H8 De fysieke ontwikkeling in de peuter- en kleutertijd Flashcards
INDIVIDUELE VERSCHILLEN IN LENGTE EN GEWICHT
De verschillen in individuele in lengte en gewicht zijn groot en daarnaast nemen de verschillen tussen jongens en meisjes toe in de peuter- en kleutertijd, op hun 6e beginnen jongens gemiddeld langer en zwaarder te worden. Er bestaan grote verschillen tussen kinderen in economisch ontwikkelde en kinderen in ontwikkelingslanden door betere voeding en gezondheidszorg. De verschillen weerspiegelen ook economische factoren, kinderen uit gezinnen waarvan het inkomen beneden de armoedegrens ligt zijn vaker kleiner dan kinderen uit welgestelde gezinnen.
VERANDERINGEN IN LICHAAMSVORM EN STRUCTUUR
In de kleutertijd verliezen kinderen hun mollige vormen en worden ze slanker, ze beginnen een deel van het babyvet te verbranden en verliezen hun ronde buikje. Hun armen en benen worden langer en de verhouding van het hoofd t.o.v. de rest van lichaam gaat meer lijken op die bij volwassenen. Met 6 jaar komen de verhoudingen grotendeels overeen met die van volwassenen. Kinderen worden sterker omdat de omvang van hun spieren toeneemt en hun botten sterker worden. Ook de zintuigen blijven zich ontwikkelen.
DE GROEIENDE HERSENEN
De hersenen groeien het snelst. Met 2 jaar zijn de hersenen van goed gevoede kinderen 75% van de grootte en gewicht van volwassen hersenen, met 5 jaar is dat 90%. Het totale lichaamsgewicht is dan 30% t.o.v. een volwassene.
De reden waarom hersenen zo hard groeien is de toename van het aantal verbindingen tussen cellen, wat complexere communicatie tussen neuronen mogelijk maakt. Tevens neemt de hoeveelheid myeline toe waardoor de overdracht van zenuwsignalen door de hersencellen versnelt en het gewicht toeneemt. Deze groei maakt de uitbreiding van cognitieve vaardigheden en de ontwikkeling van de fijne- en grove motoriek mogelijk.
Aan het einde van de kleutertijd zijn vooral bepaalde delen van de hersenen bijzonder hard gegroeid zoals het corpus callosum, een bundel zenuwvezels die de 2 hersenhelften met elkaar verbindt en die aanzienlijk dikker is geworden.
LATERALISATIE
Lateralisatie: het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft dan in de andere vinden.
Tijdens de kleuterjaren wordt dit uitgesprokener. Bij de meeste mensen concentreert de linkerhersenhelft zich op taken waarbij verbale communicatie nodig is zoals praten, lezen, denken en redeneren. De rechterhelft richt zich op non-verbale gebieden als ruimtelijk inzicht, herkenning van patronen en tekeningen, muziek en emotionele uitingen. 10% van de mensen is links- of tweehandig en bij een groot deel daarvan is taal bijv. rechts geconcentreerd of is er geen specifiek taalcentrum.
Beide hersenhelften gaan informatie ook anders verwerken. Links benadert informatie sequentieel (1 stuk informatie tegelijk), rechts verwerkt informatie op een globale manier en behandelt het als 1 geheel. In de meeste opzichten werken ze samen, ze zijn van elkaar afhankelijk en de verschillen zijn klein. Elke hersenhelft kan zelfs de taken van de andere helft uitvoeren. Rechts doet bijv. een deel van de taalverwerking en speelt een belangrijke rol bij taalbegrip.
De hersenen zijn veerkrachtig. Als de hersenhelft die gespecialiseerd is in een bepaald type informatie beschadigd wordt, neemt de andere helft die taken soms over. Bijv. beschadiging bij jonge kinderen aan de linkerkant waardoor ze het spraakvermogen (deels) verliezen, kan de rechterkant het hiaat opvullen en de schade voor een groot deel goedmaken. Hierdoor zijn de verliezen vaak niet permanent.
DIVERSITEIT IN ONTWIKKELING: WAT ZEGGEN GESLACHT, GENDER EN CULTUUR OVER DE HERSENSTRUCTUUR?
Bij jongens en meisje zijn verschillen te vinden in de hersenhelften tot in de kleuterjaren dat o.a. te maken heeft met de verwerking van informatie die via het gehoor binnen komt. Bovendien is taal bij jongens duidelijk links gelokaliseerd en bij meisjes evenwichtiger tussen de 2 helften verdeeld. Dit verklaart wellicht waarom de taalontwikkeling in de kleuterjaren gaat bij meisjes sneller gaat.
Baron-Cohen linkt de verschillen aan autismespectrumstoornissen en beweert dat kinderen met autisme (vaak jongens) een extreem mannelijk brein hebben, goed als het gaat om systematisch ordening (theorie van de centrale
coherentie) maar zwak als het gaat om emoties van anderen. Ze hebben eigenschappen die bij een normaal verstand horen maar vertonen deze in zo’n sterke mate dat het als autistisch wordt gezien.
Mogelijk is het genderverschil in hersenlateralisatie genetisch. Dit wordt ondersteund doordat er kleine structurele verschillen zijn, bijv. een deel van het corpus callosum is bij vrouwen in verhouding groter dan bij mannen waardoor de 2 helften beter kunnen samenwerken. Recentelijk onderzoek laat echter zien dat er wel 6 tussenvormen zijn tussen
man en vrouw en dat hoogstens 8% typisch mannelijke of vrouwelijke hersenen heeft.
Ook omgevingsinvloeden kunnen verschillen in hersenlateralisatie verklaren. Het kan dat verbale vaardigheden zich eerder bij meisjes manifesteren omdat meisjes hiervoor meer aanmoediging krijgen. Tegen babymeisjes wordt bijv. meer gesproken dan tegen jongens waardoor bepaalde gebieden mogelijk meer groeien.
Cultuur zou mogelijk ook invloed hebben op de hersenlateralisatie. In het Japans is het mogelijk om complexe concepten uit te drukken met alleen maar klinkerklanken. Wellicht daardoor dat zij informatie die gerelateerd is aan klinkerklanken primair in de linkerhelft verwerken en Europeanen en Noord- en Zuid-Amerikanen dit rechts verwerken.
HET VERBAND TUSSEN GROEI VAN DE HERSENEN EN COGNITIEVE ONTWIKKELING
Er zijn perioden in de kindertijd waarin de hersenen ongebruikelijke groeispurts maken en die zijn gekoppeld aan de vorderingen op cognitief gebied.
- Metingen van elektrische activiteit laten zien dat er tussen 1,5 en 2 jaar grote spurts plaatsvinden, de tijd waarin de taalvaardigheid van een kind toeneemt.
- De myelinetoename in dat deel van de hersenen wat wordt geassocieerd met aandacht en concentratie, is voltooid met 5 jaar. Dat kan te maken hebben met de groeiende concentratieboog voordat ze naar school gaan.
- De verbetering van het geheugen in de kleutertijd kan komen door de myelinetoename in dat deel van de hersenen wat wordt geassocieerd met herinnering.
Het is de vraag of de hersenontwikkeling leidt tot cognitieve vooruitgang of juist andersom
ONTWIKKELING VAN DE ZINTUIGEN
De rijping van de hersenen leidt tot betere beheersing van de oogbewegingen en tot een beter vermogen om scherp te stellen. Kleuters hebben nog wel moeite met kleine lettertjes scannen en vaak richten ze zich op de 1 letter van een woord. Pas met 6 jaar kunnen ze effectief scherpstellen (nog niet gelijk aan volwassenen) en starten met leren lezen.
Perceptuele schematisering: het vermogen om bijv. in een tekening die is opgebouwd uit verschillende figuurtjes, tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te onderscheiden. Kleuters zullen bij een tekening van een vogel die is opgebouwd uit groente en fruit, de wortels en kersen zien en niet de vogel. Dit is pas bij 8 à 9 jaar.
Ook het gehoor wordt scherper maar dit verschil is niet zo significant als bij het gezichtsvermogen omdat het bij aan het begin van de peuter- en kleutertijd al goed ontwikkeld is. De buis van Eustachius, die geluiden van het buitenste
deel in het oor naar het binnenste deel geleidt, verandert van horizontale ligging naar ligging in een hoek wat soms tot toename van oorpijn in de kleuterjaren kan leiden. Peuter en kleuters vertonen nog wel hiaten om specifieke geluiden
te isoleren wanneer ze meerdere geluiden horen. Hierdoor zijn ze in groepen wellicht snel afgeleid.
VAN ONDERZOEK NAAR PRAKTIJK: PEUTERS EN KLEUTERS ZIEN WAT VOLWASSENEN ONTGAAT: veranderingsblindheid
Veranderingsblindheid: moeite met het opsporen van veranderingen in visuele prikkels. Dit komt meestal doordat de aandacht te sterk gericht is op taakrelevante kenmerken. Volwassenen kunnen heel goed onbelangrijke informatie wegfilteren maar jonge kinderen beschikken nog niet over het cognitieve vermogen om deze aandachtsfilter toe te
passen. Kinderen zijn minder gevoelig voor veranderingsblindheid. In een onderzoek waarbij volwassenen en 4 en 5-jarigen de veranderingen in afbeeldingen moesten aangeven, konden volwassenen beter de vorm waarop de aandacht was gericht waarnemen maar kinderen zagen beter wanneer de vorm veranderde waarop de aandacht níet was gericht. Door niet de aandacht te richten op iets specifieks kunnen kinderen een ruimere hoeveelheid informatie blijven bekijken en onderzoeken wat een cruciale rol kan spelen in hun cognitieve ontwikkeling.
Grove motoriek - activiteitsniveau
De ontwikkeling van de grove motoriek houdt waarschijnlijk verband met de hersenontwikkeling en myelinevorming
van de gebieden die te maken hebben met evenwicht en coördinatie maar ook omdat ze veel oefenen. De peuter- en
kleuterperiode is de actiefste tijd van het leven. Ook neemt de fysieke behendigheid toe.
Verschillen tussen kinderen in activiteitenniveau:
* Door aangeboren temperament. Baby’s die heel actief of rustig waren zijn dat als peuter en kleuter meestal ook.
* Eeneiige tweelingen vertonen meer overeenkomsten dan twee-eiige tweelingen. Genen spelen dus een grote rol.
* Ook omgevingsfactoren zijn van invloed zoals de opvoedingsstijl en de opvattingen van de cultuur over wat gepast en ongepast gedrag is. Sommigen kleuters mogen vrij wild spelen en voor anderen is dit veel restrictiever
Grove motoriek - genderverschillen
- Jongens zijn over het algemeen sterker dan meisjes, ze kunnen verder gooien en hoger springen.
- Het algemene activiteitenniveau van jongens is hoger.
- Meisjes zijn meestal beter in activiteiten waarvoor coördinatie van armen en benen nodig is, bijv. op 1 voet
balanceren. - Gender gaat steeds meer het soort activiteiten bepalen dat de maatschappij acceptabel vindt. Hierdoor oefenen en beheersen jongens hun grove motoriek wanneer deze activiteiten daar meer een beroep op doen.
Fijne motoriek
Bij de fijne motoriek gaat het om subtielere lichaamsbewegingen zoals het gebruik van bestek, knippen met een schaar, veters strikken en schrijven. Hiervoor is veel oefening nodig. Met 3 jaar kunnen kinderen zelf hun kleren naar
beneden als ze naar het toilet gaan, een eenvoudige puzzel maken en blokjes met verschillende vormen in de juiste
opening doen.
ZINDELIJK WORDEN: WANNEER EN HOE?
Zindelijkheidstraining kan via een harde aanpak, vroeg en snel. Bij de methode elimination communication dragen baby’s geen luiers en zorgen verzorgers vanaf de geboorte dat baby’s hun behoeften kunnen doen o.b.v. intuïtie en
signalen van de baby. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid ondersteunt echter het standpunt er flexibel mee om te gaan en pas te beginnen als het kind aangeeft er klaar voor te zijn. Kinderen krijgen bijv. pas met resp. 2 en 3 jaar controle over hun blaas en ingewanden. Ook interesse is belangrijk en het kind moet zelf meewerken. Leeftijd is van ondergeschikt belang.
De leeftijd waarop kinderen zindelijk worden is gestegen. 96% van de 4-jarigen is overdag zindelijk, 25% van hem plast nog wel ‘s nachts in bed. Zelfs al kinderen overdag zindelijk zijn kan het nog maanden of jaren duren voordat ze ‘s nachts hun blaas en ingewanden onder controle hebben. Indien het toch niet lukt kan het helpen om te belonen indien ze droog blijven (positieve bekrachtiging) of ‘s nachts een plaswekker te gebruiken.
LINKS- OF RECHTSHANDIGHEID
Links- of rechtshandigheid: een duidelijke voorkeur voor het gebruik van een bepaalde hand, die zich meestal aan het einde van kleutertijd manifesteer. De voorkeur is soms al vroeg zichtbaar.
- In de vroege babytijd hebben baby’s een voorkeur voor 1 kant van hun lichaam.
- De handvoorkeur is bij de geboorte in aanleg al aanwezig in het brein maar nog niet stevig verankerd.
- Sommige jonge kinderen lijken een voorkeur te geven aan een bepaalde hand doordat ze daar meer mee grijpen. Bij veel kinderen manifesteert het zich pas rond het 5e of 6e levensjaar. 90% rechts en 10% links.
- Meer jongens dan meisjes zijn linkshandig. Een enkeling blijft 2-handig.
Vroeger werden kinderen gedwongen om rechts te schrijven maar tegenwoordig mogen ze zelf kiezen. De wereld is echter rechts georiënteerd wat gevaar voor linkshandigen kan opleveren; zij krijgen meer ongelukken en hebben een grotere kans op overlijden.
Over de betekenis van handvoorkeur valt geen eenduidige conclusie te trekken. Sommigen wijzen op een verband tussen linkshandigheid en betere prestaties, anderen concluderen dat het juist geen voordeel biedt. Enkele bevindingen wijzen erop dat 2-handigen minder goed presteren op school.
DE TEKENING ALS GRAADMETER VAN ONTWIKKELING
De kindertekening speelt een belangrijke rol bij het perfectioneren van de fijne motorische vaardigheden en bij andere aspecten van de ontwikkeling. Het betekent oefenen met materialen als potloden en viltstiften, waardoor ze
motorische vaardigheden leren die ze later kunnen gebruiken bij het leren schrijven. Het leert ze belangrijke lessen als het belang van planning, zelfbeheersing en zelfcorrectie:
- 3-jarigen strijken met een kwast over het blad heen en weer zonder stil te staan bij het eindproduct.
- Al ze 5 zijn denken ze langer na over het eindproduct. Ze hebben een doel in het hoofd en als ze klaar zijn bekijken ze wat ze hebben gemaakt om te zien hoe goed het geslaagd is.
- Oudere kinderen maken dezelfde tekening vaak steeds opnieuw waarbij ze proberen hun eerdere fouten te corrigeren.
Volgens Gardner is de ruwe ondoordachte tekening van peuters en kleuters te vergelijken met het brabbelen bij baby’s. De willekeurige strepen en vormen bevatten alle bouwstenen voor de complexere creaties van later.
De tekening van peuters en kleuters doorlopen een aantal stadia:
1. Krabbelstadium: het eindproduct bestaat uit ogenschijnlijk willekeurige strepen op papier. Toch kunnen ze worden onderverdeeld in 20 categorieën als horizontale- en zigzaglijnen.
2. Vormstadium: wordt rond 3 jaar bereikt en gekenmerkt door verschijnen van vormen zoals vierkanten en cirkels maar ook plusjes en kruisjes
3. Ontwerpstadium: dit stadium volgt snel daarna en wordt gekenmerkt door het vermogen om meer dan 1 eenvoudige vorm te combineren tot een complexere vorm.
4. Picturale stadium: tussen 4 en 5 jaar beginnen hun tekeningen op herkenbare objecten te lijken. Dit betekent dat ze minder interesse krijgen in vorm en ontwerp, wat ook jammer is.
SLAAPPROBLEMEN
De meeste kinderen vallen vrij makkelijk in slaap maar sommige peuters en kleuters hebben moeite met de overgang van de drukte van de dag naar de rust van de nacht. Maar liefst 25% heeft meer dan een uur nodig om in slaap te komen. Soms worden kinderen ’s nachts wakker en roepen ze hun ouders om zich veilig te voelen.
Nachtmerries: levendige enge dromen die meestal tegen de ochtend verschijnen. 25% van de kinderen heeft er last van. Wanneer ze herhaaldelijk optreden en kinderen er overdag angstig door worden kan er sprake zijn van een
probleem.
Pavor nocturnus: een slaapstoornis die leidt tot een versnelde ademhaling en hartslag, waarbij een kind in een intense paniektoestand wakker wordt. Na het ontwaken laat het kind zich moeilijk troosten, kan niet zeggen waarom het van slag is en dat het een nare droom had. In de ochtend herinnert het zich niets van het incident. Komt 3-7% voor.
Andere slaapproblemen worden veroorzaakt door een medisch probleem als een verstopt neus, hoesten, jeuk of pijn. Slaapproblemen kunnen niet alleen worden vastgesteld o.b.v. het aantal uren slaap. De richtlijnen voor voldoende slaap zijn 12 uur voor 2-jarigen en 11,5 uur voor 5-jarigen maar dit is voor elk kind anders. Kinderen die te weinig
slapen kunnen overdag slaperig zijn maar ook juist drukker.