maken wat betreft de verschillende benaderingen.
Niet alle relevante perspectieven werden hier besproken. Het humanistische perspectief bijvoorbeeld, werd door Carl R. Rogers en Abraham H. Maslow geïntroduceerd als reactie op het behaviorisme en de psychoanalyse. Zij vonden dat psychologie zich meer moest richten op de gehele, unieke mens, i.p.v. slechts bepaalde onderdelen uit te lichten. De humanistische psychologie gaat uit van het positieve idee dat mensen een aangeboren drang hebben tot zelfactualisatie. Daartegenover staat dat sommige onderzoekspsychologen deze stroming als onwetenschappelijk beschouwen, omdat de centrale begrippen niet concreet genoeg zijn voor wetenschappelijk onderzoek.
Ook de zelfdeterminatietheorie mag hier niet onvermeld blijven.
ZDT
Zelf determinatie theorie
Dit is een door Deci en Ryan ontwikkelde theorie over de menselijke motivatie. De kerngedachte is dat er drie natuurlijke basisbehoeften zijn die het functioneren, het welbevinden en de groei van mensen beïnvloeden: autonomie, verbondenheid en competentie. De theorie maakt verder onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie.