H18: Hechting en kindermishandeling Flashcards
Geef de definitie van gehechtheid
- Grondlegger: Bowlby (1969) → interactie/relatie kind X primaire verzorger
o Secure base: exploreren, nieuwe vaardigheden
o Safe haven: contact zoeken bij stress/gevaar Balans - Kinderen zijn biologisch geprogrammeerd om hechtingsgedrag te stellen
o → bescherming, troost en zorg van moeder bekomen - Hechtingsgedrag: vb. wenen, glimlachen, …
o Evolutionair belang: nood aan bescherming en veiligheid, zorg
o Verzorgingsfiguur: Responsief en sensitief - Veilige basis en eilige gehechtheid zijn twee belangrijke voorwaarden om tot veilige gehechtheid te bekomen
Geeft het schema van het ontwikklen van (onveilige) gehechtheid
Geef de betekenis van sensitief en responsief
Sensitiviteit: open staan voor signalen van baby
Responsiviteit: hier consequent op reageren
Wat is een Intern Werkmodel (IWM)?
- Een beeld van de ouder wat betreft zijn of haar beschikbaarheid en responsiviteit én een beeld van zichzelf als het wel of niet waard zijn om voor gezorgd te worden
- Ontstaan door herhaalde interacties met verzorgingsfiguur
- Deze IWM’s zijn gelijktijdig aanwezig en vullen elkaar aan
- Speelt hele leven rol in sociale en emotionele competenties
Wat is het effect ven een IWM op de mgang met emoties bij het kind?
Veel vertrouwen: sneller nabijheid en hulp zoeken bij ouders in geval van stress → veilige hechting
Weinig vertrouwen: langer wachten om nabijheid en hulp te zoeken → angstige of vermijdende hechting
* Angstig gehecht: wel zoeken van nabijheid, maar blijven continu alert voor mogelijke afwijzing
o sterke aanwezigheid van/focus op emoties
o cf. ‘hyperactivatie’
- Vermijdend gehecht: geen nabijheid meer zoeken, zelf problemen proberen oplossen
o eerder onderdrukken van emoties
o cf. ‘deactivatie’
Leg angstige gehechtheid en vermijdende gehechtheid uit.
Angstig gehecht: wel zoeken van nabijheid, maar blijven continu alert voor mogelijke afwijzing
Vermijdend gehecht: geen nabijheid meer zoeken, zelf problemen proberen oplossen
Wat is het effect ven een IWM op de cognities van het kind?
- Verwachting/ ‘trust’ : invloed op cognitieve verwerking van info over de ouders
- Studies Bosmans et al (2010; 2011; 2014)
o Minder ‘trust’ → Geheugenbias
o Minder ‘trust’ → Aandachtsbias
o Minder ‘trust’ → Interpretatiebias
Wat is het effect van minder trust op de geheugenbias van een kind?
Herinnering van meer negatieve interacties i.p.v. positieve
Wat is het effect van minder trust op de aandachtsbias van een kind?
- Meer automatische aandachtsfocus op moeder (<-> exploratie)
- Meer strategische vermijding van moeder
Wat is het effect van minder trust op de interpretatiebias van een kind?
Meer negatieve interpretatie van gedrag van moeder
Hoe is de gehechtheid doorheen de ontwikkeling?
1e levensjaren: lichamelijke nabijheid vanaf geboorte – 3 jaar
* Communicatie : huilen, glimlach, oogcontact
* Steeds meer herkenning/voorkeur voor bekenden
* Rond 1 jaar: scheidingsangst & angst voor vreemden!
Kindertijd: ook hechten aan andere gezinsleden, leerkracht
Adolescentie: hechten aan anderen buiten gezin
Jongvolwassenheid: partnerkeuze
Veilig gehechte volwassene:
* positieve interacties (partner)
* transgenerationele transmissies (kinderen)
Welke (theorieën zijn er over de) classificaties van gehechtheid zijn er?
- Bowlby en Ainsworth: veilige en onveilige gehechtheid
- Gederorganiseerde/onverwerkte hechting: Main 1 Solomon (1986)
- Categoriale vs Dimensionele visie
- Veranderbaarheid vs Stabiliteit (Bosman et al., 2014)
- DSM-5 Gehechtheidsstoornissen
Geef de theorie van Bowbly & Ainswordt van veilige en onveilige gehechtheid
Veilige: vertrouwen in sensitiviteit en responsiviteit van verzorgingsfiguur. Ouders: veilige basis en veilige haven bij stress
Onveilige : weinig/geen vertrouwen in sensitiviteit en responsiviteit
* Angstige hechting (Bowlby, 1977):
o Constante angst dat hechtingsfiguur hen zal verlaten. Sneller hechtingsgedrag stellen, zoals het zoeken van de liefde en zorg van anderen.
o Cf. Angstig-ambivalente hechting (Ainsworth, 1979)
* Compulsieve zelfredzaamheid (Bowlby, 1977):
o Enkel nog op zichzelf vertrouwen als het op liefde en zorg aankomt omdat de hechtingsfiguur hierin niet voldoende en consequent kan voorzien
o Cf. Vermijdende hechting (Ainsworth, 1979)
De vreemde situatieprocedure van Ainsworth
Leg de De vreemde situatieprocedure van Ainsworth uit.
- Belangrijkste instrument om de kwaliteit van gehechtheid te meten
- 8 episodes van elk 3 min waarin kind wordt geobserveerd
o 1-2: Kind en opvoeder samen
o 3: er komt onbekende binnen
o 4: Opvoeder verlaat kamer en kind is samen met vreemde
o 5: Opvoeder komt terug (eerste hereniging) en vreemde gaat weg
o 6: Kind alleen
o 7: Vreemde komt terug
o 8: Opvoeder komt terug (tweede hereniging) - 2 separaties van opvoeder zijn voor kind stressvol en roept hechtingsgedrag op
- Gedrag 2de hereniging is doorslaggevend voor de gehechtheidsklassificatie
o Boosheid of gedesorganiseerd gedrag of toenadering
Geef de theorie van Gederorganiseerde/onverwerkte hechting: Main & Solomon (1986).
- Tegenstrijdig gedrag, Verkeerd gericht of onafgemaakt gedrag, Stereotype gedrag, Verstijving, Angst voor hechtingsfiguur, Desoriëntatie (Duschinsky, 2015)
- Geen consistente strategie, maar eerder conflicterende gedragingen/emoties o.w.v. angst en stress
- Verzorger is tegelijk bron van veiligheid én van angst →
- Vaak gevolg van verwaarlozing, verlies of fysiek/seksueel misbruik (cf. trauma; Van Ijzerdoorn et al., 1999
Geef de theorie van categorisale vs dimensionale visie
Geef de nadelen van de categoriale visie
- Categorieën zijn niet onafhankelijk van elkaar: correlaties
- Iemand kan in meer of mindere mate binnen een categorie passen
- Dimensionele visie: betere weergave individuele verschillen (Fraley & Waller, 1998)
Geef het schema van de dimensionale visie
- Dimensionele visie: betere weergave individuele verschillen (Fraley & Waller, 1998)
- Angstige dimensie
- Vermijdende dimensie
Leg de angstige en vermijdende dimensies uit van de dimensionale model
Angstige dimensie:
* Zorgen dat anderen er niet zullen zijn wanneer hij of zij dit nodig heeft
* Angst voor afwijzing
* Veel nood aan goedkeuring van andere
Vermijdende dimensie:
* Angst om intieme relaties aan te gaan
* Goedheid van anderen wantrouwen
* Angst om afhankelijk te zijn van anderen
Leg de theorie van veranderbaarheid vs stabiliteit uit.
Is gehechtheid een vaststaande, stabiele eigenschap die doorheen de levensloop niet verandert?
Recent onderzoek: experimenteel, dagboek (o.a. Bosmans et al., 2014)
* Trekcomponent
* Toestandscomponent:
Leg de Toestandscomponent van veranderbaarheid vs stabiliteit uit in het onderzoek van Bosman et al
- Contextafhankelijk (bv. dagelijkse conflicten, experimenteel oproepen van positieve/negatieve gehechtheidservaringen): beïnvloedbaar!
- Variatie afhankelijk van trekcomponent (bv. dagboekstudie)
o Veel trek vertrouwen: ‘state-vertrouwen’ blijft hoog en stabiel, onafhankelijk van dagdagelijkse conflicten
o Weinig trek vertrouwen: meer fluctuaties in ‘state-vertrouwen’ afhankelijk van dagelijkse conflicten
Wat zegt de DSM-5 over gehechtheidsstoornissen?
- 2 types
- Reactie op pathogene zorg (relationele trauma’s, vb. kindermishandeling) ▪ Voor leeftijd van 5 jaar ontstaan
- Kenmerken lijken op gedesorganiseerde hechting: aantrekken en afstoten
- Diff. Diagnose: ASS, zwakbegaafheid, angststoornis ▪ Specificeren naar actuele ernst/persisterend of niet
Wat zijn de 2 types gehechtheidsstoornissen vlgens de DSM 5?
Inhibited: Reactieve hechtingsstoornis: Extreme geremdheid en emotioneel teruggetrokken gedrag
Disinhibited: Ontremd-sociaalcontactstoornis: Oppervlakkige relaties en gebrek aan selectiviteit
Wat wordt bedoeld met een (reactieve) hechtingsstoornis?
- Aanduiding voor problemen in de ouder-kind relatie of in de opvoedingsomgeving
- 2 Typen
- Reactieve hechtingsstoornis
- Ontremd-sociaalcontactstoornis
- Diagnostische criteria
Geef de diagnostische criteria voor een (reactieve) hechtingsstoornis volgens de DSM-5.
- Een consistent patroon van geremd, emotioneel teruggetrokken gedrag jegens volwassen verzorgers, wat tot uiting komt in beide volgens kenmerken:
* Het kind zoekt zelden of nauwelijks vertroosting als het van streek is
* Het kind reageert zelden of nauwelijks op troosten als het van streek is - Een persisterende sociale en emotionele stoornis die gekenmerkt wordt door minstens 2 van de volgende kenmerken
* Minimale sociale en emotionele responsiviteit op anderen
* Beperkt positief affect
* Episodes van onverklaarde prikkelbaarheid, verdrietigheid of angstigheid die zelfs gedurende niet-bedreigende interacties met volwassenen verzorgers evident zijn - Het kind heeft een patroonvan extreme vormen van ontoereikende verzorging meegemaakt,, zoals blijkt uit minstens 1 van de volgende kenmerken
* Sociale veraarlozing of deprivatie waarbij emotionele basisbehoeften aan vertroosing, aanmoediging en affectie persisterend door volwassen verzorgers worden veronachtzaam
* Herhaaldelijk wisselen van primaire verzorgers, wat het vormen is van stabiele hechtingsrelaties beperkt
* Opgoeien in ongebruikelijke omgevingen dat het vormen vanselectieve hechtingsrelaties ernstig beperkt. - Er zijn redenen om te veronderstellen dat de verzorging genoemd in criterium 3 verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag uit riterium 1
- Er wordt niet voldaan aan de criteria voor ASS
- De stoornis is voor het 5e levensjaar duidelijk aanwezig
- Het kind heeft een ontwikkelingsniveau van minstens 9 maanden