H6 Cognitieve ontwikkeling babytijd Flashcards

1
Q

Cognitieve ontwikkeling babytijd volgens Piaget

A

De visie van de Zwitserse psycholoog Jean Piaget op de manier waarop baby´s leren is kort samen te vatten als actie = kennis. Volgens Piaget doen kinderen geen kennis op via feiten die gecommuniceerd worden door anderen of via sensatie of perceptie. Hij meende dat hun kennis het resultaat is van direct motorisch gedrag, van doen.

De ontwikkelingstheorie van Piaget is gebaseerd op een stadiamodel met vier universele stadia.
1. Sensomotorische stadium: 0 tot 2 jaar
2. Preoperationele stadium: 2 tot 7 jaar
3. Concreet operationele stadium: 7 tot 12 jaar
4. Formeel operationele stadium: 12 jaar tot volwassenheid

De overgang van het ene naar het andere stadium vindt plaats wanneer een kind het juiste niveau van fysieke rijping heeft bereikt en is blootgesteld aan relevante ervaringen. Zonder die ervaringen zouden kinderen niet in staat zijn om hun cognitieve potentieel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schema

A

Georganiseerde mentale structuur en patronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schema volgens Piaget

A

Volgens Piaget is het van cruciaal belang om te kijken naar de veranderingen in de kwaliteit van de kennis en het begrip van kinderen. Hij geloofde dat mentale structuren, die hij schema´s noemde, de fundamentele bouwstenen zijn van de manier waarop wij de wereld zien. Hij meende dat adaptatie ten grondslag ligt aan de groei van schema´s. Adaptatie is de neiging van iemand om zich aan te passen aan zijn omgeving. Adaptatie bestaat uit twee aparte processen:

  1. Assimilatie: We plaatsen iets nieuws binnen wat we al weten van de wereld die we kennen, dus in een bestaand schema.
  2. Accommodatie: Wanneer baby toe is aan bijstelling van zijn denkkader. Dat gebeurt als hij merkt hij geen nieuwe informatie meer opdoet. De baby heeft op de voor hem gekende manier alle mogelijkheden van een object verkend, dus gaat hij zich inspannen om te onderzoeken welke mogelijkheden het object nog meer heeft. Sabbelen aan een rammelaar zal hierdoor langzaam overgaan in het schudden ermee.

Piaget geloofde dat de vroegste schema´s zich voornamelijk beperken tot de reflexen waarmee we allemaal geboren worden, zoals zuigen en zoeken. In reactie op hun sensomotorische verkenning van de omgeving beginnen deze eenvoudige vroege schema´s bijna direct door middel van assimilatie en accommodatie te wijzigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sensomotorisch stadium

A

Volgens Piaget is het sensomotorische stadium het eerste belangrijke stadium van de cognitieve ontwikkeling. Motorische reacties op zintuiglijke informatie staan hierin centraal. Dit stadium verdeelt hij onder in zes substadia:
1. Eenvoudige reflexen (0-1 maand)
2. Eerste gewoonten en primaire circulaire reacties (1-4 maanden)
3. secundaire circulaire reacties (4-8 maanden)
4. coördinatie van secundaire circulaire reacties (8-12 maanden)
5. tertiaire circulaire reacties (12-18 maanden)
6. het begin van denken (18-24 maanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Substadium 1 van sensomotorische periode Piaget

A

eenvoudige reflexen (0-1 maand)

De verschillende reflexen die bepalend zijn voor de interacties met de wereld vormen de kern van het cognitieve leven. Voorbeeld: De zuigreflex maakt dat de baby op alles zuigt wat zijn lippen raakt.

Tegelijkertijd treden in een aantal reflexen veranderingen op als gevolg van de ervaringen die een baby opdoet met de buitenwereld. Een baby die zowel borstvoeding als flesvoeding krijgt, kan bijvoorbeeld op een andere manier gaan zuigen, afhankelijk van wat er wordt aangeboden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Substadium 2 van sensomotorische periode Piaget

A

eerste gewoonten en primaire circulaire reacties (1-4 maanden)

Baby´s gaan acties die zij eerder afzonderlijk uitvoerden, combineren tot geïntegreerde activiteiten. Bijvoorbeeld: Een baby grijpt een object en zuigt er tegelijkertijd aan, of hij staart naar een object terwijl hij het aanraakt.

Als een activiteit de interesse van een baby wekt, zal hij die vaak herhalen. Bijvoorbeeld: telkens opnieuw iets laten vallen van de kinderstoel. Deze herhaling van een willekeurige motorische handeling helpt de baby een begin te maken met de ontwikkeling van cognitieve schema´s via een proces dat circulaire reactie heet: de herhaling van een willekeurige motorische handeling.

Primaire circulaire reacties zijn schema´s die betrekking hebben op de herhaling van interessante of prettige acties, gewoon omdat ze leuk zijn om te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Substadium 3 sensomotorische periode Piaget

A

secundaire circulaire reacties (4-8 maanden)

Baby´s verleggen hun cognitieve horizon naar wereld buiten zichzelf en beginnen in te spelen op hun omgeving. Bijvoorbeeld: Een kind dat herhaaldelijk een rammelaar in zijn wieg oppakt en die op verschillende manieren schudt om te zien hoe het geluid verandert, toont aan dat hij zijn cognitieve schema met betrekking tot het schudden van rammelaars kan wijzigen.

Secundaire circulaire reacties zijn schema´s die betrekking hebben op herhaalde acties die een gewenst resultaat opleveren. Het belangrijkste verschil tussen primaire en secundaire circulaire reacties is dat de activiteit van de baby in het eerste geval gericht is op hemzelf en zijn eigen lichaam en in het tweede geval op de buitenwereld.

In dit derde stadium gaan baby´s ook steeds meer hun stem gebruiken en beginnen de geluiden van anderen te imiteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Substadium 4 sensomotorische periode Piaget

A

coördinatie van secundaire circulaire reacties (8-12 maanden)

Baby´s gaan gebeurtenissen op een meer gecoördineerde manier opwekken. Ze geven blijk van intentioneel gedrag, waarbij ze verschillende schema´s combineren en coördineren tot één enkele actie om een probleem op te lossen.

Baby´s beginnen op gebeurtenissen te anticiperen. Wanneer een baby bijvoorbeeld het geluid herkent dat betekent dat het einde van zijn flesje in zicht is, probeert hij het flesje niet tot de laatste druppel leef te krijgen, maar duwt hij zijn fles weg.

Bovenstaande ontwikkelingen zijn gedeeltelijk het resultaat van de ontwikkeling van objectpermanentie die zich in substadium 4 voltrekt. Objectpermanentie is het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze onzichtbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Substadium 5 sensomotorische periode Piaget

A

tertiaire circulaire reacties (12-18 maanden)

Tertiaire circulaire reacties: schema´s die betrekking hebben op de doelbewuste variatie van acties die tot gewenste resultaten leiden. Ze herhalen niet alleen maar prettige activiteiten, maar lijken mini-experimenten uit te voeren om te zien wat de consequenties zijn. Bijvoorbeeld: telkens opnieuw iets op de grond laten vallen, maar i.p.v. het steeds op dezelfde manier te herhalen, wijzigingen aanbrengen om te zien welke consequenties dit heeft. Voor baby´s in dit substadium is de wereld hun laboratorium, daarom noemde Piaget ze ´little experimentors´.

Het opvallendst aan het gedrag van baby´s in dit substadium, is hun belangstelling voor het onverwachte. Ze zien onverwachte gebeurtenissen als interessant, en ook als iets wat verklaard en uitgelegd moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Substadium 6 sensomotorische periode Piaget

A

het begin van denken (18-24 maanden)

De belangrijkste verworvenheid in dit stadium is het vermogen tot mentale representatie of symbolisch denken. Een mentale representatie is een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object.

Mentale representatie maar ook een andere belangrijke ontwikkeling mogelijk, het vermogen om te doen alsof. Dankzij het vermogen dat Piaget indirecte imitatie noemt, waarbij een persoon die niet meer aanwezig is wordt geïmiteerd, kunnen kinderen doen alsof ze in de auto zitten, een pop voeren of eten koken, lang nadat ze zulke scènes in het echt hebben aanschouwd.

Hoewel de theorie doet vermoeden dat kinderen de substadia van de sensomotorische periode op een bepaalde leeftijd bereiken en dan soepel de overgang maken naar het volgende substadia, is de realiteit anders:
1. De leeftijd waarop baby´s een bepaald substadium bereiken kan behoorlijk verschillen per individu. Het is een combinatie van fysieke rijping van de baby en de aard van de sociale omgeving waarin hij opgroeit.
2. Ontwikkeling is een geleidelijker proces dan dat het in eerste instantie uit de afbakening van de verschillende stadia lijkt. (Dit gaf Piaget zelf ook aan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling

A

De informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling probeert verklaringen te geven voor de manier waarop individuen informatie coderen, opslaan en terughalen. Volgens deze theorie vormen de geleidelijke veranderingen in het vermogen van baby´s om informatie te ordenen en te manipuleren de hoekstenen van de cognitieve ontwikkeling. Vanuit dit perspectief is de cognitieve groei een kwestie van toenemende complexiteit, snelheid en capaciteit op het gebied van informatieverwerking.

De informatieverwerkingstheorie bestaat uit drie basisaspecten:
1. Codering: proces van omzetting van informatie in een vorm die bruikbaar is voor het geheugen. Men wordt blootgesteld aan enorme hoeveelheid informatie en codeert daarom selectief. Men selecteert waar aandacht aan besteed wordt.
2. Opslag: het bewaren van gecodeerde materiaal. Indien men juist codeert, wil dit nog niet zeggen dat men ook juist opslaat.
3. Terughalen: proces waarmee materiaal in geheugenopslag gelokaliseerd, naar het bewustzijn gebracht en gebruikt wordt.

In sommige gevallen voltrekken deze processen zich relatief automatisch, in andere gevallen worden ze bewust geactiveerd. Automatisering verwijst naar de mate waarin een activiteit aandacht vereist. Processen die relatief weinig aandacht vergen, zijn automatisch; processen die relatief veel aandacht vergen zijn gecontroleerd.

Verder ontwikkelen baby´s en kinderen, zonder dat ze zich daarvan bewust zijn, een besef van hoe vaak ze verschillende stimuli tegelijk aantreffen. Zo maken ze kennis met concepten; categorisering van objecten, gebeurtenissen of mensen die bepaalde eigenschappen gemeenschappelijk hebben. Bijvoorbeeld: vier poten + kwispelende staart + blaffen = hond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Duur van herinneringen

A

De processen ten grondslag aan het vasthouden en terughalen van herinneringen zijn gedurende het hele leven min of meer gelijk. De hoeveelheid informatie die opgeslagen en weer opgehaald wordt, is wel sterk afhankelijk van leeftijd. Oudere kinderen kunnen informatie sneller terughalen en langer onthouden.

Vanaf welke leeftijd kunnen herinneringen worden opgehaald? Onderzoekers zijn het hier niet over eens. Oudere onderzoeken wijzen op het bestaan van infantiele amnesie: de afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van vóór het derde levensjaar. Uit recenter onderzoek blijkt echter dat kinderen veel meer onthouden van deze jaren.

Dat baby´s zich minder herinneren heeft te maken met het feit dat taal een belangrijke rol speelt bij de manier waarop herinneringen van heel vroeger kunnen worden teruggehaald.

Herinnering aan persoonlijke ervaringen blijven in de meeste gevallen niet bestaan tot in de volwassenheid. Theoretisch is het echter wel mogelijk dat herinneringen vanaf heel jonge leeftijd intact blijven als ze niet vervormd worden door latere informatie. Bevindingen uit vroege studies suggereren dat herinneringen aan persoonlijke ervaringen voor de leeftijd van 18-24 maanden niet nauwkeurig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Neurologische basis van het geheugen

A

Uit ontdekkingen op het gebied van hersenscantechnologie en uit onderzoek bij volwassenen met hersenbeschadiging blijkt dat twee afzonderlijke systemen betrokken zijn bij de vorming van langetermijnherinneringen:
1. Expliciete geheugen
2. Impliciete geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Expliciet geheugen

A

Het expliciete geheugen bevat bewuste herinneringen die doelbewust kunnen worden opgehaald. De voorloper van het expliciete geheugen huist in de hippocampus. Echt expliciete herinneringen vormen zich pas vanaf de tweede helft van het eerste levensjaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Impliciet geheugen

A

Het impliciete geheugen bestaat uit herinneringen waarvan we ons niet bewust zijn. Toch beïnvloeden die herinneringen onze prestaties en ons gedrag. Het bevat motorische vaardigheden, gewoonten en activiteiten die we ons zonder bewuste cognitieve inspanning kunnen herinneren, zoals fietsen of traplopen. De vroegste herinneringen lijken impliciet te zijn. Ze worden opgeslagen in het cerebellum en de hersenstam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is intelligentie bij baby´s?

A

Psychologen, leerkrachten en andere ontwikkelingsdeskundigen zijn het nog niet eens over een algemene definitie van intelligent gedrag. Een definitie van intelligentie bij baby´s is zelfs nog moeilijker te geven.

17
Q

Ontwikkelingstests

A
  1. Ontwikkelingsquotiënt
  2. BSID-III-NL
18
Q

Ontwikkelingsquotiënt

A

De ontwikkelingspsycholoog Arnold Gesell formuleerde de eerste meetmethode om baby´s met een abnormaal ontwikkelingspatroon te onderscheiden van baby´s met een normaal ontwikkelingspatroon. Hij baseerde zijn testmethode op observaties van honderden baby´s. Hij vergeleek hun prestaties en achterhaalde zo welke gedragspatronen op een specifieke leeftijd het gebruikelijkst waren. Alle baby´s die aanzienlijk afweken van de normen voor een bepaalde leeftijd hadden volgens hem een ontwikkelingsvoorsprong of –achterstand. Gesell ontwikkelde ook het ontwikkelingsquotiënt. Het ontwikkelingsquotiënt is een overkoepelende ontwikkelingsscore die betrekking heeft op vier gebieden:

  1. Motorische vaardigheden: vb. evenwicht en zitten
  2. Taalgebruik
  3. Aanpassingsgedrag: vb. alertheid en verkenning
  4. Persoonlijke en sociale vaardigheden: vb. eten en aankleden
19
Q

Ontwikkelingstest van Nancy Bayley

A

De Bayley Scaes of Infant Development (BSID-III-NL) is een van de meest gebruikte meetmethoden voor baby´s. Het instrument is bedoeld om de vroegkinderlijke ontwikkeling in kaart te brengen van kinderen van 16 dagen tot en met 42 maanden en 15 dagen. Het is een instrument voor het identificeren van jonge kinderen met een ontwikkelingsachterstand en bestaat uit de schalen: cognitie, taal, motoriek, sociaal-emotioneel en adaptief gedrag. Ook de methode van Bayley resulteert in een ontwikkelingsquotiënt. Een kind dat gemiddeld scoort, krijgt een score van 100.

20
Q

Kanttekeningen bij ontwikkelingstests van Gesell en Bayley

A

Het voordeel van methoden als die van Gesell en Bayley is dat ze een goed beeld geven van het huidige ontwikkelingsniveau, maar anderzijds zeggen ze weinig over het toekomstige ontwikkelingstraject van een kind. Een kind dat zich op 1-jarige leeftijd relatief langzaam ontwikkelt, zal zich niet noodzakelijkerwijs ook op 12-jarige leeftijd langzaam ontwikkelen. De correlatie tussen de meeste gedragsmetingen in de babytijd en volwassen intelligentie is minimaal.

21
Q

Individuele intelligentieverschillen: de informatieverwerkingstheorie

A

Uit onderzoek blijkt dat de snelheid waarmee baby´s informatie verwerken waarschijnlijk de sterkste correlatie bezit met latere intelligentie, gemeten met IQ-tests bij volwassenen.

Hoe weten we of een baby info snel of langzaam verwerkt? Hiervoor gebruiken de meeste onderzoekers gewenningstests. Baby´s die informatie efficiënt verwerken, zouden in staat moeten zijn om sneller iets over stimuli te leren. Deze baby´s zouden dus hun aandacht sneller van een bepaalde stimulus afwenden en gewenning zal sneller optreden.

Ook de metingen van het visuele herkenningsgeheugen, de herinnering en herkenning van een stimulus, gerelateerd aan het IQ. Hoe sneller een baby een weergave een stimulus uit zijn geheugen kan terughalen, hoe efficiënter hij waarschijnlijk informatie kan verwerken.

Uit ander onderzoek komt naar voren dat vaardigheden die betrekking hebben op de multimodale perceptie een indicatie kunnen geven van latere intelligentie. Een voorbeeld hiervan is crossmodale perceptie, het vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip slechts via één zintuig is ervaren, later door middel van een ander zintuig identificeren. Een baby die in staat is een schroevendraaier visueel te herkennen terwijl hij die eerder alleen heeft aangeraakt, bezit het vermogen tot crossmodale perceptie. Uit onderzoek blijkt dat de mate van crossmodale perceptie die een baby op 1-jarige leeftijd toont, een correlatie vertoont met intelligentiescores van verschillende jaren later.

Twee kanttekeningen:
1. De correlatie tussen vroege capaciteiten op het gebied van informatieverwerking en latere IQ-scores is niet zeer sterk. Ook andere factoren, zoals stimulatie door de omgeving, spelen een cruciale rol bij de mate van intelligentie op volwassen leeftijd.
2. Traditionele IQ-tests richten zich op een specifiek type intelligentie. De nadruk ligt op leren en niet op artistiek of professioneel potentieel. Voorspellen dat een kind later in zijn leven goed zal scoren op IQ-tests is dus iets anders dan voorspellen dat het kind later succesvol zal zijn.

22
Q

Meningen over informatieverwerkingstheorie

A

De informatieverwerkingstheorie verschilt sterk van de beandering van Piaget. Volgens Piaget voltrekt groei zich in vrij plotselinge spurts. De informatieverwerkingstheorie gaat ervan uit dat groei geleidelijker en meer stapsgewijs plaatsvindt.

De onderzoekers vanuit het kamp van de informatieverwerking gaan bij cognitieve ontwikkeling uit van een verzameling individuele vaardigheden. Daardoor gebruiken zij, in vergelijking met Piagets benadering, preciezere meetmethoden. Deze precisie maakt het tegelijkertijd echter lastiger om een totaalbeeld te krijgen van de cognitieve ontwikkeling, waarin Piaget een meester was.

De informatieverwerkingstheorie richt zich in feite meer op de individuele stukjes van de puzzel en de piagetaanse benadering richt zich meer op het geheel.

23
Q

Taal

A

Taal, de systematische, betekenisvolle ordening van symbolen, vormt de basis voor communicatie. Maar dat kan niet alleen: taal is ook nauw gekoppeld aan de manier waarop baby´s denken en de wereld interpreteren. Taal heeft verschillende formele eigenschappen die een kind moet zien te beheersen om zijn taalvaardigheid te kunnen ontwikkelen, zoals: fonologie, morfemen, semantiek

We maken bij taalontwikkeling ook een onderscheid tussen taalbegrip en taalproductie. Begrip komt vóór productie. Andere vormen van taalvaardigheid, zoals schriftelijke, volgen hetzelfde patroon: begrip komt altijd voor productie.

24
Q

Wat zijn fonologie, morfemen en semantiek?

A

Fonologie: De basisklanken van een taal, genaamd fonemen. Fonemen kunnen gecombineerd worden tot woorden en zinnen. De ´a´ in man en de ´a´ in maken vertegenwoordigen bijvoorbeeld twee verschillende fonemen. Het Nederlands gebruikt 45 fonemen.

Morfemen: De kleinste betekeniseenheden in een taal. Bijvoorbeeld: uitgang –s voor meervoud, uitgang –de voor verleden.

Semantiek: Geheel van regels die de betekenis van woorden en zinnen bepaalt. Bijvoorbeeld: het begrip dat volgende zinnen dezelfde betekenis hebben: ´Loek kust Noor´ en ´Noor wordt door Loek gekust´

25
Q

Prelinguïstische communicatie

A

Prelinguïstische communicatie is communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere niet-linguïstische middelen.

De duidelijkste manifestatie van prelinguïstische communicatie is brabbelen.

26
Q

Brabbelen

A

Prelinguïstische communicatie is communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere niet-linguïstische middelen.

De duidelijkste manifestatie van prelinguïstische communicatie is brabbelen.

27
Q

De eerste woorden

A

De meeste baby´s zeggen hun eerste woordje rond de leeftijd van 10-14 maanden en soms ook al met 9 maanden.

Eenmaal de baby het eerste woordje heeft uitgesproken, breidt het vocabulaire zich snel uit. Rond de leeftijd van 15 maanden heeft het gemiddelde kind een vocabulaire van 10 woorden. Rond een maand of 18 eindigt het eenwoordstadium van taalontwikkeling. Rond die tijd wordt het vocabulaire plotseling snel groter. In een heel korte periode – een paar weken in de leeftijdsperiode tussen 16-24 maanden – neemt het vocabulaire meestal toe van 50 tot 400 woorden.

De eerste woordjes verwijzen meestal naar mensen of objecten die steeds verschijnen en verdwijnen (mama), naar dieren (poes) of naar tijdelijke toestanden (nat). Deze eerste woordjes zijn vaak holofrasen of eenwoordzinnen, uitingen die voor een hele zin staan en waarvan de betekenis afhangt van de context waarin ze voorkomen.

Cultuur heeft ook invloed op het soort eerste woordjes dat wordt uitgesproken. Daar staat tegenover dat het soort woorden op de leeftijd van 20 maanden opvallend veel overeenkomsten vertoont in allerlei culturen.

De groei van vocabulaire die rond 18 maanden voltrekt, valt samen met een andere prestatie: het combineren van individuele woorden tot zinnen die één gedachte uitdrukken. Het tijdstip waarop kinderen tweewoordzinnen kunnen formuleren kan behoorlijk variëren, meestal van ongeveer 8-12 maanden nadat ze hun eerste woord hebben gezegd.

Alhoewel het gebruikt van tweewoordzinnen een stap vooruit is, benadert het taalgebruik van 2-jarigen nog niet dat van volwassenen. Ze zijn namelijk geneigd woorden die niet cruciaal zijn voor de boodschap weg te laten, alsof ze een telegram schrijven waarbij ze per woord moeten betalen. Om die reden wordt hun stijl van praten vaak telegramstijl genoemd.

28
Q

Onderextensie

A

Ondergeneralisatie. De gewoonte om woorden te beperkt te gebruiken, iets wat veel voorkomt bij jonge kinderen die net leren praten.

29
Q

Overextensie

A

Overgeneralisatie. De gewoonte om woorden te algemeen te gebruiken, waardoor de betekenis ervan te veel gegeneraliseerd wordt.

30
Q

Referentiële stijl

A

Spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen.

31
Q

Expressieve stijl

A

Spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens en behoeften van zichzelf en van anderen uit te drukken.

32
Q

Leertheorie

A

Volgens de leertheorie verloopt taalverwerving volgens de wetten van bekrachtiging en conditionering.

Kinderen leren dus spreken doordat ze beloond worden als ze geluiden maken die in de buurt komen van spraak. Via dit proces dat modelleren genoemd wordt, gaat de taal van kinderen steeds meer lijken op die van volwassenen.

Er kleeft echter een probleem aan deze leertheorie. Ze lijkt geen verklaring te kunnen geven voor het feit dat kinderen de regels van taal zo snel leren.

Er zijn ook andere problemen met de verklaringen die de leertheorie biedt. Kinderen gebruiken op een bepaald moment niet meer enkel de specifieke taaluitingen die ze van anderen hebben geleerd, maar gaan ook nieuwe frasen, zinnen en constructies formuleren. Bovendien kunnen ze regels toepassen op onzinwoorden.

33
Q

Nativistische benadering: taal Chomsky

A

De belangrijkste pleitbezorger van de nativistische benadering is Noam Chomsky.

Volgens deze benadering bestaat er een genetisch, aangeboren mechanisme dat de ontwikkeling van taal aanstuurt.

Uit Chomsky´s analyse van verschillende talen komt eenzelfde structuur naar voren: de universele grammatica.

Volgens Chomsky is het menselijke brein verbonden met een neuraal systeem dat het taalverwervingsmechanisme (language acquisition device, LAD) heet. Dit mechanisme zorgt ervoor dat mensen de structuur van een taal begrijpen.

Volgens sommige onderzoeken zijn bepaalde primaten in staat om ten minste de grondbeginselen van taal te leren, wat de uniekheid van de menselijke linguïstische capaciteit in twijfel zou trekken. Anderen wijzen erop dat mensen misschien wel genetisch voorbereid zijn op het gebruik van taal, maar dat er toch behoorlijk wat sociale ervaring vereist is voordat mensen effectief gebruik kunnen maken van taal.

34
Q

Babytaal

A

Babytaal, een spreekstijl die gericht is op baby´s, werd vroeger motherese genoemd, omdat we dachten dat alleen moeders op die manier tegen hun kind spraken (dit klopte niet, vandaar dat het nu babytaal genoemd wordt).

Babytaal kenmerkt zich door korte, eenvoudige zinnetjes. De toon wordt hoger, de variatie in frequentie neemt toe en de intonatie is gevarieerder. Woorden worden herhaald en de onderwerpen blijven beperkt tot zaken die begrijpelijk geacht worden voor baby´s.

Ongeveer aan het einde van het eerste jaar gaat het wat meer op volwassen spraak lijken. We gebruiken dan langere en complexere zinnen om het kind aan te spreken, hoewel we individuele woorden nog steeds langzaam en doelbewust uitspreken. Ook gebruiken we de toon om de aandacht te richten op belangrijke woorden.

Babytaal is een mondiaal verschijnsel, hoewel er culturele verschillen zijn.

Intensieve blootstelling aan babytaal aan het begin van het leven staat in verband met de relatief vroege uiting van eerste woordjes en linguïstische competentie op andere gebieden.

35
Q

Sekseverschillen taal

A

Al bijna meteen vanaf de geboorte is de taal die ouders tegen hun kinderen spreken afhankelijk van de sekse van het kind.

Meisjes horen rond de leeftijd van 32 maanden ongeveer 2x zoveel verkleinwoorden als jongens.

Jongens krijgen over het algemeen kordatere, duidelijkere taal te horen, terwijl meisjes worden blootgesteld aan warmer taalgebruik dat vaak betrekking heeft op emoties.

Hebben zulke verschillen invloed op hun gedrag als volwassenen? Hoewel er geen directe bewijzen bestaan, staat het bast dat mannen en vrouwen als volwassene over het algemeen verschillende soorten taal gebruiken.