H7 Sociaal-emotionele ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling babytijd Flashcards
Emoties in babytijd
Fundamentele gezichtsuitdrukkingen zijn in de meeste uiteenlopende culturen verassend gelijk. Bovendien blijft de non-verbale uitdrukking van emoties, de zogenaamde non-verbale codering, gedurende het hele leven min of meer gelijk. Daaruit concluderen onderzoekers dat we geboren worden met het vermogen om basale emoties te uiten.
Hoewel alle baby´s dezelfde soorten emoties laten zien, kan de mate van emotionele expressiviteit onder hen verschillen.
Het feit dat kinderen op dezelfde manier als volwassenen non-verbale emoties uiten, wil nog niet zeggen dat zij die emoties ook op dezelfde manier beleven. Non-verbale uitingen zouden bij jonge baby´s dus emotieloos kunnen zijn, net zoals je knie in een reflex naar voren schiet als een arts erop slaat.
De meeste ontwikkelingsonderzoekers denken echter dat de non-verbale uitingen van baby´s wel degelijk emotionele ervaringen vertegenwoordigen. Ontwikkelingspsycholoog Carroll Izard suggereert bijvoorbeeld met zijn differentiële emotietheorie dat emotionele uitingen emotionele ervaringen weerspiegelen en ook de emoties zelf helpen reguleren.
Het gevoelsleven van baby´s kan zich ontwikkelen door de rijping van hun hersenen. Differentiatie in emoties ontstaat aanvankelijk dankzij het in werking treden van de cerebrale cortex tijdens de eerste drie levensmaanden. Rond 9-10 maanden beginnen de structuren die het limbisch systeem vormen te groeien (plek waar emotionele reacties plaatsvinden). Het limbisch systeem werkt samen met de frontale lobben, die het ontstaan van steeds meer soorten emoties mogelijk maken.
Vreemdenangst
Vreemdenangst is de oorzichtigheid en terughoudendheid die baby´s laten zien als ze een onbekende ontmoeten.
Waardoor wordt vreemdenangst veroorzaakt?
Toegenomen cognitieve vermogens van baby´s waardoor ze kunnen onderscheiden welke mensen ze kennen en welke niet.
Baby´s beginnen rond deze periode pogingen te doen om hun wereld te begrijpen. Als er iets gebeurt dat ze niet kunnen verklaren, zoals de verschijning van een vreemde, ervaren ze angst.
Hoewel vreemdenangst veel voorkomt na de leeftijd van 6 maanden, bestaan er grote verschillen tussen kinderen. Baby´s die niet veel ervaring hebben met vreemden zijn bijvoorbeeld angstiger dan baby´s die daar wel ervaring mee hebben. Over het algemeen zijn baby´s ook minder bang van vrouwen en reageren ze positiever op vreemde kinderen dan op vreemde volwassenen.
Scheidingsangst
Scheidingsangst is de angst die de afwezigheid van een vaste verzorger oproept, begint meestal rond 7-8 maanden.
Scheidingsangst bereikt een hoogtepunt rond de leeftijd van 14 maanden en neemt daarna af.
Vreemdenangst en scheidingsangst zijn belangrijke tekenen van sociale vooruitgang en geven blijk van zowel cognitieve ontwikkeling als de groeiende emotionele en sociale banden tussen kinderen en hun verzorgers.
Glimlach
Tussen 3-12 weken beginnen baby´s te glimlachen als ze stimuli zien die hen bevallen: speelgoed, mensen.
De glimlach van een baby in reactie op een andere persoon, wordt gezien als een sociale glimlach.
- Het interpreteren van de gezichtsuitdrukkingen en stemmen van anderen
Hoewel het imiteren van gezichtsuitdrukkingen (zie 4.3.4) zeker niet aangeeft dat ze de betekenis van menselijke gezichtsuitdrukkingen begrijpen, vormt die imitatie wel de basis voor het vermogen tot non-verbale decodering.
Baby´s lijken iets eerder vocale uitingen van emoties te kunnen interpreteren dan gezichtsuitdrukkingen. Het lijkt erop dat ze rond de leeftijd van vijf maanden vrolijke en droevige vocale uitingen van elkaar kunnen onderscheiden.
In de eerste 6-8 weken is de visuele perceptie van baby´s (zie 5.3.1) zo beperkt dat ze nog niet veel aandacht kunnen besteden aan de gezichtsuitdrukkingen van anderen.
Tegen de tijd dat ze 4 maanden zijn, begrijpen ze de emoties achter de gezichtsuitdrukkingen en de vocale uitingen van andere wellicht al.
Zelfbesef
Het zelfbesef, het bewustzijn dat we als individu los van de rest van de wereld bestaan, begint te groeien rond de leeftijd van twaalf maanden.
Dit weten we dankzij de mirror-en-rouge test, dit is een test waarbij men een stip op een baby´s neus zet en de baby voor een spiegel gezet wordt. Als de baby zijn neus aanraakt of probeert de rode stip weg te vegen, vormt dat een bewijs dat de baby enige kennis heeft van zijn eigen fysieke kenmerken.
De reactie op de rode stip treedt bij de meeste kinderen pas op rond de 18-24 maanden. Rond deze leeftijd beginnen kinderen ook een besef te ontwikkelen van hun eigen capaciteiten.
De culturele opvoeding van kinderen is eveneens van invloed op de ontwikkeling van het zelfbesef.
Social referencing
Social referencing is het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen. Het wordt gebruikt om de betekenis van een situatie helder te krijgen en onze onzekerheid over wat er gebeurt te verkleinen.
Bij social referencing maken baby´s vooral gebruik van gezichtsuitdrukkingen van anderen.
We weten over het ontstaan van social referencing dankzij de still-face-techniek. In deze opstelling zit de moeder tegenover haar baby, maar houdt zij haar gezicht uitdrukkingloos en verraadt geen enkele emotie. Als baby´s gebruik leren maken van social referencing, raken ze steeds geagiteerder als de moeder haar gezicht stilhoudt.
De kans op social referencing is het grootst wanneer een situatie onduidelijk of dubbelzinnig is.
Theory of mind
Theory of mind: de (cognitieve) vaardigheid om aan jezelf en anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe
te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen. Kinderen gebruiken dit om uit te leggen
hoe anderen denken en waarom ze bepaald gedrag vertonen. Het maakt het mogelijk de wereld te zien vanuit het
perspectief van anderen.
Dankzij de ontwikkeling van de hersenen zijn oudere baby’s in staat om mensen op een heel andere manier te zien
dan objecten en hen als vergelijkbaar met zichzelf te zien. Ze herkennen ook het vermogen van anderen om te
reageren op hun noden. Van papa kan je een boterham krijgen en niet van het knuffelkonijn.
Aan het einde van de babytijd hebben kinderen een ruwe vorm van Theory of mind ontwikkeld. Dat helpt hen om het
gedrag van anderen te begrijpen en heeft invloed op het eigen gedrag.
Begrijpen van intentionaliteit en causaliteit
Daarnaast zijn baby’s steeds beter in staat om intentionaliteit en causaliteit te begrijpen. Kinderen van 10 tot 13
maanden kunnen zich mentaal iets voorstellen bij sociale dominantie waarbij ze geloven dat een grotere omvang
nodig is om iets met een kleinere omvang te domineren. Baby’s hebben bovendien een aangeboren moraal waarbij ze
de voorkeur hebben voor hulpvaardigheid. Verder beseffen baby’s met 18 maanden dat het gedrag van anderen
bedoeld is om specifieke doelen te bereiken. Bijv. in de keuken boterhammen smeren.
Empathie
Als kinderen 2 jaar zijn beginnen ze de 1e sporen van empathie te vertonen.
Empathie: een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon zoals troosten en
bezorgd zijn. Hiervoor moeten ze zich bewust zijn van de emotionele gesteldheid van anderen.
Moraal baby´s
Uit onderzoek blijkt dat baby’s over een rudimentair gevoel voor moraal (goed of fout, eerlijk of oneerlijk) beschikken
en ze begrijpen meer over rechtvaardigheid dan je zou verwachten. Ze waren eerder geneigd iemand te helpen die
aardig probeerde te zijn dan iemand die hen had geplaagd. Ook gaven de voorkeur aan klimmende poppetjes die in
een filmpje anderen hielpen tegenover poppetjes die anderen naar beneden duwden. De sociale interactie maakt
hierbij een verschil, ze vertoonden geen voorkeur toen de poppetjes voorwerpen de heuvel op en af duwden.
Hechting
Hechting: het intieme, fysieke en emotionele contact tussen ouder/verzorger en kind, dat volgens sommigen in de
periode direct na de geboorte plaats dient te vinden. Kinderen die zich hechten aan een bepaald persoon voelen zich
prettig als ze bij die persoon zijn en worden bij stress gerustgesteld door hun aanwezigheid.
We spreken pas van een gehechtheidsrelatie zo rond 7 à 8 maanden wanneer het kind zich actief en uitgesproken
richt op het hebben of houden van contact met de gehechtheidsfiguur. Deze relatie komt op 2 cruciale momenten het
duidelijkst tot uiting: wanneer het gescheiden wordt van zijn gehechtheidsfiguur óf wanneer het kind in nood is of
onder stress staat.
De aard van de hechting in onze babytijd is bepalend voor hoe we de rest van ons leven met anderen omgaan en
reageren in momenten van scheiding en stress.
2 klassieke studies bij dieren om het hechtingsproces bij mensen te doorgronden:
- Onderzoek Lorenz: wanneer ganzen uit het ei kruipen hebben ze de aangeboren neiging hun moeder te volgen. Hij ontdekte dat gansjes uit de broedmachine die hem als 1e zagen, hem overal op de voet volgden. Hij noemde dit imprenting, het gedrag dat plaatsvindt tijdens een kritieke periode en waarbij een organisme zich hecht aan het 1e bewegende object dat het ziet. Dit zou gebaseerd zijn op biologische factoren als eten zoeken.
- Onderzoek Harlow: hij liet babyaapjes kiezen tussen 2 kunstapen, 1 van draad die voedsel gaf en 1 bedekt met zachte stoffen die geen voedsel gaf. Het merendeel van de tijd brachten ze door op de stoffen aap en af en toe gingen ze voedsel halen bij de metalen aap. De warme stoffen aap levert contactcomfort op.
Het werk van Harlow laat zien dat voedsel alleen niet voldoende is om hechting tot stand te brengen. Het feit dat de voorkeur voor de zachte moeder zich enige tijd na de geboorte ontwikkelde komt overeen met onderzoek waaruit blijkt dat er weinig bewijs is voor het bestaan van een kritieke hechtingsperiode tussen menselijke moeders en baby’s direct na de geboorte.
Hechting volgens Bowlby
Bowlby stelde dat hechting primair is gebaseerd op de genetisch bepaalde behoefte van kinderen aan veiligheid en zekerheid. Tijdens het ontwikkelen leren ze dat dit het best gewaarborgd is door een bepaald individu, meestal de moeder. Bowlby meende dat deze relatie kwalitatief verschilt met die van anderen, inclusief de vader. Over deze
opvatting zijn de meningen verdeeld.
Zijn idee is ook dat het hechtingsproces een cruciale rol speelt bij het verkennen van de wereld. Een sterke hechting vormt een thuisbasis en als kinderen onafhankelijker worden kunnen ze steeds verder afdwalen van deze basis.
Vreemdesituatie-procedure van Ainsworth
Ainsworth ontwikkelde o.b.v. Bowlby’s theorie een veelgebruikt experiment om hechting te meten:
Vreemdesituatieprocedure: een aantal in scène gezette episoden die de kracht van hechting tussen een kind en (meestal) zijn moeder illustreren. De procedure bestaat uit 8 stappen:
1. de moeder en baby gaan de onbekende ruimte binnen.
2. de moeder gaat zitten en laat de baby de ruimte zelf ontdekken.
3. er komt een onbekende volwassene binnen, die eerst met de moeder en vervolgens met de baby praat.
4. de moeder verlaat de ruimte en laat de baby alleen met de onbekende volwassene.
5. de moeder komt weer terug, waarbij ze de baby begroet en geruststelt.
6. de moeder verlaat de ruimte opnieuw, samen met de onbekende, zodat het kind alleen achter blijft.
7. de onbekende komt terug.
8. de moeder kom terug en de onbekende vertrekt.
De manier waarop kinderen op de verschillende aspecten van de vreemdesituatieprocedure reageren kan aanzienlijk verschillen en is afhankelijk van de aard van de hechting met de moeder.
1-jarigen kunnen 3 type reacties vertonen:
1. Veilige gehechtheid: een hechtingsstijl waarbij kinderen zich op hun gemak lijken te voelen als hun moeder aanwezig is. Ze verkennen de ruimte zelfstandig en keren af en toe naar haar terug. Als ze weggaat raken ze van streek en zodra ze terug komt gaan ze naar haar toe. De meeste kinderen (50%) vallen in deze categorie.
- Angstig-vermijdende gehechtheid: een hechtingsstijl waarbij kinderen niet de nabijheid van hun moeder opzoeken. Als ze de kamer verlaat lijken ze niet van streek en als ze terugkomt lijken ze haar te vermijden, alsof ze onverschillig tegenover haar gedrag staan. Betreft 20% van de kinderen.
- Angstig-ambivalent gehechtheid: een hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen. Kinderen blijven zo dicht bij hun moeder dat ze hun omgeving nauwelijks verkennen. Als ze weggaat raken ze zeer gestrest. Maar als ze terugkomt vertonen ze ambivalente reacties; ze
proberen haar nabijheid te zoeken, maar tonen ook hun woede en teleurstelling over het feit dat ze is
weggegaan. Betreft 10 à 15% van de kinderen.
Later bleek er nog een 4e categorie te bestaan:
Gedesorganiseerde en gedesoriënteerde gehechtheid: een hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen. Ze gaan bijv. naar hun moeder toe als ze terugkeert maar kijken niet naar haar. Soms lijken ze in de war als ze terugkomt. Het lijkt of de terugkomst van de moeder de stress eerder verhoogd dan verlaagt. Uit de verwarring is wellicht op te maken dat ze de minst veilig gehechte kinderen zijn. Gaat om 10 à 15% van de kinderen.