Geneesmiddeleninteracties Flashcards

1
Q

meer geneesmiddelen innemen =

A

= meer kans op bijwerkingen

= meer kans op interacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

types geneesmiddeleninteracties (3)

A
  1. biologische variabiliteit
  2. farmacodynamische interacties
  3. farmacokinetische interacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

farmacodynamische interacties =

A

= wat het gm doet in het lichaam

- welke kettingsreactie de gm in het lichaam in gang zetten na interactie met de receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

farmacokinetische interacties =

A

= wat het lichaam doet met het gm

- beschrijft processen wat er met werkzame stoffen in lichaam gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

farmacodynamische interacties (6)

A
  1. additief
  2. antagonistisch
  3. medicament - medicament
  4. voedsel/water - medicament
  5. kruid - medicament
  6. ziekte - medicament
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vb additieve farmacodynamische interactie (atropine)=

A

= interactie atropine en TCA (tricyclische antidepressiva)

  • > bij ouderen meer kans op delier
  • > verdere cognitieve achteruitgang, irreversiebel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

symptomen v/e verhoogde blootstelling aan anti-cholinergica (bv atropine) : (4)

A
  1. tachycardie
  2. verwardheid
  3. urineretentie
  4. obstipatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

MAO afkorting =

A

= mono-amine oxidase (remmers)

tegen depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

additieve gm interactie met tramadol + 3 symptomen =

A
tramadol (zwak opioïde pijnstiller)
= in combinatie met MAO-remmers (anti-parkinson, antidepressivum): verhoogde serotonine neveneffecten
1. agitatie (onrust)
2. stijfheid
3. hyperthermie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

antagonistische gm interactie =

A

= een combinatie v anti-coagulantia met bepaalde voeding

-bv spruitjes: daling anti-coagulerend effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

medicament-medicament interacties = (4)

A
  1. betere of minder goede absorptie
  2. betere of slechtere distributie
  3. snellere of tragere eliminatie (NSAID’s - nierfunctiestoornissen: elimin. v andere gm vertraagt: gevaar bij kleine therapeutische breedte)
  4. beïnvloeden v CYP450
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kunnen NSAID’s voor een tragere eliminatie v gm zorgen?

A
  • NSAID’s geven nierfunctiestoornissen;
  • eliminatie v andere medicatie vertraagt;
  • vormt gevaar bij kleine therapeutische breedte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

therapeutische breedte =

A

het verschil tussen een net effectieve dosering en een net niet toxische dosering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

CYP450 =

A

= cytochroom P450
= verzameling enzymen die v belang zijn bij afbraak v potentieel schadelijke stoffen
-> sommige gm remmen deze ‘afbraakenzymen’, anderen stimuleren deze juist! bloedspiegel kan hierdoor veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe kunnen gm CYP450 beïnvloeden?

A

(= sommige gm remmen deze ‘afbraakenzymen’, anderen stimuleren deze juist! bloedspiegel kan hierdoor veranderen)

  1. inhibitie (door antidepressiva, antimycotica, calciumantagonisten en pompelmoessap) v afbraakenzymen leidt tot hogere bloedspiegel: toxische verschijnselen
  2. inductie door anti-epileptica (aanmaak meer enzymen) v afbraakenzymen leidt tot lagere, sub-therapeutische bloedspiegels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

farmacodynamische interacties voedsel/water- medicament = (4)

A
  1. bisfosfonaten dienen nuchter ingenomen te worden
  2. pompelmoessap inhibeert CYP450 : afbraak v medicatie vertraagt
  3. visolie: anticoagulerend effect: versterkt de werking v anticoagulantia
  4. vit K als voedingssuplement i.c.m. vit K antagonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

farmacodynamische interacties kruid-medicament:

A
  1. sint-janskruid (tegen lichte kwalen en depressieve gevoelens) versterkt de werking van:
    - antidepressiva
    - anticoagulantia
    - digoxine
    - simvastatine (lipide-inhibitor)
    inhibeert werking immunosuppressiva
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

farmacodynamische interacties ziekte-medicament:

A

= bijwerkingen

  • bij ouderen meer uitgesproken
  • bv droge mond
  • > onjuist gebruik- niet innemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

afkorting ADME =

A
  • Adsorptie (b?)
  • Distributie
  • Metabolisatie
  • Execretie
    (farmacokinetische interacties -> steeds in bijsluiter besproken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

kenmerken absorptie gm (farmacokinetische interacties) (3)

A
  1. = opname vd gm in het lichaam (oraal, huid, bloedbaan)
  2. absorptiesnelheid beïnvloed door manier v inname en consistentie
  3. bij verouderen treedt geen verandering op in absorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoe kunnen gm in het lichaam worden opgenomen?

A
  • oraal
  • via de huid
  • via bloedbaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

absorptiesnelheid wordt beïnvloed door (2)

A
  1. manier v inname

2. consistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

2 inter-agerende processen (adsorptie)

A
  1. complexvorming
  2. gewijzigde darmtransit
  3. verandering in zuurtegraad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe kan complexvorming interageren in de adsorptie v/e gm?

A
  1. gm gaan binden met iets anders waardoor neerslag ontstaat (anti-osteoporose gm binden met Ca en Mg uit voeding etc…-> min 2u tussen inname en eten)
  2. lichaam kan enkel vloeibare stoffen opnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoe kunnen veranderingen in zuurtgraad interageren in de adsorptie v/e gm?

A

= anti-fungale middelen worden beter opgenomen in zuur milieu:
innemen i.c.m. suikerrijke en energierijke maaltijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

kenmerken distributie gm (6)

A
  1. = verdeling vh gm over het lichaam
  2. transport v werkzame bestanddeel via bloedsomloop naar weefsels en organen
  3. gm bindt zich aan eiwitten in de bloedbaan (penicilline, digoxine)
  4. verouderen heeft invloed op distributie
  5. lever- en darmziekten veroorzaken vermindering albumine in bloed (acetylsalicylzuur)
  6. toename alfa-1-zuurglycoproteine bij verouderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat kun je vertellen over de gm die door distributie binden aan eiwitten in de bloedbaan? (2)

A
  • penicilline blijft vooral in de bloedbaan

- digoxine verspreidt zich over alle weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe heeft verouderen invloed op de distributie v gm? (6)

A
  1. vetweefsel neemt toe
  2. spiermassa neemt af
  3. watervolume daalt
  4. voor lipofiele (benzodiaz., morfine) medicatie is afzetgebied groter, en duurt eliminatie langer
  5. voor hydrofiele medicatie (digoxine,paracetamol.) duurt eliminatie minder lang
  6. alfa-1-zuurglycoproteine neemt toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat zijn de gevolgen v albuminevermindering (bij lever- en darmziekten) in het bloed voor de distributie v gm?

A
  • acetylsalicylzuur bindt aan albumine
  • minder albumine resulteert in meer vrij medicament
  • therapeutische breedte!
30
Q

wat gebeurt er in de distributie v gm wanneer alfa-1-zuurglycoproteine toeneemt?

A
  • lidocaïne en betablokkers binden hieraan

- grote bindingscapaciteit, lagere concentratie vrij medicament in de bloedsomloop

31
Q

kenmerken metabolisatie v gm ()

A
  1. = afbraak v gm in de lever (cytochroom enzymsysteem P450, bloedspiegel kan veranderen)
  2. remming v afbraakenzymen leidt tot hogere bloedspiegel: toxische verschijnselen
  3. inductie v afbraakenzymen leidt tot lagere, sub-therapeutische bloedspiegels
32
Q

enzymatische processen CYP450 voor afbraak v gm: 2 type reacties:

A

fase 1 = CYP-enzymes: tramadol inhibeert CYP3A4 waardoor afbraak andere gm niet gebeurt met verhoogd effect : na stopzetten kan effect op enzymwerking nog weken duren
fase 2= kleine (hydrofiele) molecule wordt gekoppeld aan gm; zo kan gm verwijderd worden (via urine, etc..)

33
Q

remmers v afbraakenzymen zijn onder andere: (3)

A
  1. antimycotica (fluconazol, miconazol, itraconazol)
  2. erythromycine (AB)
  3. pompelmoessap
34
Q

enzyme-inductoren (stimuleren) zijn o.a: (4)

A
  1. anti-epileptica (carbamazepine, fenobarbital,fenytoïne)
  2. sint-janskruid
  3. tabak
  4. alcohol
35
Q

wat kun je zeggen over coumarinederivaten en gm? (4)

A

= vitamine K.- antagonisten, marcoumar

  1. worden door CYP-enzymsysteem afgbroken
  2. co-medicatie kan INR beïnvloeden (international normalised ratio; bloedstolling)
  3. meer of minder goed gestold
36
Q

kenmerken eliminatie gm (2)

A
  1. via nieren (reductie in glomerulaire filtratiesnelheid)

2. via lever (afhankelijk v conditie en/of veroudering v deze organen)

37
Q

wat kun je zeggen over de eliminatie v gm bij ouderen?

A
  1. via de nieren: tot 50% reductie van eliminatie - filtratiesnelheid
  2. via de lever: bloedperfusie vd lever neemt af bij ouder worden : tot 30% reductie v leverfunctie
    (eliminatie gebeurt minder goed dan bij jongeren)
38
Q

kenmerken vd execretie v gm = (1)

A
  1. gm die de nierfunctie beïnvloeden kunnen de uitscheiding v andere gm remmen of stimuleren
    - NSAID’s
    - diuretica
39
Q

bijwerkingen v medicamenten op de gebitselementen (10)

A
  1. intrinsieke verkleuring
  2. extrinsieke verkleuring
  3. inhiberend effect op orthodontische verplaatsing
  4. cariës
  5. erosie
  6. attritie
  7. congenitale dysplasie
  8. externe dentineresorptie
  9. agenesieën
  10. hypersensitiviteit
40
Q

intrinsieke verkleuring als bijwerking v gm door: (3)

A
  1. door Fluoride (overmatige dosering tijdens amelogenese) -> fluorosis
  2. door Tetracycline (ingebouwd tijdens amelogenese)
  3. door Minocylcine (ingebouwd tijdens dentinogenese, kan ook later verkleuring geven)
41
Q

hoe uit fluorosis zich =

A
  1. witte of bruine vlekken in het glazuur

2. poreuzer opp

42
Q

hoe ontstaat fluorosis?

A
  1. hypomineralisatie tijdens pre-eruptieve amelogenese

2. fluoride remt afbraak v proteïne matrix en stoort vorming v hydroxy apatatiet

43
Q

wat is een contraindicatie voor tetracyclines?

A

2e en 3e trimester zwangerschap

44
Q

extrinsieke verkleuring als bijwerking v gm door (5)

A
  1. CHX (bruine tot zwarte verkleuring, prof. reiniging)
  2. ijzerpreparaten -> ferriprieve anemie (zwarte verkleuring, meestal cervicaal, prof reiniging, spoelen mond na gm)
  3. etherische oliën (gingiv/hali) (icm thee)
  4. AB (amoxicilline, erythromycine, penicilline..)
  5. tinfluoride (onstabiele fluoride verbinding, geelbruin)
45
Q

orthodontische verplaatsing als bijwerking v gm door :

A

= (NSAID’s) door inhibitie botgenezing
-> acetylsalicylzuur!
(enkel bij dierproeven, te extraheren naar mensen?)

46
Q

caries als bijwerking v gm door: (2)

A
  1. hyposialie inducerende medicatie (daling buffercap., minder natuurlijke reinig…)
  2. medicatie in visceuze oplossing met hoge concentratie saccharose
47
Q

gm die erosie kunnen veroorzaken (8..)

A
  1. bruistabletten met vitamines
  2. acetylsalicylzuur
  3. AB (pH<5)
  4. anti-psychotica
  5. anti-emetica
  6. bronchodilatoren
  7. antitussiva
  8. anti-epileptica
    (sommige speekselsubstituten met lage pH)
48
Q

attritie door bruxisme tgv inname van: (3)

A
  1. anti-depressiva (serotonineheropnameremmers)
  2. anti-parkinson middelen (levodopa..)
  3. anti-psychotica
49
Q

congenitale dysplasie als bijwerking v gm door:

A
  1. verstoring vd odontogenese tv inname v cytostatica
    - glazuurhypoplasie
    - microdontie
    - relatief korte wortels
    - relatief grote pulpakamers
50
Q

dentineresorptie als bijwerking v gm door: (4)

A
  1. waterstofperoxide
  2. carbamideperoxide
  3. natriumperboraat
  4. natriumpercarbonaat
    - > vooral bij intern bleken met hoge concentraties
    - > enkel bleken bij >18jr
    - > met lage concentratie (max6%)
51
Q

agenesie als bijwerking v gm door (2)

A
  1. inname v bepaalde anti-epileptische medicatie tijdens zwangerschap
  2. inname v cytostatica op zeer jonge leeftijd
52
Q

hypersensitiviteit als bijwerking v andere middelen door: (2)

A
  1. gebruik v tandpasta tegen verkleuring en tst vorming
  2. gebruik v bleekmiddelen
    - > tijdelijk fenomeen
53
Q

invloed v medicatie op de gingiva: (7)

A
  1. ontsteking
  2. intrinsieke verkleuring
  3. irritatie
  4. trauma
  5. cytotoxiciteit
  6. lichenoïde reacties
  7. proliferatie
54
Q

ontsteking vd gingiva als invloed v medicatie door: (1)

A
  1. anticonceptie in beginjaren veroorzaakten/bevorderden gingivitis
    - > cfr hormoongerelateerde gingivitis bij zwangeren
    - > nu combinatiepreparaten, laag gedoseerde preparaten
55
Q

hyperpigmentatie vd gingiva als bijwerking v medicatie door: (2)

A
  1. minocycline (= een tetracycline) (verdwijnt na stoppen met medicatie)
  2. antimalariamiddel hydroxychloroquine
56
Q

irritatie en trauma vd gingiva als bijwerking v medicatie door: (4)

A
  1. gebruik v bleekmiddelen
  2. lokale applicatie v acetylsalicylzuur
  3. lokale applicatie v waterstofperoxide
  4. intensief spoelen met alcoholische mondspoelmiddelen
57
Q

lichenoïde reacties vd gingiva als bijwerking v medicatie door: (4)

A
  1. NSAID’s
  2. ACE-remmers
  3. beta-blokkers
  4. orale glycemie verlagende middelen
    - latentietijd sterk wisselend
    - laesie verdwijnt na staken medicatie
    - lokale behandeling met corticosteroïden kan letstel doen verdwijnen
58
Q

cytotoxiciteit vd gingiva als bijwerking v medicatie door: (2)

A
  1. cytostatica

2. bisfosfonaten (ON kaak)

59
Q

proliferatie vd gingiva als bijwerking v medicatie door: (3)

A
  1. anti-epileptica
  2. immuunsuppressiva (na orgaantransplant.)
  3. calcium-antagonisten (betere bloedstroming, verlagen hartfreq., daling bloeddruk..)
    - icm met minder goede mh
    - chirurgische verwijdering enkel zin indien mh ok
60
Q

MRONJ afkorting =

A

medication related osteonecrosis of the jaw

61
Q

droge mond bij ouderen door de veel gebruikte medicatie: (3)

A
  1. maagzuurremmer
  2. ACE-remmer (hartfalen, hypertensie)
  3. diuretica (hypertensie,oedeem)
  4. of combinatie v medicatie
62
Q

gevolgen droge mond (8)

A
  1. slecht slapen
  2. slechte natuurlijke reiniging mond
  3. verhoogd risico op candida
  4. verhoogd risico op cervicale caries
  5. problemen met eten (vloeibaar voedsel, ondervoeding)
  6. verminderde smaak
  7. halitose
63
Q

candidose bij ouderen door veel gebruikte medicatie: (2)

A
  1. verstoring orale flora door AB, corticosteroïden, nachtelijk dragen v prothese
  2. behandeling met antimycoticum (cave vit.k antagonisten)
64
Q

angio-oedeem door medicatie: (1)

A
  1. vaak tgv v ACE-remmers (bij hypertensie)

plotse diffuse zwelling v tong, lippen, aangezicht of larynx

65
Q

halitose door medicatie (2)

A

(foetor ex ore)

  1. medicatie die zwavel of jodium bevat (vb diuretica)
  2. gevolg v tongbeslag bij dysfagie en xerostomie
66
Q

smaakstoornissen door medicatie: (2)

A
  1. gm die invloed hebben op aanwezigheid v Cu, Ni, Zn
  2. ACE-remmers binden met Zn in smaakreceptoren
    (3. maagzuurremmers, glycemieverlagende gm)
67
Q

wanneer bisfosfonaten (en dus kans op MRONJ)? (3)

A
  1. tegengaan v postmenopauzale osteoporose (orale bisf.)
  2. behandeling v kanker waarbij beenmerg is betrokken
  3. behandeling v metastasen in skelet na mamma carcinoom, prostaatcarcinoom,.. (intraveneuze bisf.)
68
Q

risicofactoren MRONJ? (5)

A
  1. extracties
  2. chirurgie
  3. drukulcus prothese
  4. slechte mh
  5. roken
69
Q

hoe zorgen bisfosfonaten voor MRONJ?

A

ze remmen de osteoclasten
(risico kleiner bij orale inname -1%opgenomen in bot)
(halfwaardetijd =5jr; staken medicatie geen zin)

70
Q

5 namen v bisfosfonaten:

A
  1. fosamax
  2. fosavance
  3. actonel
  4. aclasta
  5. prolia