H14 Depressie Flashcards

1
Q

Geef de prevalentie van depressie

A
  • Kindertijd: 2-5%
  • Geleidelijke toename met de leeftijd
  • Snelle toename in de adolescentie
  • Lifetime prevalentie op 21j: 12-15%
  • jongens < meisjes 1:2
  • Subklinische depressieve symptomen: 29,2% (Balzanzs, 2013)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de prognose van Depressie

A

Spontaan herstel: jongens > meisjes

Hoog herval:
* 20-60% binnen 1 of 2 jaar na remissie
* 70% na 5 jaar

Toegenomen kans op herval:
* Toenemende ernst
* Subklinische symptomen na herstel
* Comorbide problemen
* Recente stresserende gebeurtenissen
* Voorgeschiedenis van herval
* Aversieve familiale omgeving
* Familiale voorgeschiedenis van depressie

Equi- en multifinaliteit
* Depressie op latere leeftijd wordt niet per se door depressie op jonge leeftijd voorspeld
* Depressie op jonge leeftijd kan soms herstellen of er kunnen op latere leeftijd andere klinische symptomen opduiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de definitie van Depressie
Geef ook het DSM-5 model

A
  • Fysieke, emotionele en sociaal-cognitieve ontwikkeling
  • Somberheid, gebrek aan interesse en plezier
  • Symptomen, syndroom, stoornis
  • Cognitieve triade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke andere types depressie zijn er volgens de DSM-5?

A
  • DD rouw
  • Observeerbaar? -> Ondergediagnosticeerd
  • Ontwikkelingspsychologische aspecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef het Dimensioneel: Tripartite model van Watson en Clark

A
  • Negatieve Affectiviteit (NA)
  • Positieve Affectiviteit (PA)
  • Het zijn 2 dimensies, je kan op beide hoog/laag scoren
  • Fysiologische Hyperarousal (FH): Lichamelijke reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef het ontwikkelingspsychopathologisch perspectief

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de ontwikkelingstaken van Peuters/kleuters, Basisschool en adolescenten

A

Peuters/kleuters: separatie-individuatiefase
* separatieangsten

Basisschool kinderen: prestatiemotivatie
* slechter functioneren op school

Adolescenten: autonomie
* over-onafhankelijkheid

Of ook: over-afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef de Depressieve symptomen bij kleuters

A
  • Gedragsverandering
  • Labiele stemming
  • Emotieloze gelaatsuitdrukking
  • Weinig interesse
  • Weinig activiteit
  • Moeilijke sociale interactie
  • Buitensporig/vreemd huilgedrag
  • Somatische klachten
  • Separatieangst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef de Depressieve symptomen in de kindertijd

A
  • Prikkelbaarheid/norsheid
  • Pessimistische ingesteldheid (‘mopperaars’)
  • Beperkte sociale vaardigheden
  • Angstklachten
  • Gedragsproblemen
  • Aanhankelijkheid
  • Neiging zich terug te trekken
  • Lage zelfwaardering
  • Weinig prestatiemotivatie
  • Zwakke schoolprestaties
  • Slaapproblemen
  • Somatische klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef de Depressieve symptomen in de adolescentie

A
  • Laag eigenwaardegevoel
  • Onvrede met lichaam & relaties
  • Sociale isolatie
  • Zwarte bril
  • Gevoelig voor afwijzing
  • Zelfverwondend gedrag
  • Suïcidale gedachten
  • Vermoeidheid
  • Wisselend gemoed
  • Zwart-wit denken
  • Wanen – dwang
  • Schoolverzuim
  • Lusteloos, verminderde productiviteit
  • Leerproblemen
  • Slaap- en eetproblemen
  • Weinig prestatiemotivatie
  • Slaapproblemen
  • Somatische klachten
  • Huilbuien
  • Eenzaamheid
  • Agressief/prikkelbaar/vijandigheid
  • Spijbelen
  • Middelenmisbruik, seksueel promiscue gedrag
  • Grens overschrijdend gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe is de comoribidteit bij depressie?

A

Hoog (60-70%)
* Stoornissen door een middel/medicatie
* Paniekstoornis
* Angst/OCD/PTSS
* AN/BN
* Borderline PD
* Leerstoornissen
* Secundair aan ASS, ADHD, verstandelijke beperking

Gedragsstoornis
* <-> Gemeenschappelijke onderliggende factoren: ER-problemen, depressie moeder
* G->D: Opeenvolgende faalervaringen
* D->G: Aanhoudende problemen om de prikkelbaarheid geassocieerd met depressie te reguleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef de ontwikkeling van depressieve klachten a.d.h.v het diathese stressmodel

A

Kindfactoren
* Genetische/biologische risicofactoren
* Temperament als risicofactor
* Emotieregulatie als risicofactor

Cognitieve wetsbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef Genetische/biologische factoren uit diathese stressmodel voor depressie

A
  • Biologische oorzaken én effecten
  • Kinderen van ouders met depressieve stoornis: meer kans
  • Aanleg en/of milieu? : Mediatie door ouder–kind interacties
  • Sterke nature-nurture samenwerking: Kwetsbaarheid tot uiting in interactie met depressogene omgeving
  • Ontwikkelingsstoornissen
  • Noodfrustratie
  • Ook bij primair andere mentale of lichamelijke gezondheidsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef temperament als risicofactor volgens het diathese stressmodel bij depressie

A
  • Negatieve affectiviteit
  • Positieve affectiviteit
  • Effortful control
  • Kinderen: angst en depressie unitair construct
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef Emotieregulatie als risicofactor volgens het diathese stressmodel bij depressie

A
  • Negatieve emoties ervaren = niet afwijkend!
  • Maladaptieve: rumineren, catastroferen, onderdrukken van gevoelens
  • Adaptieve : cognitieve her-beoordeling, probleemoplossing
  • Depressie: stoornis in de emotieregulatie (e.g., Joormann & Gotlib, 2013)
    o Negatieve gevoelens onvoldoende gereguleerd
    o Positieve gevoelens onvoldoende gestimuleerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef cognitieve kwetsbaarheid als risicofactor volgens het diathese stressmodel bij depressie

A

Negatieve zingevingsstijl – meest cruciale proximale risicofactor
* Automatische verstoringen (biases) in de informatie verwerking over de cognitieve triade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef het diathese stressmodel over de instandhouding van depressie

18
Q

Wat wordt bedoeld Tekort aan SOVA - Competentiemodel (Lewinsohn, 1974) in het diathese stressmodel?

A
  • Tekort aan SOVA  vermijden/afwijzen  versterken depressieve gevoelens
  • Aandacht/bezorgdheid voor depressief gedrag  bekrachtiging
  • Negatieve competentie ervaring – negatieve zelfschema’s = kwetsbaarheid
  • Vervormingen - subjectieve betekenisverlening (informatieverwerkingsmodel)
    Cole, Martin en Powers (1997) (HB p337): mediatiemodel
19
Q

Geef Depressogene attributiestijl en hopeloosheid (Ambramson et al., 1978) als instandhoudende factor bij depressie

A

De verwachting dat negatieve dingen kunnen gebeuren en de oorzaak is
* STABIEL onveranderbaar
* GLOBAAL altijd en overal aanwezig
* INTERN kunnen er zelf niets aan doen omwille van eigen onkunde
* = hopeloos
* = NEGATIEVE ZINGEVINGSSTIJL

Ook bij kinderen (Abela & Hankin, 2008) – ondersteuning diathese stress model
* Beperkingen: schoolkinderen, zelfrapportage vragenlijsten (bewuste gedachten)

20
Q

Geef Depressogene schema’s - Informatieverwerkingsmodel als instandhoudende factoren.

A
  • Verstoorde informatieverwerking: aandacht, geheugen, interpretatie
  • Verklarend mechanisme: SCHEMA (cognitieve theorie van Beck, 1967)
  • Schema congruente info voorrang – bewijs dat schema klopt!
  • Negatieve schema’s - Cognitieve triade:
    o Eigen waardeloosheid – onrechtvaardigheid en liefdeloosheid van de wereld en hopeloosheid van de toekomst
    o ook bij kinderen (Braet, et al., 2014)
  • Depressogene denkstijl voorafgaand aan depressie? Littekenhypothese
21
Q

Geef Dysfunctionele cognitieve controleprocessen als instandhoudende factor bij depressie

A

Niet enkel dysfunctionele cognitieve inhoud (nl. depressogene schema’s)
* Een beperkte executieve controle van emoties zou een belangrijk onderliggend mechanisme kunnen vormen van zowel disfunctionele informatieverwerking als van maladaptieve emotieregulatie geassocieerd met een depressieve stoornis.
* Een beperkte executieve controle van emoties kan leiden tot informatieverwerkingsfouten omdat door de emoties een adequate informatieverwerking niet mogelijk is
* Beperkte controle over emoties kan leiden tot langdurig overheersen van de stemming , zodat men in de depressieve stemming blijft hangen
* Beperkt executief functioneren bij depressieve volwassenen – bij jongeren beperkt onderzoek, reeds gedaan onderzoek bevestigt dit bij kinderen (Ladouceur en collega’s, 2005)

22
Q

Geef het verschil tussen rechtsreekse en onrechtstreekse instandhouding en risicofactoren bij depressie

A

Rechtstreeks
* Sensitiviteit en responsiviteit -> goodness of fit -> ER (Propper & Moore, 2006)
* Bestraffing, controlerende reacties  ER (Vandewalle, Moens, & Braet, 2014)
* ER ouder en temperament ouder (vb icommunicatiestijl) - intergenerationele transmissie van depressie (Brenning, Soenens, Braet, & Bosmans, 2012).

Onrechtstreeks
* Hechting: steun en zorg bij stress buiten de ouder-kindrelatie (vb pesten op school)

23
Q

Hoe is hechting een onrechtstreekse factor bij depressie?

A

Kwaliteit van de gehechtheidsrelatie
* Angstig gehecht
o Sterke aanwezigheid van en focus op negatieve emoties
* Vermijdend gehecht
o Emoties onderdrukken  geen ER

24
Q

Welke risicofactoren zijn er nog?

A

**Childhood adversities:
* onderzoek Hammen et al. (2000)
* Drankmisbruik, KOPP, scheiding, overlijden, huiselijk geweld, verlies van een hechte band
* Cognitieve mechanismen X stressgerelateerde neurobiologische mechanismen
* Niet causaal
* Retrospectief en zelfrapportage (geheugenbias – donkere bril)
* ‘litteken’

Schoolfactoren
* Overbevraging
* Pesten
* Sociale isolatie
* Rol van de leerkracht – kwaliteit van de leerkrachtkind relatie

25
Geef de protectieve factoren
Beperkt onderzoek Oz Rushton et al. (2002): * Hechte gezinsband * Goed contact met vader * Familielid dat suïcide heeft gepleegd * Hyp: meer aandacht voor stemmingsproblemen, sneller hulp, … **Opvallend**: geen andere eenduidige protectieve factoren * Interactie! => OOk diathese stresmodel
26
Geef het diathese stressmodel voor de protectieve fatoren van depressie.
* Dynamisch op elkaar inwerkende pijlen! * Cognities = diathese * Stress: centrale rol: Gezinsfactoren * Temperament en genetische kwetsbaarheid * Bij hoge kwetsbaarheid is slechts weinig stress nodig om stoornis te activeren EN Bij hoog stressniveau lopen zelfs mensen met minieme kwetsbaarheid toch de kans om stoornis te ontwikkelen (Mezulius, Hyde, & Abramson, 2006) * Variant: ‘differential susceptibiliteitsmodel’ (Hankin et al, 2011): ook voorspelling van positieve uitkomsten
27
Geef een voorbeeld van het diathese stressmodel.
28
Geef het Differential susceptibiliteitsmodel
* Assessment : zie AOPP 1ste master * Therapie: zie OGPT 1ste master * Preventie: Gezien de ernstige gevolgen van een depressieve stoornis is een effectieve preventie en interventie meer dan gewenst. * Comorbiditeit - hoge aantal suïcidepogingen, sociale problemen, verhoogd risico op problemen met justitie, tienerzwangerschappen, schooluitval, verslechterde schoolprestaties en hoge maatschappelijke kosten, schoolverzuim en productiviteitsverlies van ouders. * Depressie bij adolescenten wordt geassocieerd met werkloosheid, lager inkomen, minder sociale steun en hogere eenzaamheid in de volwassenheid. * Boost camp
29
Geef de cijfers van suïcidaal gedrag
* In vergelijking met andere leeftijdsgroepen, komt overlijden door suïcide in Vlaanderen het minst voor bij jongeren. Het is echter wel de tweede meest voorkomende doodsoorzaak bij jongeren (na verkeersongevallen). * Suïcidepogingen komen bij jongeren, in vergelijking met andere leeftijdsgroepen, het meest frequent voor. Meisjes ondernemen meer pogingen dan jongens
30
Geef de kenmerken van een suïcidale toestand
Complex samenspel van **hopeloze gedachten, ** * Zichzelf * Situatie * Interpersoonlijke relaties * Toekomst **intens negatieve gevoelens** * Somberheid * Schaamte * Schuldgevoel * Eenzaamheid * Prikkelbaarheid of boosheid * Angst of paniek * Hopeloosheid en wanhoop **lichamelijke klachten ** * Slapeloosheid * Rusteloosheid * Psychosomatische pijn **(non-) verbale waarschuwingssignalen of gedragingen** * Directe en indirecte verbale boodschappen * Terugtrekken, isoleren * Roekeloos, onverantwoord risicogedrag * Agitatie * Middelengebruik * Zelfverwaarlozing of zelfbeschadigend gedrag * Voorbereidingen treffen voor overlijden * Plotse interesse in bepaalde boeken, muziek * Oefenen hoe ze het zullen aanpakken
31
Wat hangt samen met depressie volgens de DSM-5?
Stemmings-, eet-, angst-, posttraumatische stress-, aanpassings- en psychotische stoornissen
32
Geef het suïcidaal proces
33
Geef het verschil tussen Acute en chronische suïcidaliteit
****Acute suïcidale toestand * Piek in het suïcidale proces in reactie op acute levensgebeurtenis * Overspoeling door intense negatieve gevoelens * Geen andere uitweg **Chronische suïcidale toestand** * Hoge mate van suïcidaliteit is min of meer permanent of terugkerend aanwezig * Bij chronische en cumulerende problemen, vaak in combinatie met een psychiatrische problematiek
34
Geef het Integratief verklarend model van van Heeringen (2007) voor de risico- en beschermende factoren voor suïcide
Complex en multifactorieel bepaald
35
Welke soorten factoren zijn er bij suïcide?
* Voorbeschikkende factoren * Uitlokkende factoren * Drempelverlagende factoren * Beschermende factoren
36
Geef de Voorbeschikkende factoren van suïdide
**Biologische factoren:** * Genetische kwetsbaarheid * Neurobiologiche afwijkingen(serontine, HPA-as) * Chronische ziekte of pijn * Psychiatrische problematiek **Stressvolle en traumatische levensgebeurtenissen in de (vroege) kindertijd** * Verwaarlozing * Fysiek of seksueel misbruik * Onveilige gehechtheidsrelatie **Psychologische factoren** * EF, impulsiviteit, beperkte probleemoplossingsvaardigheden, zwart-wit denken * Perfectionisme * Laag zelfbeeld * identiteitsworstelingen **Demografische factoren** * Jongens meer overlijden * Meisjes meer pogingen (Cash & Bridge 2009) * Sterke toename vanaf puberteit * Holebi’s en transgenders * Lagere SES
37
Geef de Uitlokkende factoren van suïdide
* Recente, ingrijpende en stresserende levensgebeurtenissen (Bilsen, 2019; Liu & Miller, 2014) o Verlies van personen door interpersoonlijke problemen en conflicten, afwijzing, separaties of overlijden, relatiebreuk, pesterijen, verlies van gezondheid of vrijheid, faalervaringen o Ervaringen die resulteren in schaamte, vernedering en wanhoop, traumatische gebeurtenissen, ervaringen van discriminatie, ongewenste zwangerschap of een soa, momenten met grote veranderingen. * Psychische problemen: stemmingsstoornissen, schizofrenie, middelenmisbruik, persoonlijkheidsstoornissen en eetstoornissen (Portzky et al., 2005)
38
Geef de Drempelverlagende factoren van suïdide
* Beschikbaarheid van en vertrouwdheid met suïcidemiddelen * Eerder suïcidaal gedrag * Voorbeelden van suïcidaal gedrag in de omgeving * Berichtgeving over suïcidaal gederag in de media * Middelengebruik * Opstartfase antidepressiva * Habitueel zelfverwondend gedrag
39
Geef de Beschermende factoren van suïdide
* Beschikbaarheid van en vertrouwdheid met suïcidemiddelen * Eerder suïcidaal gedrag * Voorbeelden van suïcidaal gedrag in de omgeving * Berichtgeving over suïcidaal gederag in de media * Middelengebruik * Opstartfase antidepressiva * Habitueel zelfverwondend gedrag
40
Hoe doen we best aan preventie voor suïdide?