H13 Angst en angststoornissen Flashcards

1
Q

Wat is angst?

A
  • Angst = basisemotie, adaptieve emotie → nuttig om onder bedreigende omstandigheden bang te zijn
    o Cognitie: “ik ben in gevaar”
    o Fysiologie: versnelde ademhaling, stijging hartslag
    o Gedrag: vluchten, vermijding
  • Evolutionaire oorsprong → Dreiging hoofd bieden en levenskansen vergroten
  • Soms irreëel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de inhoud van het normale ontwikkelingsverloop van angst bij kinderen.

A
  • harde geluiden (0-1)
  • vreemden, separatie (<3)
  • alleen zijn, donker, dieren, fantasiefiguren (<6)
  • falen, sociale situaties, school, lichamelijke wonden, ziekten, rampen (6-12)
  • globale bezorgdheden, sociale afkeuring, negatieve evaluatie (12-18)
  • dood en gevaar (continu)

→ Van onmiddellijke/concrete dreiging naar meer abstract en anticipatorisch
Afhankelijk van sociaal-cognitief ontwikkelingsniveau
Gerelateerd aan dagdagelijkse ervaringen (cf. ontwikkelingstaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de frequentie van het normale ontwikkelingsverloop van angst bij kinderen.

A
  • tendens tot afname met stijgende leeftijd
  • maar ook piek in adolescentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de Intensiteit van het normale ontwikkelingsverloop van angst bij kinderen.

A

tendens tot afname met stijgende leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de duur/prognose van het normale ontwikkelingsverloop van angst bij kinderen.

A
  • meestal van korte duur
  • grootste daling op jongere leeftijd
  • stabiliteit vanaf begin adolescentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is sprake van abnormale angst/angststoornis?

A
  • Interferentie met dagelijks functioneren → Impairment: sociale relaties, school, ontwikkelingstaken, vermijding
  • Leeftijdsinadequaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de verschillende angststoornissen volgens de DSM-5?

A
  • Separatie-angststoornis
  • Selectief mutisme
  • Specifieke fobie
  • Sociale angststoornis
  • Paniekstoornis
  • Agorafobie
  • Gegeneraliseerde angststoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een Separatie-angststoornis?

A

Niet bij de ontwikkeling passende overdreven angst om gescheiden te worden van huis of van diegene aan wie het kind gehecht is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is selectief mutisme?

A

Selectief ontbreken van spraak in specifieke sociale situaties waarin dat het kind verwacht wordt dat het spreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een sociale angststoornis?

A

Duidelijke en aanhoudende angst voor situaties waarin men sociaal moet functioneren of iets moet presteren en waarbij men blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijkse kritische beoordeling door anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een specifieke fobie?

A

Duidelijke aanhoudende angst die uitgelokt wordt door de aanwezigheid van of het anticiperen op een specifieke prikkel of situatie. Er zijn 5 typen
* Dier
* Natuur
* Bloed-injectie-verwonding
* Situationeel
* Overig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een paniekstoornis.

A

De aanwezigheid van recidiverende onverwachte paniekaanvallen: begrensde periodes van intense angst die plotseling ontstaan en gepaard gaat met duidelijke lichamelijke en cognitieve symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is agorafobie?

A

Angst om op een plaats of situatie te zijn waarin ontsnappen moeilijk kan zijn of waar geen hulp beschikbaar zou kunnen zijn in het geval dat men een paniekaanval of paniekachtige verschijnselen krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een gegeneraliseerde angststoornis?

A

Buitensporige angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens) over een aantal gebeurtenissen of activiteiten (zoals werk of schoolprestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de prevalentie van angststoornissen.

A
  • Jongeren voor leeftijd van 16 jaar: Klinisch significante angststoornis bij 9,9%
    o → meest voorkomende vorm van psychopathologie bij jongeren (Costello et al., 2003)
  • Meisjes > jongens (Costello et al., 2011)
  • Patroon in ontwikkeling:
    o Onset bepaalde stoornissen meer bij kleuters specifieke fobie, agorafobie : separatie-angststoornis,
    o Onset andere meer vanaf lagere school : paniekstoornis, GAD, sociale fobie, [PTSD, OCD]
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef het verloop van angststoornissen.

A

**vaak chronisch maar ook spontaan herstel mogelijk **
* Vb. 1: longitudinale studie (Essau et al, 2002): 1-jarige FU jongeren met diagnose angststoornis
o 41.9% van de jongeren geen diagnose meer (! Wel vaak nog subklinische vorm)
o 22.6% nog steeds dezelfde diagnose ~ homotypic continuity
o 35.5% nieuwe angststoornis ~ broad homotypic continuity of andere psychische stoornis ~ heterotypic continuity
* Vb. 2: retrospectieve studie (Kessler et al, 2005) bij volwassenen met angststoornis: onset rond gemiddelde leeftijd van 11 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef de Prognostische trajecten van angststoornissen.

A
  • Verschillend voor verschillende diagnoses
  • Beesdo-Baum & Knappe (2012): 4 trajecten
    o Remissie
    o Persistent
    o Recurrent (“waxing and waning”)
    o Progressief
17
Q

Wat zijn de risicofactoren bij het kind?

A
  • Erfelijkheid
  • Gedragsinhibitie
  • Biologische kwetsbaarheid
  • Angstsensitiviteit
  • Walgingsgevoeligheid
18
Q

Wat is de invloed van erfelijkeid op angststoornissen?

A
  • Speelt een rol MAAR kan niet alles verklaren
  • Tweelingenstudies bij 8-16 jarige tweelingen (o.a. Gregory & Eley, 2007):
    o Angstscore van ene kind kon voorspeld worden door angstscore van andere helft van tweeling
    o Grotere overeenkomst in angstscores bij eeneiige tweeling
  • Vooral bij dispositionele angst (trekangst)
19
Q

Wat is de invloed van gedragsinhibitie op angststoornissen?

A

= neiging om ongewoon verlegen en angstig te reageren en zich terug te trekken uit situaties die nieuw en onbekend zijn
* Biologisch bepaalde temperamentsfactor
* Algemene kwetsbaarheidsfactor voor angst
o Biederman et al (1993): eerste prospectief bewijs: zie box 13.2!
o Meerdere malen gerepliceerd

20
Q

Wat is de invloed van biologische kwetsbaarheid op angststoornissen?

A
  • Verhoogde niveaus van cortisol (stresshormoon) bij gedragsgeïnhibieerde kinderen
  • → invloed op amygdala en hypothalamus → andere verwerking van angststimuli (Schmidt et al, 1997)
  • fMRI studie (Monk et al., 2008): Bij aanbieding dreigende stimuli: Meer activatie van amygdala bij angstige kinderen vs. controlegroep + minder goede regulatie van prefrontale cortex
21
Q

Wat is de invloed van Angstsensitiviteit op angststoornissen?

A
  • Erfelijk bepaald
  • = neiging om bang te worden van de aan angst gerelateerde lichamelijke symptomen
  • Specifieke kwetsbaarheidsfactor voor ontstaan van paniekklachten
    o Prospectieve studie bij adolescenten (Hayward et al., 2000): hogere niveaus van angstsensitiviteit: grotere kans op paniekklachten
22
Q

Wat is de invloed van walgingsgevoeligheid op angststoornissen?

A
  • Erfelijk bepaald
  • Specifieke kwetsbaarheidsfactor voor ontstaan van (dieren)fobieën
    o Studies bij spinfobische en niet-spinfobische meisjes (De Jong et al., 1997; 2002):
    o Hoger niveau van walgingsgevoeligheid bij spinfobische meisjes in vgl. met controlegroep
    o Na exposurebehandeling: afname in angst gekoppeld aan afname in walging
    o Moeders van spinfobische meisjes meer walging in vgl. met moeders controlegroep
    o Walging gelinkt aan kans op fysiek contact met spin
23
Q

Welke risicofactoren zijn er in de omgeving?

A
  • Negatieve leerervaring (Rachman, 1991): 3 etiologische routes
  • Negatieve levensgebeurtenissen/stressvolle omgeving
  • Gezinsfactoren
    *
24
Wat zijn de 3 etiologische routes van de Negatieve leerervaring (Rachman, 1991)?
**1. Klassieke conditionering** * Bv. Albert: witte rat + vervelende gebeurtenis → angst **2. Observationeel leren** * Bv. peuters: mama met positieve versus negatieve gelaatsuitdrukking bij confrontatie met rubberen spin/slan **3. Negatieve informatie** * a. Bv. Bij 7-9 jarigen: negatieve versus positieve informatie over onbekende monsterpop → negatieve info: pop als enger beoordeeld * b. Bv. Ambigue info over ‘cuscus’ via moeders overgebracht naar hun eigen kinderen → angstige moeders: meer negatieve interpretatie van de ambigue info → op meer negatieve manier beschreven naar kind toe → kind zelf angstiger voor het onbekende dier
25
Wat wordt bedoeld met Negatieve levensgebeurtenissen/stressvolle omgeving?
* Bv. echtscheiding, overlijden, gepest worden,…
26
Wat zijn de mogelijke gezinsfacoren?
* Gehechtheidsrelatie: onveilige gehechtheid → grotere kans op ontstaan angststoornis * Doelbewuste controle (‘effortful control’, Rothbart, 2004) * Waargenomen controle
27
Wat is de invloed van onveilige gehechtheid op angstsoornissen?
→ grotere kans op ontstaan angststoornis **Warren et al (1997) ** *  Leeftijd van 1 jaar: strange situation procedure * FU tijdens puberteit: meer angststoornissen in jeugd bij onveilig gehechte kinderen **Specifieke opvoedingsstijlen: angstige en overbeschermende opvoedingsstijl** * Overbezorgd, veel controle, weinig autonomie (Muris et al., 2003) * Effect sterker bij kinderen met hoge BIS (Lewis-Morrarty et al., 2012
28
Wat wordt bedoeld met doelbewuste controle als risicofactor/gezinsfactor?
* Twee componenten: Aandachtscontrole en gedragscontrole * Cf. executieve functies → Beter in staat gedrag en emoties te reguleren
29
Wat wordt bedoeld met waargenome controle als risicofactor/gezinsfactor?
**ervaringen/gebeurtenissen in vroege kindertijd (Chorpita, 2001):** * Weinig gevoel van controle → neiging om toekomstige situaties te interpreteren als oncontroleerbaar (cognitieve stijl) * Ervaring van adequate controle → gevoel van zekerheid dat nieuwe situaties goed controleerbaar zijn (cognitieve stijl)
30
Geef het onderzoek naar de Ontwikkelingstrajecten van angst
1. Objectieven 2. Methode 3. Resultaten
31
Geef de objectieven van het onderzoek naar angst.
* Kunnen tijdens de adolescentie verschillende ontwikkelingstrajecten van angstsymptomen onderscheiden worden? * Worden deze trajecten voorspeld door: o lage mate van sociale steun leerkrachten? o hoge niveaus van gepest door ouders, leeftijdsgenoten en worden door leeftijdsgenoten? * Wordt het verband tussen gepest worden en angstsymptomen ‘getemperd’ (gemodereerd) door een hogere mate van sociale steun door ouders, leeftijdsgenoten en leerkrachten? → zoektocht naar protectieve factoren?
32
Geef de Methode van het onderzoek naar angst.
* Cohorte-studie: Growing Up in Australia: The Longitudinal Study of Australian Children * Drie ‘waves’ (meetmomenten): adolescenten op leeftijd van 12 jaar; 14 jaar; 16 jaar * Multi-informant: jongeren + ouders * Vragenlijsten o Ouderlijke steun (ouders + jongere o Steun van peers (jongere) o Steun van leerkracht (jongere) o School belongingness (jongere) o Gepest worden door leeftijdsgenoten (jongere) o Angstsymptomen (jongere
33
Geef de resultaten van het onderzoek naar angst.
* Meest evidentie voor 3 trajecten
34
Wat zijn de geslachtsverschillen in de resultaten van het onderzoek naar angst.
* Significant grotere proportie van meisjes in vgl met jongens in het ‘laag stijgende’ traject en in het ‘hoog dalende’ traject * Meisjes in ‘hoog dalende’ traject toonden een tragere daling dan jongens * = in lijn met vroeger onderzoek (Kessler et al., 2012)
35
Wat zijn de Predictoren van het stijgende traject van het onderzoek naar angst.
* Vrouwelijk geslacht * Lage SES * Lage ouderlijke steun (gerapporteerd door de jongere) * Lage steun leerkrachten * Beperkte mate van school belonging →= in lijn met eerdere cross-sectionele bevindingen (bv Rapee et al., 2020) * MAAR: geen evidentie voor rol van sociale steun door leeftijdsgenoten * Hoge mate van gepest worden door leeftijdsgenoten als predictor * geen rol van sociale steun als moderator van het verband tussen gepest worden en angst
36
Wat zijn de mogelijke verklaringen voor de resultaten van het onderzoek naar angst?
**? Eerdere (cross-sectionele) evidentie: bij jongere kinderen (Bowes et al., 2010)** * mogelijks meer complexe vaardigheden nodig om te kunnen omgaan met pestgedrag tijdens adolescentie? * vaardigheden nodig waarbij ouders, leerkrachten en leeftijdsgenoten weinig bijstand kunnen bieden? * sociale steun als iets contraproductief? (impairment van het autonomie-proces bij adolescenten) * pesten ernstiger bij adolescenten, sociale steun alleen onvoldoende om protectief te zijn? Combinatie met andere protectieve factoren nodig
37
Hoe werkt de instandhouding van angststoornissen?
**Vermijdingsgedrag** **Cognitieve biases (Bar-Haim et al., 2007; Barrett et al., 1996;…)** * Aandacht: angstige kinderen zullen meer aandacht hebben voor dreigingsrelevante informatie/stimuli * Interpretatie: angstige kinderen zullen ambigue stimuli/situaties op een negatievere manier beoordelen (Reduced Evidence for Danger-bias → sneller gevaar/bedreiging waarnemen) * Opgelet : invloed van cognitieve maturatie en van ‘top down’ controleprocesse **Transactioneel model angst (Muris, 2007)**
38
Geef het Transactioneel model angst (Muris, 2007).
**Continuüm : Normale vs. Pathologische angst ** * Confrontatie met potentieel bedreigde stimulus: angstniveau bepaald door constellatie van op dat moment aanwezige kwetsbaarheids- & beschermende factoren * Interactie tussen verschillende kwetsbaarheids- en beschermende factoren → resulteert in ofwel succesvolle aanpassing ofwel angstprobleem * Factoren kunnen elkaar onderling versterken * Rol van ontwikkelingsniveau: o Voor welke stimuli/situaties is kind bang o Beïnvloedt de (verhouding tussen) kwetsbaarheids-/beschermende factoren
39
Wat in de toekomst?
* Meer onderzoek in klinische groepen * Tot nu toe vooral studie van geïsoleerde kwetsbaarheids- en beschermende factoren: o Overlap tussen factoren? o Unieke rol van factoren? o Dynamische relaties/ Interacties tussen factoren