H1: Ontwikkeling en psychopathologie Flashcards

1
Q

Geef de uitgebreide definitie van ontwikkelingspsychopathologie

A
  1. “Een algemene benadering om de relaties tussen ontwikkeling en malaptieve afwijkingen te begrijpen”
  2. OPP ≠ Klinische psychologie
    • = Stoornissen in hier en nu bestuderen
    • OPP = vanuit ontwikkelingsperspectief
      • ook interesse in kinderen met risico die geen stoornis ontwikkelen of terug in normale ontwikkeling komen
      • geïnteresseerd in beschermende factoren (veerkracht)
  3. OPP ≠ Ontwikkelingspsychologie
    • = Bestuderen van normale ontwikkeling (ook longitudinaal onderzoek)
    • OPP = wat wijkt af van de normale ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de historiek van ontwikkelingspsychopathologie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef enkele recente boekpublicaties van ontwikkelingspsychopathologie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is ontwikkelingspsychopathologie een jonge discipline?

A
  • Nauwelijks aandacht voor stoornissen bij kinderen
  • Ontbreken van adequaat instrumentarium
    • Ontwikkelingsgevoelig
    • Betrouwbaar
    • Valide
  • Tijdsintensieve studie
    • Follow-up
    • Grote steekproeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de korte uitleg van het volgende onderzoek: “wat zijn de gevolgen van angst bij de moeder tijdens de zwangerschap voor de nakomeling? “

A
  • Onderzoekers: Van den Bergh (< KUL)
  • Start 1986-1987
  • 86 zwangere vrouwen (18-30 jaar, eerste baby)
  • Bestuderen en opvolgen van moeder, kind, moeder-kindinteractie
  • 4 grote fasen: Follow-up!
    1. Eerste 7 levensmaanden
    2. 8-9 jarige leeftijd
    3. 14-15 jarige leeftijd
    4. 17-jarige leeftijd
  • Multi-methodisch
    • Vragenlijsten (bv: STAI, CBCL)
    • Observatie gedrag (bv: foetus via ultrasound)
    • Ontwikkelingsschalen
    • Cognitieve taken
    • EEG
  • Meerdere informanten
  • Resultaten
    • Angst bij moeder effect op foetaal en neonataal gedrag: actief, prikkelbaar, huilen, krampen,…
    • Geen verschil op sommige vlakken: neurologische conditie bij geboorte, voedingsgedrag, mentale en motorische ontwikkeling
    • T2: angst voorspellend voor psychopathologie (ADHD, stemmingsstoornissen,…)
    • T3: angst voorspellend voor gebrek aan responsinhibitie
    • T4: angst voorspellend voor gebrek aan cognitieve controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 2 doelen van OPP?

A
  1. Verklaren
  2. Voorspellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wilt OPP Verklaren?

A
  • Welke verklarende processen en mechanismen zijn verantwoordelijk voor oorsprong, toename, afname, instandhouding van probleemgedrag?
  • Verschillende verklaringsniveaus!
    o Neuropsychologie
    o Gedragsgenetica
    o Sociaal
    o Biologische systemen
    o Opvoeding
    o Gezinspsychologie
    o Socia-cultureel
    o Maatschappij
  • Ideaal = verschilende verklaringsniveaus integreren (gedragsgenetica, biologische systemen, neuropsychologie, gezinspsychologie, …)
  • Bv: model van Pennington
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef het model van Pennington
Leg het model uit

A
  • Alle gedrag (sociaal, emotioneel, cognitief) heeft een neurochemisch en neurologisch substraat → bestuderen van (neuro)biologische correlaten = belangrijk
    <=> reductionisme, teruggaan naar enkelvoudige biologische oorzaken
  • Verschillende analyseniveaus zijn complementair: bidirectionele causaliteit!
    • Cf. epigenetica: invloed van stress, opvoeding op genexpressies en hersenontwikkeling
      <-> lineaire causaliteit van biologie naar psyche
  • Toekomst: Psychopathologie gedefinieerd door mechanismen i.p.v. symptomen?
    • Bv. ‘disinhibitieprobleem’: verslaving, ADHD, Obesitas… (Nigg, 2000)
    • Bv. ‘emotieregulatieprobleem’: gedragsproblemen, angst (Fraire & Ollendick, 2013; Gross, 2007)
      ° Beter inzicht in comorbiditeit tussen aandoeningen
      ° Louter gedragsdiagnostiek maar ook aandacht voor neurobiologische markers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe/waarom wilt OPP Voorspellen?

A
  • Nood aan longitudinaal onderzoek: zijn factoren die voorafgaan in de tijd statistisch predictief voor latere uitkomstmaten?
  • Nuances:
    o Statistisch bepaalde kans voor een geïdentificeerde risicogroep → zegt nooit iets over één specifiek individu
    o Complexe interacties in rekening brengen → cf. transactioneel model!
    o Toevalsfactoren in rekening brengen
    o Opletten voor historicisme: zoektocht naar ‘de’ oorzaak steeds mogelijk? + zegt niets over beïnvloedbaarheid
  • Toepassing binnen OPP: Bestuderen van ontwikkelingstrajecten 2 voorbeelden
  • Toepassing: Identificeren van risicogroepen → opstellen van preventieprogramma’s
  • 2 Voorbeelden van onderzoek
    1. Ontwikkelingstrajecten van fysieke agressie
    2. Ontwikkkelingstrajecten lichaamsontevredenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef het doel en de methode van voorbeeld 1:* ontwikkelingstrajecten fysieke agressie

A
  • bestuderen van fysieke agressiviteit bij kinderen
  • 13 439 Canadese gezinnen met kind tussen 9 en 48 maanden oud
  • follow-up tot leeftijd van 11 jaar!
  • huisbezoeken om de 2 jaar (interview + vragenlijsten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef de resultaten van voorbeeld 1:* ontwikkelingstrajecten fysieke agressie

A
  • piek fysieke agressie in peutertijd - 3 groepen:
    1. licht (31.1%): weinig FA als peuter + daling met ouder worden
    2. middelmatig (52.2%): occasioneel FA als peuter + daling met ouder worden
    3. hoog (16.6%): frequent FA als peuter + niveau blijft hoog en stabiel met ouder worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef de trajecten van voorbeeld 1:* ontwikkelingstrajecten fysieke agressie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef de vergelijking tussen trajecte van voorbeeld 1:* ontwikkelingstrajecten fysieke agressie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de predictoren van traject 3 van voorbeeld 1:* ontwikkelingstrajecten fysieke agressie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de conclussie en implicaties van voorbeeld 1:* ontwikkelingstrajecten fysieke agressie

A
  • ‘Typical (normative) trajectory’: kinderen leren FA inhiberen + alternatieve problem solving strategieën
    ~ socialization of aggression
  • ‘Atypical (elevated) trajectory’: problemen met inhibitie
    • Verklaring? Familiekarakteristieken (interactie met neurologische, genetische deficieten?)
  • Geen stijgend traject: weinig kinderen die niet agressief zijn als peuter en het pas op latere leeftijd aanleren
  • Belang vroege interventie!
    • aanleren adaptieve strategieën op jonge leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef de limitaties van voorbeeld 1:* ontwikkelingstrajecten fysieke agressie

A
  • generalisatie naar andere vormen van agressie?
  • Hoe ontstaat de ‘piek’ in peutertijd?
  • Enkel moeder als informant?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg VOORBEELD 2: ontwikkelingstrajecten lichaamsontevredenheid uit.

A
  • Longitudinale studie, 4 meetmomenten over periode van 15 jaar (MT1 = 14.8; MT2 = 19.3; MT3 = 25.2; MT4 = 31 jaar)
  • Bevraging lichaamsontevredenheid (10 items; tevredenheid met verschillende lichaamsdelen)
  • Kunnen verschillende trajecten onderscheiden worden? Welke risico/protectieve factoren voorspellen de trajecten?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geef de trajecten van VOORBEELD 2: ontwikkelingstrajecten lichaamsontevredenheid uit.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Geef de predictoren van VOORBEELD 2: ontwikkelingstrajecten lichaamsontevredenheid

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Geef de conclussie en implicaties van VOORBEELD 2: ontwikkelingstrajecten lichaamsontevredenheid

A
  • Inzetten op versterken zelfbeeld, verminderen depressieve symptomen, verbeteren kwaliteit ouder-kindinteractie en verminderen/passend reageren op pesten omtrent gewicht en diëten bij leeftijdsgenoten
  • ‘Sensitive window’ voor ontwikkelen van gezond zelfbeeld in vroege adolescentie → preventie focus in late kindertijd/vroege adolescentie
  • Rekening houden met ontwikkelingsverloop van positief lichaamsbeeld: nog onduidelijk → meer onderzoek nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe/waarom wilt OPP beschrijven?

A

**Wat is afwijkend van de normalen ontwikkeling?

Nut
* Communicatie
* Bestuderen incidentie, prevalentie
* Bestuderen verloop
* Maar ook klinisch relevant:
- Diagnostische cyclus: uitspraak over aanwezigheid en aard van psychopathologie bij kind of jongere (Onderkennende diagnostiek) → Zie vak ‘Assessment ontwikkelingspsychopathologische processen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 2 verschillende benaderingen zijn er voor een afwijkende ontwikkeling?

A

categoriale entiteiten
* “Deze persoon heeft wel/geen probleem”
* → Stoornissen bij kinderen en jongeren

continue dimensies van disfunctioneren
* “Deze persoon heeft in meer of mindere mate kenmerken van een bepaald probleem”
* → Stoornissen bij kinderen en jongeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de verschillen tussen de categoriale benadering en de dimensionele benadering van een afwijkende ontwikkeling?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de overeenkomsten tussen de categoriale benadering en de dimensionele benadering van een afwijkende ontwikkeling?

A
  • Classificatie op gedragsniveau = beschrijvende/fenotypische classificaties
    o Achterliggende oorzaken? Biologische markers?
  • A-theoretisch: steunen niet op theorie over ontstaan, beloop en behandelen van problemen en stoornissen
  • Wetenschappelijk onderbouwd (cf. revisie DSM)
  • Wereldwijd verspreid én gebruikt (MAAR rekening houden met mogelijke culturele verschillen)
  • Dynamische ontwikkelingen: integratie?
    o DSM-systeem: aandacht voor pathologie bij kinderen en jongeren → ontwikkelingsperspectief (~dimensionaliteit)
    o ASEBA-systeem: intro klinische grensscores & DSM-georiënteerde subschalen (indicaties, geen diagnose!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is het ontwikkelingspathologisch perspectief?
**Ontwikkelingspsychopathologisch perspectief** * Gedrag bestuderen vanuit levensloopperspectief * Verschillende manifestaties van gedrag afh. van ontwikkelingsniveau * maladaptief = leeftijds-/ontwikkelingsinadequaat * Extra aandacht voor ontwikkelingstrajecten en prognose * Aandacht voor ontwikkelingstaken
26
Welke andere aspecten zijn er voor het bepalen van afwijking?
**Hulpvraag? ** * Slechts 2% zoekt hulp! → is probleem ‘zichtbaar’ voor de omgeving? * Culturele verschillen * Wat verkleint de drempel? (Rickwood, Deane, & Wilson, 2007) * Kennis omtrent problematiek + bronnen van hulp * Zich competent voelen om gevoelens te uiten * Vertrouwensrelatie met mogelijke hulpverleners **Lijden/impairment** * → Voorbeeld: studie Carter et al., 2010 * klinisch interview bij 1329 ouders over kind (M age = 3 jaar) * 32% van kleuters stoornis * MAAR: - bij 10% geen sign. lijden die het gewone functioneren belette - bij 22% wel ernstige problemen die school readiness beperken
27
Geef de prevalentie van kinderpsychopathologie
* Prevalentiestudies: paragraaf 1.1.2 * Benelux: 10-15% → 85% doet het wel goed! (Verhulst et al. sinds 1983) * Box 1.2. Eerste epidemiologische studies o Rutter en collega’s in 1964 op eiland Wight: 13% o Champion en collega’s in 1995 in Londen: 25% * Soorten prevalentiestudies: lifetime prevalentie en age-of-onset studies * Verschillen in prevalentie? o Studiegroep (bv. Europa vs. VS; culturele verschillen) o Instrument (categoriaal vs. dimensioneel) o Leeftijd (kleuters, lagere school, adolescenten) o Informant (ouders, leerkrachten, jongere zelf) o Soort probleem/stoornis (AN vs. Angststoornis) o Geslacht (gedragsproblemen vs. emotionele problemen) * Recent o Rapport Unicef (“The state of the World’s Children 2021”) o Zorgen omtrent mentale gezondheid van kinderen sinds COVID-19 pandemie o Rapport: mentale gezondheid van kinderen, adolescenten en hun verzorgers o Wereldwijd: 1 op 7 adolescenten tussen 10-19 jaar leven met gediagnosticeerde mentaal gezondheidsprobleem (WHO definitie); specifiek voor België: 16,3% o “topje van de ijsberg”
28
Hoe is de stabiliteit van kinderpsychopathologie?
* Review van bevindingen uit longitudinale cohorte studies * Stabiliteit als concept: o Homotypisch versus heterotypische stabiliteit o MAAR: afhankelijk van verschillende zaken
29
Van welke zaken is kinderpsychopathologie afhankelijk? Leg ze uit
**Afhankelijk van definiëring van de categorieën: ** * Internaliseren versus externaliseren = focus van deze review! * Angst versus depressie **Afhankelijk van aard van metingen ** * Herhaalde assessment van psychiatrische stoornissen (= categorisch, via klinisch interview) * Herhaalde bevraging via zelf-rapportagevragenlijsten over psychopathologie (= continu, via vragenlijsten) **Afhankelijk van tijdsperiode en aantal meetmomenten ** * Caspi et al (2020), Nieuw-Zeeland (Dunedin studie): 9 waves van assessment, van geboorte tot leeftijd van 45 jaar, diagnostische interviews * Richards et al (2022), Nederland (Trails studie): 6 waves van assessment, van 11-16 jaar, zelf-rapportagevragenlijsten **Praktijk**: niet enkel ‘pure’ vormen van homotypische en heterotypische stabiliteit, ook ‘mixed’ (cf. comorbiditeit)
30
Geef het schema over de verschillen in hopotypische stabiliteit en heterotypische stabiliteit
31
Geef de belangrijkste bevindingen van kinderpsychopathologie.
* Algemeen: PP in kindertijd/adolescentie is sterke predictor van PP in latere ontwikkelingsfasen, vooral binnen hetzelfde (bredeband) domein * Maar, wel fluctuaties in ernst en expressie van PP doorheen de ontwikkeling = eerder regel dan uitzondering - Bv. Van subklinisch naar klinische niveaus - Bv. Van pure naar co-morbide presentaties (en omgekeerd) * Groot deel van populatie zal minstens één keer doorheen hun leven aan criteria van een klinische stoornis voldoen (< grootschalige longitudinale cohortestudies, bv. Caspi et al 2020) * Individuen blijven vaker in hetzelfde (bredeband) domein/dezelfde categorie dan te verschuiven naar een ander domein/andere categorie → meer evidentie voor homotypische dan heterotypische stabiliteit * Indien toch evidentie voor ‘pure’ heterotypische transities: - Eerder sprake van een additionele stoornis of reductie van aantal stoornissen (cf comorbiditeit) i.p.v. verandering tussen nietoverlappende stoornissen → m.a.w.: ook homotypische component - Richting van de heterotypische effecten? Meer evidentie voor EXT → INT dan voor INT → EXT
32
Wat wordt er bedoeld met ontwikkelingstaken (normale) ontwikkeling?
* = normale uitdagingen voor een kind op een bepaalde leeftijd * Kunnen spanningen meebrengen * Leiden tot veranderingen in gedrag, gevoelens, gedachte, (bv. Stemmingswisselingen, opstandig gedrag) * Dus: niet noodzakelijk signaal van afwijkende ontwikkeling of psychische stoornis, wel onderdeel van doorlopen van bepaalde ontwikkelingstaak (al dan niet succesvol)
33
Geef de ontwikkelingstaken van 0-2 jaar
34
Geef de ontwikkelingstaken van 2-6 jaar
35
Geef de ontwikkelingstaken van 6-11 jaar
36
Geef de ontwikkelingstaken van 12-15 jaar
37
Geef de ontwikkelingstaken van 15-20 jaar
38
Welke culturele factoren spelen een rol bij de ontwikkelingstaken van een kind?
* Belangrijk: er zijn culturele verschillen én verschillen binnen culturen in hoe wordt omgegaan met kinderen en jongeren, verwachtingen en uitingen van psychopathologie ▪ * Bv: ongehoorzaamheid als symptoom van ODD o Westerse cultuur = externaliserend gedrag, regels overtreden o Oosterse cultuur = ongeïnteresseerd lijken, aarzelend reageren * Rutter en collega’s (2002): sommige stoornissen zijn eerder universeel, anderen zijn meer afhankelijk van de sociale omgeving/cultuur o bv. Anorexia: vooral bij culturen met hoge prestatiedruk * Margaret Mead: adolescentie-fase een typisch westers fenomeen? o < Anglo-Amerikaanse visie op PP: typische puberteitsproblemen wel bij Amerikaanse jongeren, niet op eiland Samoa * Japan: kinderen zelden gescheiden van moeders
39
Wat zijn de 3 categorieën van modellen die doorheen de eschiedenis zijn gebruikt op psychopathologie te verklaren
1. Trekmodel 2. Omgevingsmodel * Ecologische modellen 3. Interactiemodel * Godness-of-fitt-model * Transactioneel model * Disthese stress model
40
Leg het trekmodel uit
* Ontwikkeling wordt bepaald door individuele karakteristieken (endogene factoren) * Trek/trait relatief onbeïnvloedbaar, autonoom o Aangeboren trait: bv. temperament o Verworven trait: bv. copingvaardigheden * Houdt geen rekening met effecten van omgeving op een kind o vb: gehechtheidstheorie als trekmodel (vroeger) * Momenteel verworpen! * Variant: littekenmodel = kind blijvend getekend door blootstelling aan aversieve ervaring bv. Effect van mishandeling op PP via persoonlijkheid (Oshri et al., 2013)
41
Leg het omgevingsmodel uit.
* Ontwikkeling wordt beïnvloed door externe omgevingsfactoren (exogene factoren) * Contexten bij kind: o prenatale omgeving o opvoeding o school & leeftijdsgenoten * Dynamisch: Omgeving beïnvloedt sociaal-emotioneel functioneren o Als omgeving verandert, verandert ook het individu o m.a.w. elke eigenschap van kind kan bijgestuurd worden mits juiste omgeving o Vb. (sociale) leertheorie (Granic & Patterson, 2006 * Klinische invalshoek! o Bv gedragstherapie (Patterson) om gedrag van kinderen bij te sturen: straffen versus belonen → zie ook les gedragsproblemen * Ecologische modellen o Bronfenbrenner (1977) o Belsky (1980)
42
Leg het ecologisch model van Bronfenbrenner uit.
contexten op micro-, meso- en macroniveau
43
Leg het ecologisch model van Belsky uit.
opvoedingsomgeving in een ecologisch model
44
Geef de kritische modelllen van de omgevingsmodellen
* Passief mensbeeld * Andere: o Maladaptieve omgeving (bv. trauma) → adaptief gedrag (bv. emotionele vervlakking) o Hoe positieve/negatieve omgeving definiëren? o Kritische perioden voor impact van bepaalde omgevingsfactoren? o Welk effect heeft omgevingsverandering op kind? - Bv. mama die hersteld is van depressie → effect op kind? - Nood aan longitudinaal onderzoek!
45
Leg het interactiemodel uit. Geef enkele voorbeelden van interactiemodellen
Actieve wisselwerking tussen kind –en omgevingskenmerken → Gedrag gevormd door it’s adaptive adaptability * Goodness-of-fit-model * Transactioneel model * Transactioneel model: Diathese-stress-model
46
Leg het goodness-of-fit-model uit.
* Kind en omgeving in interactie MAAR beide blijven onveranderd (zie figuur vorige slide) * Positieve interactie: ‘goodness of fit’ * Negatieve interactie: ‘poorness of fit’ = mismatch, foute afstemming tussen kind en omgeving => Onaangepast gedrag/PP * Klinisch relevant o Kenmerken kind o Kenmerken omgeving o Ook interactie tussen beide
47
Wat zijn de kritieken op het goodness-of-fit-model
* Relativisme? o Alles kwestie foute afstemming? o Bv: incest, prikkelbaar temperament * Transformaties t.g.v. interacties? o Wat gebeurt er met eerder verworven gedrag? * Dynamische relaties tussen kind en omgeving? o Nood aan transactioneel model!
48
Wat is een trasactioneel model? | Interactiemodel
* Kind en omgeving beïnvloeden elkaar + worden beïnvloed → beide veranderen als gevolg van de interactie * → transformationeel model, dynamisch model o Causaliteit: circulariteit/terugkerende pijlen! (<-> trek/omgevingsmodel) - Bv: prikkelbare baby, weinig sensitieve/responsieve mama o Info over processen van psychopathologie (stoornisspecifiek) * Opmerking: niet alle variabelen hebben dezelfde positie o Centrale kwetsbaarheidsfactoren: kindkenmerken, biologische/psychologische diathese X o Activatie door omgeving/stress = noodzakelijke voorwaarden
49
Wat is het Transactioneel model: Diathese-stress model
* Stelt dat de combinatie van de aanleg van stress en kwetsbaarheid een grens overschrijdt dat je dan stress kunt ervaren. De persoon kan mogelijk bij het overschrijden van een grens een stoornis ontwikkelen. Het model gaat ervan uit dat het individu enerzijds een kwetsbaarheid in zich draagt. Wat de aanleg is voor mogelijke stoornis. Een dat anderzijds omgevingsfactoren (stressbronnen) een belangrijke rol spelen. * Mezulius, Hyde, & Abramson (2006): longit.studie * Stress * * Varianten diathese-stressmodel
50
Wat is stress volgens het diathese stress-model? Welke 2 soorten stressfactoren zijn er? Geef enkele voorbeelden
= Levensgebeurtenissen die het fysiologisch, emotioneel of cognitief evenwicht van een persoon verstoren **Acute psychosociale stressfactoren** * Verandering van school * Geboorte broer:zus * Scheiding ouders **Chronische psychosociale stressfactoren** * Gepest worden * Ruzie in het gezin * Chronisch zieke ouder
51
Welke varianten zijn er op het diathese stress model?
1. Stress generation-model 2. Vantage sensitivity model 3. Differential susceptibility-model
52
Leg het stress generation model uit
Diathese + meer opzoeken/uitlokken van stresserende omgeving → grotere kans op PP (Hankin & Abela, 2008)
53
Leg het vantage sensitivity model uit.
* Sommige kinderen alleen gevoelig voor positieve omgeving, niet voor negatieve * = recent model * Onderzoek: meenemen positieve uitkomstmaten!
54
Leg het differential susceptinility model van Belsky & Ellis uit.
* Sommige individuen zijn meer vatbaar dan anderen voor de positieve en negatieve effecten van respectievelijk steunende en nadelige omgevingsinvloeden * Diathese X negatieve omgeving = meer PP * Diathese X positieve omgeving = meer positieve uitkomst - Vb: goede aanpassing, soc.competentie, pos. Affect
55
Vergelijk het siathese stress model met het sifferential susceptibility model via hun visuele weergave.
56
Geef een voorbeeld van onderzoek naar het differential susceptibility-model van Belsky & Elliss.
* Kim & Kochanska (2012): longitudinaal onderzoek naar zelfregulatie bij kinderen * 7 maand: temperament * 15 maand: kwaliteit moeder-kindinteractie * 25 maand: zelfregulatie kind * Negatieve emotionaliteit als gevoeligheid * Resultaten: o Hoge negatieve emotionaliteit x niet-responsieve omgeving → minder zelfregulatie o Hoge negatieve emotionaliteit x responsieve omgeving → meer zelfregulatie o Lage negatieve emotionaliteit: geen interactie met ouder- kindrelatie op zelfregulatie o Zelfregulatie dus niet enkel gekoppeld aan trek-factoren!
57
Leg het Differential susceptility model 2.0 uit.
* “differential, differential susceptibility” * Zijn dezelfde individuen even vatbaar voor verschillende omgevingsinvloeden? * Bv: o Zijn de kinderen die meer vatbaar blijken voor de invloed van de kwaliteit van ouderschap ook dezelfde kinderen die meer vatbaar blijken voor invloeden van leeftijdsgenoten? o Zijn de kinderen wiens probleemgedrag meest beïnvloed wordt door maladaptief ouderlijke gedragingen, ook degenen wiens taalontwikkeling meest beïnvloed wordt door een rijke taalomgeving thuis? * → M.a.w: hoe algemeen of specifiek is die ‘vatbaarheid’ op vlak van omgevingsinvloeden (bv. ouders, peers, crèches,…) en uitkomsten (bv. agressie, cognitie, taal,…) * Recent: Eerste (prospectieve) studies o Belsky, Zhang & Sayler o Sayler, Zhang , Steinberg & Belsky
58
Leg de onderzoeken van Belsky, Zhang & Sayler en Sayler, Zhang , Steinberg & Belsky uit naar differential susceptibility model 2.0
**Belsky, Zhang & Sayler (2021):** * Evidentie voor domein specificiteit: kinderen die meer vatbaar waren voor positief effect van kwaliteit van zorg op pre academische vaardigheden waren andere kinderen dan degenen die meer vatbaar waren voor effect van grotere kwantiteit van zorg op meer gedragsproblemen **Sayler, Zhang, Steinberg & Belsky (2022)** * Evidentie voor algemene vatbaarheid: kinderen die vatbaarder waren voor de effecten van kwaliteit van ouderschap bleken eveneens vatbaarder voor de effecten van peers * Maar: bij een deel van de kinderen: toch wel variatie in vatbaarheid, bv. enkel vatbaar voor één van beide omgevingsinvloeden → domein specificiteit?
59
Geef de mogelijke implicaties van het Differential susceptility model 2.0
* Indien specifiek (eerder dan algemeen): kunnen we dan nog spreken over ‘orchidee’ versus ‘paardebloem’ * →wijst eerder op een trek-achtige gevoeligheid voor omgevingsinvloeden * Interventies afstemmen op context? Gepersonaliseerde interventies? * Meer onderzoek nodig!
60
Leg het model van Pennington uit
Onderscheid tussen 4 elkaar aanvullende analyseniveaus bij de bestudering van psychopathologie: **1) Genetische risicofactoren** * Mengeling van zowel genetische als omgevingsfactoren * Kunnen onafhankelijk elkaar hun invloed laten gelden maar kunnen ook met elkaar interacteren of correleren **2) Hersenmechanismen** * Hersenmechanismen en neurotransmitters * Vroege ervaingen spelen belangrijke rol in het vormen van verbindingen in de ontwikkelende hersenen **3) Neuropsychologie** * Brug tussen hersenen en gedrag * Executieve functies **4) Gedrag** * Cluster van symptomen
61
Wat is een risicofactor?
= factor die een negatieve invloed heeft op de (normale) ontwikkeling van een kind en die de kans op een bepaalde ontwikkelingsuitkomst verhoogt (Kazdin et al., 1997)
62
Geef de kenmerken van risicofactoren
* Emotionele en gedragsproblemen: nooit één oorzakelijke factor * Steeds combinatie van factoren o Impact van aanleg & omgeving o Noodzakelijke en voldoende voorwaarden o Dynamiek van risico-en protectieve factoren * Kansuitspraak (probabilistic risk) o < studies bij grote groep (niet: uitspraken m.bt. individu) o Vb.: roken * Gaat vooraf aan uitkomst * Onderscheid
63
Welk onderscheid wordt er gemaakt bij risicofactoren?
* Correlaat: zelfde moment * Kwetsbaarheid: (≠ risicofactor) o Hoofdeffect versus interactie-effect o Bv: diathese-stressmodel, IQ, PI * Markers: fixed vs variable * Causale risicofactoren: experimenteel onderzoek * Risicoperioden o nVb. agressie * Risicomechanismen o Vb. echtscheiding
64
Wat zijn risicofactoren in het transactioneel model?
* Cummulatief riicomodel * Durlak (1999): meetkundige i.p.v. rekenkundige reeks * Meer risicofactoren, slechter ontwikkelingsverloop * Cumulatieve interacties tussen factoren (→ risicofactor neemt toe in ernst * Multifinaliteit: zelfde (combinatie van) risicofactoren leidt tot verschillende uitkomsten o Vb. agressieve kinderen * Equifinaliteit: bepaald probleem wordt door verschillende risicofactoren verklaard o Vb. druggebruik in adolescentie
65
Wat zijn de verschillende niveauw van risicofactoren?
* **Organisch (genetisch/neurologisch) niveau** o Ondervoeding o neurologische defecten o genetische aanleg o ... * **Intrapersoonlijk niveau** o Onveilige hechting o Temperament o Intelligentie o ... * **Interpersoonlijk niveau** o Familie functioneren o Stressvollle ervaringen o ... * **Hogere orde niveau** o Armoede
66
Leg erfelijke belasting uit als risicofactor
* Opmars gedragsgenetica o overerving van gedrag? * Tweelingstudies: methodologisch voordeel o Rol van erfelijkheid: mono vs. dizygote tweelingen o Rol van gedeelde omgeving: tweelingen vs. gezinsleden die samen opgroeien o Rol van niet-gedeelde omgeving: specifieke levenservaringen * Opmerking: vaak overschat! o Bijvoorbeeld: recente meta-analyse (Polderman et al., 2015 in Nature Genetics * Soms verschil met adoptiestudies o bv. overerving van angst * Identificatie van genen voor psychische kenmerken = moeilijk (multifactorieel bepaald!) cf. Pennington * Aanlegfactoren bekijken binnen transactioneel model → in rekening brengen van contexten o Bv. ‘slapende genen’: getriggerd in bepaalde contexten (cf. Hankin et al., 2011) o Oppassen met onderschatten niet-genetische invloeden (gedeelde & nietgedeelde omgeving) * Risicofactor of eerder kwetsbaarheidsfactor?
67
Leg temperament uit als risicofactor
* Wat is temperament? o Biologische basis, manifestatie op jonge leeftijd, stabiel gedurende levensloop →beschrijven individuele verschillen * Illustratie: Dunedin-studie (Nieuw-Zeeland; Caspi et al., 1997) ▪ Observatie checklist bij 3-jarige peuters o Opgevolgd tot jongvolwassenheid o Resultaat: 3 ontwikkelingstrajecten afh.van temperament: I. ’geinhibeerd’: positieve ontwikkeling, beperkter sociaal netwerk (10%) II. ’undercontrolled’: later op alle vlakken minder aangepast gedrag (10%) III. ’adequate’: positieve ontwikkeling op alle vlakken (80%)
68
Leg de omgeving uit als risicofactor
* Distaal (bv. Lage SES, armoede, werkloosheid) of proximaal (problematische ouder-kindrelatie) * Rol van de ouders bij ontwikkeling van kind! → diverse factoren spelen rol o Opvoedingsstrategieën o Emotioneel klimaat o Bv. Model van Morris (les gedragsproblemen) * Rol van onverwachte factoren/negatieve ‘life events’ (verhuizing, ziekte, ongeval * Diathese-stress: Meeste gezinsfactoren = stressoren o Gest, Reed, & Masten (2009): impact van verhuizing (4 jarig kind) of echtscheiding (7-jarig kind) enkel bij kwetsbare kinderen o Mezulius et al. (2006): meemaken van negatieve life events speelt enkel rol bij kinderen met de temperamentstrek ‘emotionele reactiviteit’ als kwetsbaarheid * Risicogroep: adoptiekinderen o Vaker geschiedenis van ‘early adversities’ bij het kind: scheiding van biologische ouders, tekort aan adequate zorg in eerste levensjaren, verwaarlozing/mishandeling, ingrijpende veranderingen van contexten en cultuur… → Groter risico voor ontwikkeling PP → MAAR: belangrijke rol van leeftijd bij adoptie: groter risico met stijgende leeftijd = ‘age at adoption-effect’ (e.g., Askeland et al., 2017; Julian, 2013; Malcorps et al., 2022) → Meer uitdagingen voor ouderschap (e.g., Midgley et al., 2018) * Meer ouderlijke stress (e.g., Canzi et al., 2019) * Opm: ook adaptieve uitkomsten mogelijk! (e.g., Van Ijzerdoorn et el., 2007)
69
Wat is de rol van cultuur bij risicofactoren?
* **Cultuur** = levensstijl, waardepatronen, betekenissystemen, technologische ontwikkelingen en inrichting van de samenleving o → **Acculturatie** = Ervaring van het verlies van contact met een eerdere gemeenschap en van het nieuwe contact met een of meer andere culturele gemeenschappen. vb. Antilliaanse kinderen in Nederland o → **Acculturatiestress** = minder vertrouwde sociale relaties, onzekere toekomst, nieuwe taken, andere cultuur en routines, taal, discriminatie, … * Mulder et al (2011): **Welke factoren verhogen risico op PP bij immigranten? ** o eerder crimineel gedrag en gedragsproblemen o gebrekkige pedagogische vaardigheden van ouders, o fysieke – en emotionele mishandeling, o slechte vrienden, o beperkte cognitieve vermogens, o gebrek aan positieve copingstrategieën, o laag zelfbeeld, o drop-out en slechte schoolprestaties * **MAAR**: overwegend correlationeel onderzoek! Meer onderzoek nodig: samenhang tussen deze factoren? Link met acculturatie?
70
Wat is de invloed van culturele factoren op risicofactoren?
* Illustratie: Ouder-kindconflicten (Phinney & Vedder, 2006) o Moeilijker voor immigrantenouders om hun waarden omtrent het gezin en de verantwoordelijkheden op kinderen over te dragen dan voor autochtone ouders o Oorzaak? = Verschil in acculturatiesnelheid: Immigrantenjongeren passen zich sneller aan dan hun ouders door meer contact met mensen van de autochtone gemeenschap? o Gevolg? => Meer onenigheid in gezin over verantwoordelijkheden en verplichtingen van kinderen in het gezin → Spanningen → Negatieve invloed op sociaal gedrag en welbevinden van de jongeren? * Illustratie: culturele verschillen in risico op externaliserende problemen? (Piko et al., 2005) o Participanten: middelbare scholieren o Hongarije versus VSA o Resultaten: - ‘Universele’ risicofactoren: middelenmisbruik, lid van bende, lage academische prestaties - ‘Specifieke’ risicofactoren: niet-intact gezin enkel bij jongeren uit Hongarije - Rol van geslacht: depressieve symptomen verhoogd bij meisjes (zowel VSA als Hongarije), niet bij jongens - Ook universele (bv. ouderlijke monitoring) en specifieke (bv. tevredenheid op school) protectieve factoren o Belangrijke kanttekening: cross-sectioneel!
71
Wat zijn de implicaties voor KLOP bij risicofactoen
* Rutter (1996): weten wat risicofactoren zijn ≠ weten hoe deze te veranderen o → OPP: ontstaan en instandhouding o → risicofactoren op verschillende niveaus o → dynamische interactie (transactionele visie)! * Mechanismen om risicofactoren te veranderen? Studies naar effect van behandelingen o Bv. Behandeling oppositioneel opstandig gedrag: - oudertraining (< omgeving als risicofactor) = evidence-based - Hoe effectiviteit verbeteren? → Nood aan transactioneel perspectief! - Rol van kindkenmerken? Frustratietolerantie, BAS, cognitieve tekorten,…. - Rol van ouder-kindinteractie?
72
Wat zijn risicopopulaties voor PP?
* Aanwezigheid van (meerdere) risicofactoren * KLOP: bestuderen, opvolgen van risicokinderen: o Voordat stoornis zich manifesteert o Inzicht in verklaringsprocessen o → preventie van psychopathologie Vb: opvolgen van KOPP-kinderen (ouders met schizofrenie, bipolaire stoornis) * !Kanttekening: wat is ‘nature’, wat is ‘nurture’ * Andere problemen: o Verschillende concepten → moeilijk risicogroep af te bakenen o Nood aan controlegroep o Prospectief opvolgen gedurende hele tijd o Grote proefgroep nodig: tijdsintensief, duur, moeilijk terug te vinden o Enkel uitspraken op groepsniveau mogelijk o Ook rekening houden met risicomechanisme
73
Welk onderzoek is er naar risiocfactoren?
* Jong onderzoeksdomein (< 40 jaar) * Resilience-studies: 2 componenten (Masten, 2011) o Aantoonbare tegenslag: stress, adversity o Aantoonbare adaptatie: - Externe aanpassing bv. slagen op school, succesvol door ontwikkelingstaken - Later: ook goede interne aanpassing bv. mentale & fysieke gezondheid * “Capaciteit van dynamisch systeem om stand te houden of te herstellen na substantiële uitdagingen die het systeem bedreigen of bedreigd hebben” (Masten, 2011) o Q→ Adaptieve en maladaptieve pathways/ontwikkelingstrajecten mogelijk: Figuur
74
Wat zijn beschermende factoren?
* Aanwezig bij veerkrachtige kinderen * BF doet negatieve invloed van risicofactor op ontwikkeling geheel of gedeeltelijk teniet * BF te plaatsen op vier niveaus: organisch, intrapersoonlijk, interpersoonlijk en hogere orde * Verschillende verhoudingen t.o.v. risicofactor o Bv. uiteinde continuüm o Bv. zelfde factor als risico/beschermende factor * In transactioneel model te plaatsen! o Bv. ecologisch transactioneel model (Cichetti et al., 2000) * Cf. differential susceptibility hypothese * Ernst van blootstelling = belangrijk + Cumulatief risico * Ecologisch transactioneel model: illustratie
75
Geef de 3 types van de eerste onderzoeksdesigns van risico- en beschermende factoren.
- Type 1 : positieve ontwikkeling tegen alle verwachtingen in - Type 2 : adequaat aanpassen ondanks stressvolle ervaringen/levensgebeurtenissen - Type 3 : herstel na traumatische ervaringen
76
Leg Type 1 : positieve ontwikkeling tegen alle verwachtingen in uit.
- Studie van Werner : hawaïaans eiland, alle kinderen geboren in 1955, 30 jaar opgevolgd. 1/3 in - risicogroep met ongeveer 4 risicofactoren - Resultaat : 1 op 3 van die risicogroep toch positieve ontwikkeling. - Beschermende factoren : temprament (vechters), persoonlijkheid (openheid nieuwe ervaringen), hamonieus gezin, goede relatie met minstens één verzorger en goede fysieke gezondheid
77
Leg Type 2 : adequaat aanpassen ondanks stressvolle ervaringen/levensgebeurtenissen uit.
- Kinderen uit gezinnen met economische moeilijkheden (bv werkloze ouders). KOPP - kinderen = kinderen met ouders psychopathalogie. Beschermende factoren : goede relatie met een verzorger/volwassene, kwaliteit omgeving, ID, positief zelfbeeld, self-efficacy.
78
Leg Type 3 : herstel na traumatische ervaringen uit.
- Beschermende factoren kwaliteit van zorg aangereikt door de ouder maar ook het IQ speelt een rol. - Dalgleish, Joseph en Jule : bij jongeren uit oorlogsgebied – beschermende factoren is het mate van sociale ondersteuning van competente volwassene na de ramp, positief sociaal netwerk voor ramp —> leidt tot minder risico op PTSS
79
Geef de geschiedenis van resiliance studies
* Fase 1: Case studies => Beschermende factoren? => **Beschrijf** * Fase 2: Studie van beschermende processen => **Understand** * Fase 3: Interventie-studies: hoe veerkracht bevorderen? => **Change** * Fase 4: Integratie van processen: transactionele interacties tussen verschillende niveaus van adaptieve systemen (moleculair tot sociocultureel niveau = > **Integratie**
80
Wat zijn de centrale vragen van resiliance studies?
Promotive is het hoofdeffect Protective is interactie met risico/stress
81
Wat is veerkracht als trek?
* Individuele verschillen in persoonlijkheid en cognitieve capaciteiten dragen wel bij tot iemands veerkracht o MAAR veerkracht is ook afhankelijk van de relaties met anderen en systemen extern aan het individu * Betreft ook het vermogen tot aanpassen op een bepaald tijdstip, in een bepaalde context, aangezien individu en context continu veranderen/ontwikkelen * Bij kinderen is er vaak sprake van een bescherming door meerdere ‘back up’ systemen die specifiek gegrond zijn in hun relaties met anderen (bv. veilige gehechtheid, effectief ouderschap).
82
Geef de top 10 factoren van veerkracht volgens de algemene shortlist van 2011
1. Adequaat ouderschap 2. Hechting 3. Financiële zekerheid/hoge SES 4. IQ en cognitieve probleemoplossingsvaardigheden 5. Talenten, prestatiemotivatie 6. Goede zelfregulatie en/of emotionele probleemoplossingsvaardigheden 7. Positieve schoolervaring, goede vrienden 8. Zelfwaardering, besef van zelfcontrole (self-efficacy) 9. Religieus vertrouwen, geloof dat leven zinvol is 10. Ondersteunende partner
83
Geef de top 10 factoren van veerkracht volgens de shortlist van 2018
1. Zorgzame familie, gevoelige zorg (verzorgende familieleden) 2. Hechte relaties, emotionele veiligheid (familiecohesie, erbij horen) 3. Bekwaam ouderschap (bekwaam gezinsmanagement) 4. Agency, motivatie om zich aan te passen (actvive coping mastery) 5. Probleemoplossende vaardigheden, planning, executieve functievaardigheden, (colloberatieve probleemoplossing, gezinsflexibiliteit) 6. Zelfregulatievaardigheden, emotieregulatie; (co-regulatie, gezinsbehoeften in evenwicht brengen) 7. Zelfvertrouwen, positief zelfbeeld of identiteit (positief zelfbeeld van gezin en gezinsidentiteit) 8. Hoop, geloof, optimisme, 9. Zingeving, geloof dat het leven zin heeft (samenhang, familiedoel, collectieve zingeving) 10. Routines en rituelen (gezinsroutines, en rituelen gezinsrolorganisatie) 11. Betrokkenheid bij een goed functionerende school 12. Verbindingen met goed functionerende gemeenschappen **Opmerking** * Intra- en interpersoonlijk niveau * Rol verschilt afhankelijk van ontwikkelingsfacse * Factoren die over culturen heen belangrijk zijn
84
Geef de conclusies + implicaties van veerkracht.
* Aandacht voor beschermende factoren én mechanismen: o Bv. adoptie, humor als proces eerder dan als individuele factor * Veerkracht = vermijden van risico’s versus ‘gedoseerde’ blootstelling o cf. immuniteit infectie o Vb: Steeling effect: optimale niveau van stress kan positief effect hebben op welzijn via bevorderen van veerkracht (Rutter, 2012) o → Belang van aanleren van succesvolle copingvaardigheden!
85
Geef de implicaties voor de praktijk van veerkracht
* Intake: zoeken naar positieve factoren → gebruiken in behandeling * Preventie: bevorderen beschermende factoren → kinderen veerkrachtiger maken o Bv. in risicogezinnen o Vaak eenvoudiger/effiienter om BF te beinvloeden om dan risicofactor te laten afnemen * Sommige BF meer beïnvloedbaar dan andere o Bv. ‘Family resilience’ (Walsh, 2003): - Communicatie: conflictoplossing? - Waardesystemen: hoe kijken naar tegenslag? - Organisatie: netwerk bij tegenslag? - Ouders: model voor emotieregulatie * Bv. rol van self-efficacy: bevorderen van positieve competentiegevoelens via feedback en succeservaringen!
86
Waarom werd er onderzoek gedaan naar resiliance?
* Interesse neemt toe, onderzoek naar verschillende systemen * Meerdere redenen (Review: Masten, Lucke, Nelson, & Stallworthy, 2021): o Actuele dreigingen op verschillende domeinen, wereldwijd: o.a. natuurrampen, pandemie, terreur, politieke conflicten o Langdurige effecten van ACEs op gezondheid en ontwikkeling - Doorheen de hele levensloop - Over generaties heen o Toenemende aandacht voor transdiagnostische factoren/processen - Transdiagnostische risicofactoren voor PP - Transdiagnostische protectieve factoren?
87
Geef de achtergrond van het onderzoek naar resiliance.
* COVID-19 epidemie: intro nieuwe stressoren in leven van jongeren o kind: plotse structuur & routines vallen weg, gevoel van controleverlies/onvoorspelbaarheid o gezin: onverwachte ziekten/verlies van naasten, plots verlies van werk, financiële moeilijkheden, moeilijke toegang basisnoden, meer verantwoordelijkheden in (schoolse) opvoeding in combinatie met thuiswerk o school & gemeenschap: vaak een buffer tegen negatieve gevolgen van stressoren → viel weg * GEVOLG: groter risico op ontwikkeling psychopathologie * Doel: protectieve factoren?
88
Gef de methode van het onderzoek naar resiliance tijdens de pandemie
* Jongeren: 7-15 jaar (< Seattle; 2 cohortes; N = 224) * Multi-informant: jongere en ouder * Ruime range aan SES en verschillende culturele achtergrond * Longitudinale studie o T1: assessment van mentale gezondheid voor de start van de pandemie o T2: April 2020 - mei 2020 (lockdown Seattle): assessment van stressoren, internaliserende en externaliserende problemen, protectieve factoren o T3: December 2020 - januari 2021: assessment van mentale gezondheid * Opmerkelijk: nieuwe instrumenten gecreëerd om unieke stressoren in kaart te brengen (cf. volgende slide) o Domeinen: gezondheid, sociaal, financieel, school, fysieke omgeving * Mogelijke protecieve factoren * Psychopathologie: CBCL (ouder) en YSR (kind) op T1; SDQ op T2 en T3
89
Wat zijn mogelijke protectieve factoren volgens het onderzoek naar resiliance tijdens de pandemie?
* Tijd spenderen in de natuur * Tijd spenderen buiten * Beperkte Blootstelling aan nieuwsberichten * ‘passieve’ schermtijd * Slaap kwantiteit * Dagelijkse routines * Adaptieve coping strategieën (praten met familie/vrienden, sporten, meditatie, zelfzorg) * Helpen in de gemeenschap (vrijwilliger, voedsel bereiden, donaties, bidden, contact met mensen in isolatie, supporteren voor zorgverleners)
90
Wat waren belangrijke bevindingen uit het onderzoek naar resiliance tijdens de pandemie?
* Aanwezigheid van PP: o Voor de pandemie (T1): - Internaliserende problemen: 31.7% subklinische of klinische score (CBCL) - Externaliserende problemen: 17.4% subklinische of klinische score (CBCL) o Tijdens de pandemie (T2) - Internaliserende problemen: 56.7% subklinische of klinische score (SDQ) - Externaliserende problemen: 56.2% subklinische of klinische score (SDQ) * Meer pandemie-gerelateerde stressoren (T2) → meer internaliserende en externaliserende problemen (zowel op T2 als T3) * Sommige factoren geassocieerd met ‘betere mentale gezondheid’ (minder PP): o Dagelijkse routines o Beperkte schermtijd o Lage blootstelling nieuwsberichten o Meer tijd in natuur (trendsign.) o Hogere kwantiteit van slaap (trendsign.) o => Aanbevelingen voor ouders om welzijn te promoten tijdens pandemie * Protectieve factoren? o Beperkte schermtijd en o Lage blootstelling nieuwsberichten (enkel bij kinderen
91
Wat waren de beperkingen van het onderzoek naar resiliance tijdens de pandemie?
* Uitsluitend vragenlijsten o Andere methodieken? * ‘slechts’ twee meetmomenten tijdens de pandemie o Verder blijven opvolgen? * Verschillende maten van PP afhankelijk van meetmoment o Zelfde maat over verschillende meetmomenten heen? * Baseline: combi van twee cohortes (7-10 jaar en 13-15 jaar) o Leeftijdseffecten? * Stressmaat: samennemen van verschillende stressoren o Rol van elke specifieke stressor? * Causale verbanden tussen de ‘promotive’ factors en mentale gezondheid o oppassen met aanbevelingen want niet experimenteel/interventioneel getoetst
92
Welke onderzoeksmethoden zijn er voor OPP?
* Longitudinaal-epidemiologisch onderzoek * Follow-backstudies bij volwassenen met problemen
93
Wat is Longitudinaal-epidemiologisch onderzoek?
* Tijdlijn tijd/ontwikkeling * Verloop/stabiliteit van een stoornis? * Ontstaan van een stoornis? * Equifinaliteit en multifinaliteit * Verschillende thema’s * Alternatief: Representatieve steekproef * Beperkt aantal studies tot op heden
94
Wat zijn de verschillende thema's bij Longitudinaal-epidemiologisch onderzoek:
* DE ontwikkeling van een stoornis bestuderen die als abnormaal wordt beschouwd op elk ontwikkelingsniveau (bv autisme). Deze stoornissen zijn al vanaf de geboorte aanwezig * Problematisch gedrag bestuderen dat in lichtere vorm ook voorkomt tijdens de normale ontwikkeling (bv separatieangst) * Bestuderen hoe stress/trauma’s interacteren met het normale ontwikkelingsproces tot aan de volwassenheid (bv kinderen die in instituten verblijven, kinderen die afgestaan zijn voor adoptie, kinderen met trauma)
95
Wat zijn de nadelen van
* Lange duur => kostbaar * Representativiteit * Drop-out * Steeds selectie meetinstrumenten (keuzes maken, beperkt bij kinderen)
96
Wat zijn Follow-backstudies bij volwassenen met problemen
* Voorspellers van stoornissen zoeken via reconstructie van verleden * Uitspraken mogelijk op kortere termijn, minder ‘intensief’ ▪ Cf. retrospectief onderzoek, maar breder * Bv. Omgeving (vrienden, ouders,…) interviewen over individu * Voorkeur binnen OPP = Prospectief onderzoek o Representatieve groep opvolgen o Voorspellers => Uitkomstmaten
97
Geef de nadelen van Follow-backstudies bij volwassenen met problemen
* Vaak ver terug in tijd → nog betrouwbaar? * Bij klinische groep: info gebiased o.w.v. problematiek? (‘false memories’) * Specificiteit > sensitiviteit → onderrapportering van problemen * Oppassen met foute interpretaties! * → Cf. Studie Wenar (1994): Verband tussen spijbelen en alcoholisme?
98
Welk onderzoek heeft de voorkeur bij OPP?
- Groep opvolgen - Voorspellers zijn uitkomstmaten
99
Wat zijn pathways?
voorspelling over uitkomst van bepaalde risicofactor (chains of adversity)
100
Geef de kenmerken van ontwikkelingstrajecten.
- Op grond van statistische analyses - Niet altijd rechtlijnig : multifinaliteit en equifinaliteit - Niet normatief/ deterministisch —> pad verlaten (preventie) - Situeren in transactioneel model : traject = resultat van interactieprocessen tussen variabelen op verschillende niveaus, steeds wisselwerking risico- en protectieve factoren.
101
Geef het voorbeeldonderzoek naar deliquentie/gedragsproblemen. geef de 2 types
**Type 1 : vroege starters – early onset < 11 jaar) ** - Verbale/fysieke agressie als kleuter (eigenzinnig, impulsief, temprament) - Ouders : weinig supervisie/ discipline —> weinig consequente straf - Negatieve interacties, weinig positieve betrokkenheid - Gewend om ‘succes’ te halen met agressie, geen sociaalvolgend gedrag, beperkte sociale vaardigheden : gegeneraliseert van thuis naar school, vriendengroep —> grotere kans op verwerping - Slechte prognose : schooluitval, aansluiten bij soortgenoten, aanraking met politie op jonge leeftijd —> begeleiding noodzakelijk **= life couse persistent ** **Type 2 : late starters > 11 jaar** - Woelige adolescentieperiode - Kindertijd : geen problemen, voldoende sociale vaardigheden - Opvoeding ouders : ok - Vooral rol van leeftijdsgenoten bij ontwikkelen van antisociaal gedrag. - Andere aard meestal verwijdenen problemen na adolescentie - Niet als normatief voor adolescentie beschouwen ! **= adolescent limited**
102
Geef de implicaties voor de praktijk van ontwikkelingstrajecten.
- Kennis omtrent ontwikkelingstraject = sturend - Adviezen voor preventie en behandeprogramma’s : waarom, wanneer en hoe interveniëren bv aanpak werkloosheid bij jongeren
103
geef de mogelijke preventie bij gedragsproblemen.
- Modellen over ontwikkeling gedragsproblemen - Training/technieken
104
Geef de - Modellen over ontwikkeling gedragsproblemen voor de preventie van gedragsproblemen.
**Kind** - Beperkte sociaal-congitieve en ER (emotie regulatie) skills - Beperkte academische skills - Beperkte peer relaties - - - **Ouders** : weinig adequate opvoedingsstrategieën **Verstoorde/ afwijzende klasomgeving** **Zwakke thuis-school relatie**
105
Geef de trainingen/technieken voor de preventie van gedragsproblemen.
**universeel deel voor school (bevorderen schoolklimaat)** **Geïndiveerde preventie : deel specifiek voor risicogroep** - Oudertraining : positieve gezin-schoolrelatie, opvoedingsaardigheden aanleren – in adolescentie : conflicthantering/positieve betrokkenheid - Kindtraining : sociale vaardigheden, leervaardigheden – in adolescentie : leren nee zeggen, omgaan met geld, alcohol,.. - Sessie op school + individuele huisbezoeken ‘op maat’
106
Geef de evaluatie van preventie bij gedragsproblemen.
**RCT : vergelijking met controleschool** - Positief : robuust effecten tot 5 jaar na start programma. ➔ Significante effecten ! Risicokinderen vertonen minder agressie, betere opvoedingsvaardigheden bij ouders dan risicokinderen uit controlegroep - Negatief : beperkte effecten volgende 5 jaar ➔ Verklaringen : te groot effect van verkeerde vrienden ? Wel : reductie externaliserende stoornissen in hoogste-risico (top 3%) interventiegroep, 29% minder arrestaties/delicten
107
Geef de preventie van angst en depressie.
- OPP-onderzoek : kinderen met internaliserende problemen maken infoverwerkingsfouten, affectregulatieproblemen. - Universele interventie + geïndiceerde preventie **Vrienden **—> CBT : psycho-educatie, relaxatie,… - Doelgroepen : kleuters, kinderen, jongeren in verschillende settings - Doel = stimuleren van zelfvertrouwen, versterken emotionele veerkracht, opbouw problemsolving vaardigheden
108
Voor wat staat VRIENDEN?
**V**oel je bang **R**ust en ontspan jezelf **I**n jezelf denken **E**igen plan maken **N**etjes gedaan dus beloon jezelf **D**oe je oefeningen **EN** rustig blijven
109
Wanneer moeten we ingrijpen met preventieprogramma's?
Gebaseerd op inzichten omtrent ontwikkelingstrajecten bv tijd genoeg —> traject ombuigen maar is niet klinische psychologie **Elke interventie bij kinderen is een vorm van preventie**
110
Hoe moeten we ingrijpen met preventieprogramma's?
Ecologische aanpak : kinder-ouder-school **Elke interventie bij kinderen is een vorm van preventie**
111
Waarop moeten we ingrijpen met preventieprogramma's?
- Risico factoren : mate van veranderbaarheid, distaal vs proximaal, complexe interacties. - Kan preventie meer kwaad dan goed doen ? Steeds vooronderzoek ! Hebben verandering in een risico/protectieve factor een positieve impact op indidenctie problematiek ? **Elke interventie bij kinderen is een vorm van preventie**
112