H11 - Les 8 - Gedragsproblemen Flashcards

1
Q

Wat is evidence based werken?

A
  • Gewetensvol, expliciet en oordeelkundig nemen van beslissingen
  • Gebruik makend van het huidige beste bewijsmateriaal,
  • Gecombineerd met individuele klinische expertise
  • Rekening houdend met de voorkeuren, wensen, kenmerken en cultuur van de cliënt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het STOP4-7 programma?

A

Samen sterker Terug Op Pad

Ecologisch (samen) en positief (sterker terug op
pad)

Een vroeg interventie- of preventie-programma:
* kindtraining
* oudertraining en huisbezoeken
* leerkrachttraining en schoolbezoeken (coaching van leerkrachten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de kenmerken van het STOP4-7 programma?

A
  • Het is een totaalconcept : ouder en kind en school
  • Groepsprogramma met individuele aanvulling op maat
  • Laagdrempilig : zo goed als gratis, deels aan huis, vervoer en kinderopvang kunnen geregeld worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de opnamecriteria voor het STOP4-7 programma?

A
  • kinderen tussen vier en zeven jaar oud;- een klinische score op de Gedragsvragenlijst voor
  • kinderen, versie ouders (CBCL) of versie leerkracht (TRF), externaliseren- ADHD of een lichte vorm van ASS: geen tegenindicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke tegenindicaties zijn er voor het STOP4-7 programma?

A
  • Ernstige mentale beperkingen bij het kind (te weinig leermogelijkheden).
  • Onvoldoende kunnen leren bij de ouders (mentale beperkingen, ernstige verslaving en andere ernstige psychiatrische stoornissen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt er gedaan bij oudertrainingen?

A

** Tien bijeenkomsten + elfde boostersessie **
Twee uur per bijeenkomst
** Opvoedingsvaardigheden**
* observeren en opvolgen van gedrag
* positieve bekrachtiging: geven van complimentenin functie van versterken van zelfvertrouwen
* structuur bieden: duidelijkheid en voorspelbaarheid
* positieve bekrachtiging: werken met een token economy
* positieve betrokkenheid
* negeren
* gebruik van time-out
* straffen
* probleemoplossing
* controleren van eigen negatieve gevoelens
* luisteren naar en praten met kinderen
* stimuleren van schoolwerk
* hervalpreventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg het piramidemodel van oudertraining uit.

A
  1. Brede basis is verbondenheid/ contact maken met kinderen en adolescenten, maar ook
    hechtingsrelatie
  2. Tweede laag is aanmoedigen ; complimenten geven, zorgt voor zelfvertrouwen
  3. Derde laag is duidelijkheid ; afspraken en hoe hanteren we dat ze duidelijk zijn

Met drie onderste lagen kan je kinderen positief beïnvloeden. Soms is het nodig dat er negatieve consequenties volgen. Negeren kan wanneer je positief gehecht bent met een kind. Wanneer dit niet zo is kan negeren lijden tot meer negatief gedrag omdat ze met niet aangenaam gedrag de aandacht niet krijgen dus zal het gedrag erger worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt kindtraining?

A
  • maximum tien kinderen
  • tien weken, een volle dag per week
  • een zeer gestructureerd dagverloop
  • veel complimenten voor kleine prestaties
  • vaardigheden die kinderen nodig hebben in sociale contacten en bij schoolwerk (o.a. probleemoplossingsvaardigheden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Over welke vaardigheden gaat het bij kindtraining?

A
  • gehoorzamen
  • omgaan met gevoelens
  • probleemoplossing
  • zelfcontrole
  • emotieregulatie
  • delen van materiaal
  • op de beurt wachten
  • luisteren
  • samenwerken en -spelen
  • Sociale vaardigheden
  • Probleemoplossing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welkesociale vaardigheden komen aan bod bij kindtraining?

A
  • rolnemings- of perspectiefnemings-vaardigheden
  • probleemoplossingsvaardigheden
  • zelfcontrole- en emotieregulatievaardigheden
  • specifieke sociale vaardigheden (meespelen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt er bij het TSOP4-7 programma aan probleemoplossing gedaan?

A
  • Stap 1: Stop! Ik heb een probleem.
  • Stap 2: Ik zoek verschillende oplossingen.
  • Stap 3: Ik kies één oplossing.
  • Stap 4: Ik voer de oplossing uit.
  • Stap 5: Is mijn probleem opgelost?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Via welke technieken wordt er aan zelfcontrole en emotieegulatie gedaan bij het STOP4-7 programma? Hoe rustig blijven bij frustratie?

A
  • STOP
  • Schildpadtechniek
  • Gevoelensthermometer
  • Verwoorden van…..
  • Hoe word ik terug rustig? Denken aan iets leuk bvb.
  • Relaxatietechnieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is de begeleidershouding bij het STOP4-7 programma?

A
  • Minstens zo belangrijk als de inhoud van de training.
  • Erg gericht op bekrachtiging: veel complimenten.
  • Belang van duidelijkheid en voorspelbaarheid: stevige structuur en weinig, maar consequent gehanteerde regels.
  • Benoemen van gevoelens en zelf in de rust blijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt de leerkrachtentraining bij het STOP4-7 programma?

A

Vier sessies (drie uur)
* theoretische introductie
* een stimulerend basisklimaat: structuur én
* aanmoediging
* positieve betrokkenheid en veiligheid
* positieve bekrachtiging: werken met een token economy
* gebruik van negeren, time-out en straffen (disciplineren)
* het kindprogramma
* stimuleren van contact ouder-leerkracht (communicatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef enkele ALGEMENE AANBEVELINGEN BIJ HET
WERKEN MET SCHOLEN bij het STOP4-7 programma.

A
  • Zo vroeg mogelijk in het schooljaar ondersteunen
  • Ook kijken naar het leerkrachtgedrag
  • Het controlegevoel van leerkrachten versterken
  • Leerkrachten helpen afstand te nemen
  • Bouw positieve ervaringen op tussen leerkracht en leerling (positieve reserve)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe is de methodiekontwikkeling van het STOP4-7 programma?

A
  • Gebaseerd op wetenschappelijke inzichten over de beïnvloedbare factoren in de ontwikkeling van antisociaal gedrag
  • Gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naareffectieve interventies
  • Gebaseerd op onderzoeks- en klinisch werk van het Oregon Social Learning Center (Gerald Patterson)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke gedragsproblemen/stoornissen zijn er?

A
  • antisociaal gedrag
  • Externaliserend probleemgedrag
  • Disruptieve impulsiebeheersing en andere gedragsstoornissen (DSM-5)
  • ODD
  • CD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geef de definitie van antisociaal gedrag.

A

Antisociaal gedrag is gedrag dat verwijst naar overtredingen van sociale regels of gedrag dat gericht is tegen anderen (Kazdin).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Geef de definitie van externaliserend probleemgedrag (Achenbach 1991)

A
  • Enerzijds agressief gedrag, zoals vechten en pesten,
  • Anderzijds regeloverschrijdend gedrag, zoals stelen, vuurtje stoken en spijbelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is agressie?

A

= gedrag dat bedoeld is om een ander te schaden en deze ander ook werkelijk schaadt,
waarbij deze ander de schade wil vermijden

Agressief, regelovertreden en deliquent gedrag zijn de voornaamste redenen voor aanmeldingen in de gezondheidszorg wanneer het gaat over kinderen en jongeren. Het gedrag gaat gepaard met emotionele en sociale problemen ; latere agressieviteit, gezins- en relatieproblemen, hoge schooluitval, werkloosheid,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is reactieve agressie?

A

= een reactie op een vermeende bedreiging die wordt gekenmerkt door sterke lichamelijke arousal en impulsief handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke Disruptieve impulsiebeheersing en andere gedragsstoornissen zijn er (DSM-5)

A
  • Oppositionele-opstandige stoornis
  • Periodiek explosieve stoornis
  • Normoverschrijdende gedragsstoornis
  • Antisociale-persoonlijkheidsstoornis
  • Pyromanie
  • Kleptomanie
  • Andere gespecificeerde disruptieve, …. gedragsstoornissen
  • Ongespecificeerde disruptieve, …. gedragsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geef de DSM-5 criteria van ODD.

A

A. patroon van boze/prikkelbare stemming, brutaal/ongehoorzaam
gedrag, of ontevredenheid dat minstens 6 md duurt, zoals blijkt uit
minstens 4 van de symptomen uit een van de volgende categorieën,
vertoond in interactie met minstens 1 persoon die geen brus is van
de betrokkene

B. gepaard met lijdensdruk voor de betrokkene of anderen in de
onmiddellijke omgeving of negatieve invloed op sociaal of schools
functioneren, of andere belangrijke domeinen.

C. niet uitsluitend in het beloop van een psychotische, depressieve
of bipolaire-stemmingsstoornis, of een stoornis in het gebruik van
een middel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geef de kenmerken van ODD

A

Boze/prikkelbare stemming
* verliest vaak zijn/haar kalmte
* is vaak lichtgeraakt of snel geërgerd
* is vaak boos en ontevreden

Ruziezoekend/openlijk ongehoorzaam gedrag
* maakt vaak ruzie met gezagsfiguren, of, bij kinderen en adolescenten, met volwassenen
* verzet zich vaak actief tegen of weigert te voldoen aan regels of verzoeken van gezagsfiguren
* ergert anderen vaak opzettelijk
* geeft anderen vaak de schuld van zijn/haar fouten of wangedrag

Wraakzucht
* is in de afgelopen 6 maanden minstens 2maal hatelijk of wraakzuchtig geweest

25
Geef de DSM-5 criteria van CD.
**A**. een repetitief en persisterend gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen; of belangrijke bij de leeftijd passende maatschappelijke normen of regels worden geschonden, zoals blijkt uit de aanwezigheid van minstens 3 van de volgende 15 criteria uit een van de onderstaande categorieën, in het afgelopen jaar, waarbij minstens 1 criterium ook in de afgelopen 6 maanden aanwezig is geweest **B**. de gedragsstoornis veroorzaakt klinisch significante beperkingen in het functioneren op sociaal, schools- of beroepsmatig gebied **C**. indien de betrokkene ouder is dan 18 jaar: er wordt niet voldaan aan criteria voor de antisociale persoonlijkheidsstoornis
26
Geef de kenmerken van CD
**Agressie jegens mensen en dieren** * Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen * Begint vaak met vechten * Heeft een wapen gebruikt dat bij anderen ernstig lichamelijk letsel kan veroorzaken * Heeft mensen mishandeld * Heeft dieren mishandeld * Heeft in directe confrontatie een slachtoffer bestolen * Heeft iemand gedwongen tot sexuele handelingen **Vernieling van eigendommen** * Heeft opzettelijk brand gesticht met de intentie ernstige schade te veroorzaken * Heeft opzettelijk eigendommen van anderen vernield (anders dan door brandstichting) **Bedrog of diefstal** * Heeft ingebroken in een huis, gebouw of auto van iemand anders * Liegt vaak om goederen of gunsten te verkrijgen of verplichtingen te ontlopen (bijvoorbeeld oplichting) * Heeft zonder directe confrontatie met een slachtoffer waardevolle spullen of geld gestolen **Ernstige overtredingen van regels** * Komt ‘s avonds en ‘s nachts vaak niet op tijd thuis ondanks een verbod van de ouders, beginnend voor de leeftijd van 13 jaar * Is minstens 2 keer weggelopen van huis waar hij/zij woont met ouders of andere ouderfiguren, en ‘s nachts weggebleven, of 1 keer voor een lange periode zonder terug te keren * Spijbelt vaak van school, beginnen voor de leeftijd van 13 jaar
27
Van wat kunnen gedragsproblemen een signaal zijn?
* Angststoornis: met agressief en opstandig gedrag gevreesde situaties proberen vermijden of er aan ontsnappen * Depressieve stoornis (zie klavertje vier) * Onveilige gehechtheid en trauma: aantrekken en tegelijk afstoten
28
Geef de prevalentie van gedragsproblemen
* 3% tot 6% (Lahey, et al., 1999; Matthijs, 1999) * Verhouding jongens-meisjes bij kinderen 4:1 adolescenten 2:1 (Nock, Kazdin, Hiripi & Kessler, 2006) * Minder ernstige stoornissen 15% * Ernstige gedragsstoornissen (kinderen) 2%-4%; (adolescenten) 6%-12% (Dorelijers, 2000) * Grote stabiliteit, ook over generaties heen
29
Geef de comorbiditeit van gedragsproblemen
* ADHD (40 tot 60%, Lahey, et al., 1999; Matthijs, 1999) * Binnen hulpverlening (65 tot 90%, Dorelijers, 2000) * Taal- en leerproblemen * Angst- en stemmingsstoornissen (meisjes > jongens (Dorelijers, 2000; Matthijs, 1996) * Middelenmisbruik en risicovol seksueel gedrag
30
Wat is de prognose bij gedragsproblemen?
* Hoge stabiliteit * Zonder behandeling geen verbetering * De prognose voor behandeling van antisociale adolescenten is behoorlijk negatief
31
Welke modellen zijn er om gedragsproblemen te verklaren?
* Developmental model * Vies-fasenmodel (Jos Peeters) * Het dwingproces (Coercive process)
32
Modellen aanvullen
33
Geef het doel en de methode van het onderzoek naar fysieke agressie bij kleuters
* bestuderen van fysieke agressiviteit bij kinderen * 13 439 Canadese gezinnen met kind tussen 9 en 48 maanden oud * follow-up tot leeftijd van 11 jaar! * huisbezoeken om de 2 jaar (interview + vragenlijsten)
34
Geef de resultaten van het onderozke naar fysieke agressie bij kleuters/kinderen.
* piek fysieke agressie in peutertijd- 3 groepen: 1. licht (31.1%): weinig FA als peuter + daling met ouder worden 2. middelmatig (52.2%): occasioneel FA als peuter + daling met ouder worden 3. hoog (16.6%): frequent FA als peuter + niveau blijft hoog en stabiel met ouder worden
35
Vergelijking tussen trajecten aanvullen
36
Geef de conclussies en implicaties van het onderzoek naar agressie bij kinderen.
**‘Typisch (normatief) traject’**: kinderen leren FA inhiberen + alternatieve problem solving strategieën * ~ socializatie van agressie **‘Atypisch (verhoogd) traject’**: problemen met inhibitie * Verklaring? **Geen stijgend traject** **Beperkingen ** * generalisatie naar andere vormen van agressie? * Hoe ontstaat de ‘piek’ in peutertijd? Enkel moeder als informant? **Belang vroege interventie!**
37
Welke kindfactoren zijn risicofactoren voor gedragsproblemen?
* Geslacht (man) * Aandachtsproblemen en hyperactiviteit * Biologische factoren (lage hartslag en laag serotonineniveau in rust) * Lage intelligentie * Een moeilijk temperament en reactiviteit (emotionaliteit) * Afwijkende sociale-infoverwerking * Beperkte prosociale emoties (empathie) * Cognitieve en schoolse vaardigheden, vooral taal en executieve functies
38
Welke gezinsfactoren zijn risicofactoren voor gedragsproblemen?
* Slechte zelfzorg (alcohol en drugs) tijdens de zwangerschap * Opvoedingsvaardigheden: inconsequent en hard, tekort aan monitoring * Onveilige hechting (beperkte sensitiviteit), mishandeling en verwaarlozing * Conflicten tussen partners, echtscheiding * Psychosociale problemen ouders * Laag inkomen, laag opleidingsniveau
39
Geef de cirkel van veiligheid.
40
Geef de cirkel van hechting en responsiviteit
41
Geef het schema van de gehechtheidstheorie
42
Geef voor de ontwikkeling van schema's de brimaire ontwikkelingstaken en basisbehoeften van kinderen.
1. Verbinding en acceptatie 2. Autonomie en prestatie 3. Realistische grenzen 4. Naar binnen gerichtheid en zelf-expressie 5. Spontaneïteit en plezier
43
Wat zijn vroege ùaladaptieve basischema's
* verlating, ongewenst zijn * mislukking * onvoldoende zelfcontrole/zelfdiscipline * onderwerping, goedkeuring/erkenning zoeken * emotioneel geremd, negatief, pessimistisch, meedogenloze normen
44
Geef het model van Morris et al. omtrent de ontwikkeling van emotieregulatie
45
Wat zijn de risicofactoren bij de leeftijdsgenoten voor probleemgedrag?
* Gepest of afgewezen worden * Aansluiten bij deviante leeftijdsgenoten
46
Wat zijn de risicofactoren bij de omgeving voor probleemgedrag?
* Socio-economische status van het gezin en de gemeenschap (kansarmoede) * Graad van criminaliteit en geweld in de buurt, op school en geweld in media * Kwaliteit van de school (leerklimaat en sociaal klimaat)
47
Wat zijn protectieve kindfactoren voor probleemgedrag?
* Intelligentie * Temperament en effortful control * Competenties: schoolse competentie, probleemoplossingvaardigheden, sociale vaardigheden * Ongewone of uitzonderlijke talentenwim de mey * Positief zelfwaardegevoe
48
Wat zijn protectieve gezinsfactoren voor probleemgedrag?
* Een hoge gezinscohesie * Een goede relatie met tenminste één ouder/volwassene * Opvoedingsvaardigheden: warm en duidelijk * Veilige hechting
49
Wat zijn protectieve omgevingsfactoren voor probleemgedrag?
* Prosociale vrienden * Sociale steun
50
Wat zijn protectieve opvoedingsvaardigheden voor probleemgedrag?
**Positieve betrokkenheid** * Zich engageren in wederzijds plezierige activiteiten. Het is een niet contingent aspect van de ouder-kind relatie **Positieve bekrachtiging** * Vaardigheid in het opmerken en versterken van zelfs klein prosociaal gedrag van het kind. **Dyadische probleem oplossing** * Gezins- probleemoplossingsvaardigheden **Disciplineren** * Accuraat opmerken en ‘klasseren’ van probleemgedrag, negeren van triviaal dwinggedrag, en gebruiken van effectieve back-up consequenties als straf nodig is. **Ouderlijk toezicht (monitoring)** * Monitoren van kinderen: waar zijn ze, met wie, en wat doen ze?
51
Geef het Vijf-factorenmodell van 'Parenting'. (JANSSENS, GOOSSENS, VAN DEN NOORTGATE, ET AL., 2015; VAN HEEL, BIJTTEBIER, CLAES, ET AL., 2019, CALDERS, BIJTTEBIER, BOSMANS, ET AL., 2019/2020)
* Ouderlijke steun (parental support): de affectieve kant van de ouder-kind relatie zoals betrokkenheid, beschikbaarheid, aanvaarding, reponsiviteit * Proactieve (gedrags)controle: zie slide gedragscontrole * Bestraffende controle (Punitive control): time-out, ‘preken’, kamerarrest = niet-fysieke straffen * Hard bestraffende controle (Harsh punitive control): fysiekebestraffing (een klets onder de broek) * Psychologische controle
52
Wat is gedragscontrole? (JANSSENS, GOOSSENS, VAN DEN NOORTGATE, ET AL., 2015; VAN HEEL, BIJTTEBIER, CLAES, ET AL., 2019, CALDERS, BIJTTEBIER, BOSMANS, ET AL., 2019/2020)
* Gedragscontrole verwijst naar pogingen van ouders om het gedragvan hun kind te sturen, met als doel het gedrag aan te passen aangezins- of maatschappelijke normen. * Gedragscontrole is een vorm van controle die wordt uitgeoefend om verwacht gedrag (bv. regels stellen), huidig gedrag (bv. monitoring/toezicht), en voorbij gedrag (bv. straf en feedback) bij testuren. * Zowel een gebrek aan als een overdreven uitoefenen van gedragscontrole zijn gelinkt aan een negatieve impact op het welzijnvan adolescenten. * Een gebrek aan gedragscontrole is gelinkt aan meer externaliserende gedragsproblemen
53
Geef de effecten van verschillende vormen van controle bij volwasssenen. (JANSSENS, GOOSSENS, VAN DEN NOORTGATE, ET AL., 2015; VAN HEEL, BIJTTEBIER, CLAES, ET AL., 2019, CALDERS, BIJTTEBIER, BOSMANS, ET AL., 2019/2020)
* Ouderlijke steun heeft een groot effect op het functioneren van jongeren * Psychologische controle heeft de sterkste link met internaliserendegedragsproblemen * Hard bestraffende controle heeft een sterk negatief effect op externaliserende gedragsproblemen, maar er is ook een link met bestraffende controle * Proactieve gedragscontrole is niet gerelateerd aan probleemgedrag * => waarschijnlijk een groter effect op jongere leeftijd
54
Wat is het belang van leerkachtengedrag?
* Beschermende factor * Leerkrachtgedrag = nabijheid, structuur, autonomie bevorderen, betrokkenheid, sensitiviteit en emotionele ondersteuning * Leerkracht-leerling conflict bij het begin van het schooljaar voorspelt de globale zelfwaardering van een leerling in het midden van het leerjaar en voorspelt agressief gedrag van de leerling op het eind van het schooljaar
55
Geef de verklaringsmodellen van gedragsproblemen.
* A. Biologische en fysiologische perspectieven * B. Leertheoretische perspectieven (o.a. coercive process) * C. Informatieverwerkingsperspectieven * D. Maatschappelijke perspectieven (sociale bindingen) * => integratie van perspectieven: transactioneel model
56
Geef model A biologische en fysiologische perspectieven
Sommige kinderen: 1. Zijn minder gevoelig voor straf 2. Zijn minder gevoelig voor beloning en hebben meer behoefte aan spanning 3. Reageren emotioneler op stress of frustratie 4. Hebben beperkte cognitieve capaciteiten, beperkingen in de executieve functies 5. Zijn minder gevoelig voor de gevolgen van hun gedrag (callous-unemotional)
57
Geef model C Informatieverwerkingsperspectieven.
1. Selectieve aandacht voor bedreigende informatie en het missen van belangrijke andere sociale informatie. 2. Vijandige attributievertekening, en vertekende perceptie van zelf en anderen in conflict situaties. 3. Meer op dominantie en wraak gerichte doelen en minder op vriendschap en positieve uitkomsten gerichte doelen. 4. Een beperkter repertoire aan mogelijke reacties op sociale situaties, waarvan een grotere proportie agressief is. 5. Verwacht dat agressieve oplossingen effectief zullen zijn, en waarderen agressieve oplossingen meer. 6. Geringere vaardigheid in het uitvoeren van probleemoplossende reacties.
58
Geef D de decologische of transactionele modellen.
**Auteurs**: o.a. Bronfenbrenner, Belsky, Dishion, Sameroff * Beschouwt vier niveaus: * intra-individueel * interacties (ouder-kind) (micro) * settings (gezin, klas) (meso) * gemeenschap en culturele context (macro