H18: Hechting en kindermishandeling Flashcards

1
Q

Geef de definitie van gehechtheid

A
  • Grondlegger: Bowlby (1969) → interactie/relatie kind X primaire verzorger
    o Secure base: exploreren, nieuwe vaardigheden
    o Safe haven: contact zoeken bij stress/gevaar Balans
  • Kinderen zijn biologisch geprogrammeerd om hechtingsgedrag te stellen
    o → bescherming, troost en zorg van moeder bekomen
  • Hechtingsgedrag: vb. wenen, glimlachen, …
    o Evolutionair belang: nood aan bescherming en veiligheid, zorg
    o Verzorgingsfiguur: Responsief en sensitief
  • Veilige basis en eilige gehechtheid zijn twee belangrijke voorwaarden om tot veilige gehechtheid te bekomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geeft het schema van het ontwikklen van (onveilige) gehechtheid

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de betekenis van sensitief en responsief

A

Sensitiviteit: open staan voor signalen van baby
Responsiviteit: hier consequent op reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een Intern Werkmodel (IWM)?

A
  • Een beeld van de ouder wat betreft zijn of haar beschikbaarheid en responsiviteit én een beeld van zichzelf als het wel of niet waard zijn om voor gezorgd te worden
  • Ontstaan door herhaalde interacties met verzorgingsfiguur
  • Deze IWM’s zijn gelijktijdig aanwezig en vullen elkaar aan
  • Speelt hele leven rol in sociale en emotionele competenties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het effect ven een IWM op de mgang met emoties bij het kind?

A

Veel vertrouwen: sneller nabijheid en hulp zoeken bij ouders in geval van stress → veilige hechting

Weinig vertrouwen: langer wachten om nabijheid en hulp te zoeken → angstige of vermijdende hechting
* Angstig gehecht: wel zoeken van nabijheid, maar blijven continu alert voor mogelijke afwijzing
o sterke aanwezigheid van/focus op emoties
o cf. ‘hyperactivatie’
- Vermijdend gehecht: geen nabijheid meer zoeken, zelf problemen proberen oplossen
o eerder onderdrukken van emoties
o cf. ‘deactivatie’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg angstige gehechtheid en vermijdende gehechtheid uit.

A

Angstig gehecht: wel zoeken van nabijheid, maar blijven continu alert voor mogelijke afwijzing

Vermijdend gehecht: geen nabijheid meer zoeken, zelf problemen proberen oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect ven een IWM op de cognities van het kind?

A
  • Verwachting/ ‘trust’ : invloed op cognitieve verwerking van info over de ouders
  • Studies Bosmans et al (2010; 2011; 2014)
    o Minder ‘trust’ → Geheugenbias
    o Minder ‘trust’ → Aandachtsbias
    o Minder ‘trust’ → Interpretatiebias
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het effect van minder trust op de geheugenbias van een kind?

A

Herinnering van meer negatieve interacties i.p.v. positieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het effect van minder trust op de aandachtsbias van een kind?

A
  • Meer automatische aandachtsfocus op moeder (<-> exploratie)
  • Meer strategische vermijding van moeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het effect van minder trust op de interpretatiebias van een kind?

A

Meer negatieve interpretatie van gedrag van moeder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe is de gehechtheid doorheen de ontwikkeling?

A

1e levensjaren: lichamelijke nabijheid vanaf geboorte – 3 jaar
* Communicatie : huilen, glimlach, oogcontact
* Steeds meer herkenning/voorkeur voor bekenden
* Rond 1 jaar: scheidingsangst & angst voor vreemden!

Kindertijd: ook hechten aan andere gezinsleden, leerkracht

Adolescentie: hechten aan anderen buiten gezin

Jongvolwassenheid: partnerkeuze

Veilig gehechte volwassene:
* positieve interacties (partner)
* transgenerationele transmissies (kinderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke (theorieën zijn er over de) classificaties van gehechtheid zijn er?

A
  • Bowlby en Ainsworth: veilige en onveilige gehechtheid
  • Gederorganiseerde/onverwerkte hechting: Main 1 Solomon (1986)
  • Categoriale vs Dimensionele visie
  • Veranderbaarheid vs Stabiliteit (Bosman et al., 2014)
  • DSM-5 Gehechtheidsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef de theorie van Bowbly & Ainswordt van veilige en onveilige gehechtheid

A

Veilige: vertrouwen in sensitiviteit en responsiviteit van verzorgingsfiguur. Ouders: veilige basis en veilige haven bij stress

Onveilige : weinig/geen vertrouwen in sensitiviteit en responsiviteit
* Angstige hechting (Bowlby, 1977):
o Constante angst dat hechtingsfiguur hen zal verlaten. Sneller hechtingsgedrag stellen, zoals het zoeken van de liefde en zorg van anderen.
o Cf. Angstig-ambivalente hechting (Ainsworth, 1979)
* Compulsieve zelfredzaamheid (Bowlby, 1977):
o Enkel nog op zichzelf vertrouwen als het op liefde en zorg aankomt omdat de hechtingsfiguur hierin niet voldoende en consequent kan voorzien
o Cf. Vermijdende hechting (Ainsworth, 1979)

De vreemde situatieprocedure van Ainsworth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg de De vreemde situatieprocedure van Ainsworth uit.

A
  • Belangrijkste instrument om de kwaliteit van gehechtheid te meten
  • 8 episodes van elk 3 min waarin kind wordt geobserveerd
    o 1-2: Kind en opvoeder samen
    o 3: er komt onbekende binnen
    o 4: Opvoeder verlaat kamer en kind is samen met vreemde
    o 5: Opvoeder komt terug (eerste hereniging) en vreemde gaat weg
    o 6: Kind alleen
    o 7: Vreemde komt terug
    o 8: Opvoeder komt terug (tweede hereniging)
  • 2 separaties van opvoeder zijn voor kind stressvol en roept hechtingsgedrag op
  • Gedrag 2de hereniging is doorslaggevend voor de gehechtheidsklassificatie
    o Boosheid of gedesorganiseerd gedrag of toenadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de theorie van Gederorganiseerde/onverwerkte hechting: Main & Solomon (1986).

A
  • Tegenstrijdig gedrag, Verkeerd gericht of onafgemaakt gedrag, Stereotype gedrag, Verstijving, Angst voor hechtingsfiguur, Desoriëntatie (Duschinsky, 2015)
  • Geen consistente strategie, maar eerder conflicterende gedragingen/emoties o.w.v. angst en stress
  • Verzorger is tegelijk bron van veiligheid én van angst →
  • Vaak gevolg van verwaarlozing, verlies of fysiek/seksueel misbruik (cf. trauma; Van Ijzerdoorn et al., 1999
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef de theorie van categorisale vs dimensionale visie
Geef de nadelen van de categoriale visie

A
  • Categorieën zijn niet onafhankelijk van elkaar: correlaties
  • Iemand kan in meer of mindere mate binnen een categorie passen
  • Dimensionele visie: betere weergave individuele verschillen (Fraley & Waller, 1998)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef het schema van de dimensionale visie

A
  • Dimensionele visie: betere weergave individuele verschillen (Fraley & Waller, 1998)
  • Angstige dimensie
  • Vermijdende dimensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Leg de angstige en vermijdende dimensies uit van de dimensionale model

A

Angstige dimensie:
* Zorgen dat anderen er niet zullen zijn wanneer hij of zij dit nodig heeft
* Angst voor afwijzing
* Veel nood aan goedkeuring van andere

Vermijdende dimensie:
* Angst om intieme relaties aan te gaan
* Goedheid van anderen wantrouwen
* Angst om afhankelijk te zijn van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leg de theorie van veranderbaarheid vs stabiliteit uit.

A

Is gehechtheid een vaststaande, stabiele eigenschap die doorheen de levensloop niet verandert?

Recent onderzoek: experimenteel, dagboek (o.a. Bosmans et al., 2014)
* Trekcomponent
* Toestandscomponent:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Leg de Toestandscomponent van veranderbaarheid vs stabiliteit uit in het onderzoek van Bosman et al

A
  • Contextafhankelijk (bv. dagelijkse conflicten, experimenteel oproepen van positieve/negatieve gehechtheidservaringen): beïnvloedbaar!
  • Variatie afhankelijk van trekcomponent (bv. dagboekstudie)
    o Veel trek vertrouwen: ‘state-vertrouwen’ blijft hoog en stabiel, onafhankelijk van dagdagelijkse conflicten
    o Weinig trek vertrouwen: meer fluctuaties in ‘state-vertrouwen’ afhankelijk van dagelijkse conflicten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zegt de DSM-5 over gehechtheidsstoornissen?

A
  • 2 types
  • Reactie op pathogene zorg (relationele trauma’s, vb. kindermishandeling) ▪ Voor leeftijd van 5 jaar ontstaan
  • Kenmerken lijken op gedesorganiseerde hechting: aantrekken en afstoten
  • Diff. Diagnose: ASS, zwakbegaafheid, angststoornis ▪ Specificeren naar actuele ernst/persisterend of niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de 2 types gehechtheidsstoornissen vlgens de DSM 5?

A

Inhibited: Reactieve hechtingsstoornis: Extreme geremdheid en emotioneel teruggetrokken gedrag

Disinhibited: Ontremd-sociaalcontactstoornis: Oppervlakkige relaties en gebrek aan selectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat wordt bedoeld met een (reactieve) hechtingsstoornis?

A
  • Aanduiding voor problemen in de ouder-kind relatie of in de opvoedingsomgeving
  • 2 Typen
    1. Reactieve hechtingsstoornis
    2. Ontremd-sociaalcontactstoornis
    3. Diagnostische criteria
24
Q

Geef de diagnostische criteria voor een (reactieve) hechtingsstoornis volgens de DSM-5.

A
  1. Een consistent patroon van geremd, emotioneel teruggetrokken gedrag jegens volwassen verzorgers, wat tot uiting komt in beide volgens kenmerken:
    * Het kind zoekt zelden of nauwelijks vertroosting als het van streek is
    * Het kind reageert zelden of nauwelijks op troosten als het van streek is
  2. Een persisterende sociale en emotionele stoornis die gekenmerkt wordt door minstens 2 van de volgende kenmerken
    * Minimale sociale en emotionele responsiviteit op anderen
    * Beperkt positief affect
    * Episodes van onverklaarde prikkelbaarheid, verdrietigheid of angstigheid die zelfs gedurende niet-bedreigende interacties met volwassenen verzorgers evident zijn
  3. Het kind heeft een patroonvan extreme vormen van ontoereikende verzorging meegemaakt,, zoals blijkt uit minstens 1 van de volgende kenmerken
    * Sociale veraarlozing of deprivatie waarbij emotionele basisbehoeften aan vertroosing, aanmoediging en affectie persisterend door volwassen verzorgers worden veronachtzaam
    * Herhaaldelijk wisselen van primaire verzorgers, wat het vormen is van stabiele hechtingsrelaties beperkt
    * Opgoeien in ongebruikelijke omgevingen dat het vormen vanselectieve hechtingsrelaties ernstig beperkt.
  4. Er zijn redenen om te veronderstellen dat de verzorging genoemd in criterium 3 verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag uit riterium 1
  5. Er wordt niet voldaan aan de criteria voor ASS
  6. De stoornis is voor het 5e levensjaar duidelijk aanwezig
  7. Het kind heeft een ontwikkelingsniveau van minstens 9 maanden
25
Geef enkele kanttekeningen over hechtingsstijlen
* Hechtingsstijlen versus hechtingsstoornis o Onveilige gehechtheid ≠ psychopathologie! → zie verder * Validiteit en stabiliteit van de diagnoses? * Theoretische basis van diagnoses? * Hoe vaststellen van ‘Pathogene zorg’: retrospectief? Wat als dit niet vast te stellen is maar wel symptomen aanwezig zijn? * Gedesorganiseerde gehechtheid altijd gelijk aan hechtingsstoornis? o Ernstige vorm o Als het symptomen met zich meebrengt of de kans op problemen ernstig vergroot (vb. agressie, externaliserend probleemgedrag)
26
Wat is de prevalentie van gehechtehid
**Gehechtheidscategorieën:** * Veilig (60%): balans nabijheid en exploratie, snel getroost * Vermijdend (15%): geen nabijheid zoeken, geen troost zoeken (wel stress maar tonen het niet!) * Ambivalent (10%): emotioneel aanklampend vs. afwerend gedrag, moeilijk getroost * Gedesorganiseerd (15%): geen consistente strategie, ‘bevriezen’ **Hechtingsstoornissen:** * Reactieve hechtingsstoornis: weinig onderzoek * populaties verwaarloosde kinderen < 10%.
27
Geef de risico- en protectieve factoren bij gehechtheid.
28
Geef het verloop en de prognose bij gehechtheid.
* **Onveilige gehechtheid** = Risicofactor voor latere sociale en emotionele problemen o Voorbeeld : Depressie, automutilatie, Borderline PD… * **Veilige gehechtheid** = Protectieve factor voor verslaving, gedragsproblemen, depressie, … Illustratie resillience en immigratie
29
Leg de studie Ilustratie: resilience en immigratie uit
Studie van Juang, Simpson, Lee, et al. (2018): Hoe gaan immigranten en vluchtelingen om met hun migratie-ervaringen? * = negatieve levensgebeurtenis/uitdaging/stressor * Beter welzijn als: o Sterke relaties met verzorgingsfiguren en peers (nabijheid, warmte, veiligheid en vertrouwen) → Gehechtheid! o Er manieren gevonden worden om zich verbonden te voelen met nieuwe mensen, plaatsen, sociale netwerken, … waar ze nieuw deel van uitmaken.
30
Leg gehechtheid en PP uit
* Onveilige gehechtheid ≠ psychopathologie ▪ MAAR wel gelinkt met verschillende vormen van psychopathologie o Cross-sectioneel o Longitudinaal: transdiagnostische rosicofactor * Mechanismen? o Rol van cognitieve schema’s o Rol van emotieregulatie
31
Leg pad A: cognitieve schema's bij gehechtheid uit
**Empirische evidentie** **Schema’s: ** * = cognitieve structuur om info te ontvangen, verwerken en evalueren * Ontwikkelt zich o.b.v. levenservaringen x persoonskenmerken **Young Schema Questionnaire: ** * Illustratie: ‘meedogenloze normen’ o Ik probeer mijn uiterste best te doen; ik neem geen genoegen met ‘goed genoeg’. * Illustratie: ‘wantrouwen’ o Ik heb het gevoel dat mensen van mij willen profiteren. * Illustratie: ‘verstrengeling’ o Mijn ouder(s) en ik hebben de neiging om overbetrokken te zijn op elkaars levens en elkaars problemen. * Illustratie: ‘verlating’ o Ik heb andere mensen zo hard nodig dat ik steeds pieker dat ik hen zal verliezen. **Resultaten**: Schema’s kunnen grotendeels verdeeld worden over twee hechtingsdimensies (< factor-analyse): * HA : verlating/instabiliteit, verstrengeling, meedogenloze normen * HV : emotionele deprivatie, mislukking ▪ HA & HV : wantrouwen/misbruik, onvolwaardigheid * Noch HA, noch HV : zelfopoffering * MAAR beide constructen blijven ook eigen portie verklaarde variantie hebben ▪ Cross-sectioneel! → nood aan verder longitudinaal onderzoek
32
Leg pad B: Emotieregulatie bij gehechtheid uit
2 modellen: * Tripartite Model m.b.t. de impact van de familie op emotieregulatie en welbevinden bij kinderen (Sheffield-Morris et al., 2007) * Emotieregulatiemodel van attachment van Mikulincer & Shaver (2002)
33
Geef het * Tripartite Model m.b.t. de impact van de familie op emotieregulatie en welbevinden bij kinderen (Sheffield-Morris et al., 2007)
34
Geef het Emotieregulatiemodel van attachment van Mikulincer & Shaver (2002)
35
Welke evidenties zijn er voor de modellen over emotieregulatie bij gehechtheid?
* Van Durne et al 2015): Cross-sectioneel mediatiemodel bij jonge adolescenten * Longitudinale evidentie mediatiemodel (Van Durme et al (2017) * Brenning, Soenens, Braet en Bosmans (2012)
36
Geef het Van Durne et al 2015): Cross-sectioneel mediatiemodel bij jonge adolescenten
37
Geef het Longitudinale evidentie mediatiemodel (Van Durme et al (2017)
38
Geef het model van * Brenning, Soenens, Braet en Bosmans (2012)
39
Hoe zit het met overerving van gehechtheid?
Irrationele overdracht: OP-model
40
Wat is de samenhang van Kindermishandeling en gehechtheid
* Kindermishandeling = risicofactor o = onveilige en beangstigende situatie voor kind o belangrijke oorzaak van onveilige gehechtheid * Studies van Cichetti: onveilige, gedesorganiseerde hechting van mishandelde kinderen bij > 80% o Versus 27% gedesorganiseerde hechting bij niet-mishandelde kinderen * Meta-analyse (Cyr et al., 2010): zelfde conclusie bij 10 studies over gehechtheid & mishandeling o Ook bij controle voor gedepriveerde omgeving zoals lage SES
41
Geef de definitie van kindermishandeling.
* Bij minderjarige (0-18j) * Bedreigende of gewelddadige interactie * Aard v. interactie: fysiek, psychisch, seksueel * Actief of passief opgedrongen * Relatie van afhankelijkheid/onvrijheid t.o.v. andere * Psychisch of fysiek ernstige schade, daadwerkelijk of dreigend
42
Geef de conceptualisatie van kindermishandeling
* Kinderprostitutie, kinderarbeid,…→ eeuwen oud * Introductie in wetenschap: Henry Kempe (1962) * Vroeger: vnl. focus op fysiek & seksueel misbruik * Onderscheid: o Mishandeling = actieve handeling v. dader Bv: slaan, schelden o Verwaarlozing = nalatigheid Bv: geen emotionele steun of veilige leefomgeving bieden
43
Welke soorten kindermishandeling zijn er?
* Seksueel misbruik * Fysieke mishandeling * Emotionele mishandeling * Fysieke verwaarlozing * Verwaarlozing van onderwijs * Emotionele verwaarlozing
44
Wat is seksueel misbruik?
Seksueel misbbruik of aanranding of het toelaten ervan, waarbij al dan niet sprake is van genitaal contact van of door het kind
45
Wat is fysieke mishandeling
Opzettelijke lichamelijke mishandeling al dan niet m.b.v. een voorwerp, wapen of vreemde substantie
46
Wat is emotionele mishandeling
* Bewegingsbeperking * Verbale dreigingen, uitschelden, patroon van kleineren
47
Wat is fysieke verwaarlozing?
* Weigering lichamelijke zorg na indicatie * Uitstel/afstel van noodzakelijke lichamelijke zorg * Weigering om de zorg voor het kind op zich te nemen * Ontoereikend toezicht
48
Wat is verwaarlozing van onderwijs?
* Bewust toestaan van chronisch spijbelen * Thuishouden/niet inschrijven kind * Geen aandacht voor onderwijskundige behoeften
49
Wat is emotionele verwaarlozing?
* Ontoereikende genegenheid * Bewust toestaan van onaangepast gedrag * Weigering emotionele zorg na indicatie * Huiselijk geweld waarvan het kind getuige is
50
Wat is de prevalentie van kindermishandeling?
* 2005: eerste Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen in Nederland (Van Ijzendoorn et al., 2007) o Registratie door professionals Kindermishandeling (AMK) + meldingen → Schatting: 30 gevallen op iedere 1000 (3% bij Advies en Meldpunten ) kinderen en jeugdigen (0-17 jaar) → Meerderheid verwaarlozing → Comorbiditeit bij meer dan helft * MAAR ook via zelfrapportage (12-17 jarigen): 195 gevallen op 1000 jongeren (19,5% ) * 2010: studie herhaald (NPM-2010) o Conclusie: aantal slachtoffers ongeveer gelijk (34 op 1000) o Wel: professionals alerter (meer bij AMK) o Helft van slachtoffers: meer dan 1 type mishandeling o Verdeling van de verschillende types: zie Figuur 18.1 o Conclusie : schatting o.b.v. informantengegevens = ondergrens o Reden: niet altijd op hoogte, zelfrapportagecijfers vaak hoger + lifetime prevalentie ook hoge
51
Geef de risicofactoren van kindermishandeling
**Niveau: gezin ** * Lage opleiding ouders * Beide ouders werkloos * Alleenstaande ouder * Allochtone achtergrond (valt weg bij controle voor opleiding) * Grote gezinnen (>3 kinderen) en stiefgezinnen **Niveau: ouder ** * Zelf mishandeld: 30-40% intergenerationele overdracht! → vicieuze cirkel! (zie verder)
52
Wat is de verloop en prognose van kindermishandeling?
* Speelt causale rol in (latere) fysieke, psychologische en gedragsproblemen o Suïcide(pogingen) o Slaapproblemen o Depressieve symptomen o Trauma/PTSS o Ontwikkelingsstoornissen (→ effect op emotionele, motorische, lichamelijke, talige, intellectuele ontwikkeling) o Bv. Nemeroff (2016), Rokach & Clayton (2023) * Protectieve factoren kunnen beschermen tegen negatieve effecten van kindermishandeling (Meng, Fleury, Xiang et al in 2018: systematische review) ➢vb. ondersteunende relaties, copingvaardigheden, stabiele gezinssituatie, sociale steun, … ➢Verder onderzoek nodig
53
Welke 3 modellen van kindermishandeling zijn er?
* Internationale overdracht * Bio-ecologisch model * Ecologisch transactioneel model
54
Geef het intrenationale overdrachtsmodel
* Gehechtheidsproblemen als risico voor kindermishandeling → verklaring voor intergenerationele overdracht * Verklaring? Onveilige/gedesorganiseerde gehechtheid → negatieve invloed op opvoeding van eigen kinderen o Incoherente mentale representaties van gehechtheid o Voelen zich minder gewaardeerd, lager zelfbeeld o Minder sensitief voor gehechtheidssignalen van hun kind o Sneller negatief geprikkeld door gehechtheidssignalen van hun kind * Hoe bevraagd? Gehechtheidsbiografisch interview bij volwassenen o semi-gestructureerd, ervaringen uit jeugd, retrospectief * ‘Minnesota study of risk and adaptation from birth to adulthood’ (Sroufe et al., 2005) = longitudinaal o Vnl. overdracht angstige vormen van gehechtheid o 40% mishandeling eigen kind; 30% onvoldoende zorg o MAAR: 30% van ouders die zelf mishandeld werden: geen overdracht kinderen! o Beschermende factoren: - Ondersteunende opvoeder gehad in kindertijd - Psychotherapie gehad (min.6 maanden) - Ondersteunende partnerrelatie in volwassenheid - Afwezigheid financiële problemen
55
Geef het Bio-ecologisch model van kindermishandeling
Kijkt of er risicofactoren zijn op het niveau van het kind, die kunnen verklaren waarom iemand mishandeld wordt. **Ecologisch: ** * Cf. niveau gezin, niveau ouders * Risicofactoren intergenerationeel in vicieuze cirkel: lage opleiding, werkloosheid, … Rol van **neurobiologische factoren**? * Bv. kinderen met moeilijk temperament: uitlokken van bepaalde (hardhandige) gedragingen bij ouders en ongevoeligheid bij zichzelf? → Beperkt! Vooral rol van omgevingsfactoren! * Toekomst: o Rol van gen-omgevingsinteracties! o Effect van structurele verwaarlozing op ontwikkeling van het brein: minder witte stof bij kinderen uit tehuis, MAAR: plasticiteit! → vroeg ingrijpen kan effecten van mishandeling deels tegengaan → zie les Trauma! Helemaal geen rol voor **kindfactoren** ? * Cf. bepaalde factoren maken kind ontvankelijker voor gevolgen van negatieve ervaringen/bepaalde opvoedingsstijl (cf. differential susceptibility, Belsky et al., 2007) + individuele verschillen in stress regulatie
56
Geef het ecologisch transactioneel model van kindermishandeling.
**Macrosysteem**: Dit niveau omvat de bredere culturele, economische en politieke context waarin het individu zich bevindt **Exosysteem**: De omgevingen die indirecte invloed hebben op de ontwikkeling van een individu **Microsysteem**: De mensen en plaatsen die het dichtst bij de persoon staan, zoals familie, vrienden en school. **Ontogenetische ontwikkeling:** de groei en celdifferentiatie van cellen en weefsels, en de totipotentie van organismen vanaf bevruchte eicel of zygote tot volwassen organisme.