Diabetes Mellitus Flashcards

1
Q

definitie DM =

A

metabole aandoening geassocieerd met hyperglycemie en het resultaat v insuline-deficiëntie of resistentie tegen insuline of beiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

niet gecontroleerde diabetes geeft risico op: (5)

A
  1. blindheid
  2. nierfalen
  3. hartaandoening
  4. CVA
    5 noodzaak tot amputatie teen, voet been
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hypoglycemie sympt (9)

A
  1. verwardheid
  2. zweten
  3. irritatie
  4. hartkloppingen
  5. trillen
  6. bleekheid
  7. hoofdpijn
  8. beroerte
  9. coma/sterfte
    10 begint snel
  10. ademhaling normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hyperglycemie symptomen (8)

A
  1. polyurie (veelvuldig plassen)
  2. polydipsie (extreme dorst)
  3. gewichtsverlies
  4. polyfagie (overmatig hongergevoel)
  5. wazig zien
  6. verhoogde kans op infecties
  7. vertraagde groei
  8. ketoacidose (opeenhoping ketolichamen,appelgeur)
  9. ademhaling moeilijk, hyperventilatie
  10. begint traag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

diabetes en mondgezondheid (4)

A
  1. risicofactor voor parodontitis (x2-4)
  2. gingivitis
  3. verminderde speekselproductie
  4. verminderde kans op endodontische behandeling
    (goed gecontroleerde DM is geen contraindicatie voor implantaten!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

insuline wordt geproduceerd door:

A

bèta-cellen vd pancreas oiv suiker

-> werkt als sleutel die cel toelaat suiker op te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hyperglycemie =

A

zonder insuline accumuleert (afzetten) glucose in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

normale bloed-glucose concentratie =

A

60-100mg/dL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

normale hemoglobine concentratie =

A

A1c>5.7%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

type 1 diabetes = + oorzaak

A

= absolute insuline deficiëntie (5-10%)

  • destructie v betacellen tgv auto-antilichamen
  • ontstaat in kindertijd of bij adolescentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

type 1 DM werking + oorzaken symptomen =

A
  • concentratie glucose in bloed stijgt (hyperglycemie) tot bepaalde limiet
  • dan glucose uitgescheden in urine (glycosurie)
  • glycosurie -> osmotische diurese: polyurie
  • verlies v water en elektrolieten: polydipsie
  • cellen hebben suiker nodig: polyphagie en toch gewichtsverlies
  • lichaam verbruikt vet voor energievoorziening: ketonen
  • ketonen = zuur, normaal geneutraliseerd door bloed
  • te hoge concentratie: zuur (metabole acidose)
  • zonder behandeling: diabetisch coma (ketoacidose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

oorzaak glycosurie =

A

glycose bereikt een limiet waarna deze wordt afgescheden in de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oorzaak polyurie = (veelvuldig plassen)

A

osmotische diurese v glycose:

door een te hoge concentratie van suiker in het bloed maak je meer urine aan om deze uit te scheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oorzaak polydipsie: (extreme dorst)

A

verlies v water en elektrolieten door uitscheiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oorzaak polyfagie (extreem hongergevoel)

A

cellen hebben suiker nodig (welke zijn uitgescheden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

oorzaak ketoacidose =

A

in coma door niet behandelde teveel aan ketonen

ketonen worden geproduceerd wanneer vet wordt gebruikt als energievoorziening

17
Q

andere namen DM type 1 (2)

A
  1. insuline dependente diabetes mellitus

2. juveniele diabetes

18
Q

DM type 2 =

A

= inadequate insuline secretie/ verminderde weefselrespons

  • begint op volwassen leeftijd, risico hoger met verouderen
  • 90-95%
19
Q

oorzaak DM type 2 (werking in 3)

A
  1. defect vd insuline receptor -> glucose kan niet in de cel
  2. bloed glucose concentratie stijgt -> stimulatie meer insuline
  3. na tijd:
    - vermindering v insuline secretie
    - verhoging v insuline resistentie
20
Q

andere namen DM2 (2)

A
  1. niet-insuline dependentie diabetes mellitus

2. ouderdomsdiabetes

21
Q

kenmerken zwangerschapsdiabetes 9% (5)

A
  1. genetisch/ tgv obesitas/ hormonaal
  2. glucose intolerantie eerst opgemerkt
  3. aanpassen insulineconcentratie geeft meer controle
  4. babies zijn zwaarder / meer prematuren
  5. meer dan 50% vd mama’s ontwikkelt binnen 5-10 jr DM2
22
Q

andere vormen van DM kunnen ook ontstaan tgv (7)

A
  1. genetische defecten
  2. chirurgie
  3. medicatie, drugs
  4. ondervoeding
  5. infecties
  6. traumas
  7. kanker
23
Q

behandeling v DM (2)

A
  1. veranderen levensstijl (overgewicht, strenge controle glycemie, controle ketonen in urine, roken, alcohol)
  2. medicatie (insuline, vooral bij type1, orale medicatie)
24
Q

complicaties v DM (11)

A
  1. gevoeliger voor infectie, minder goede genezing
  2. stress, trauma,infectie beinvloeden glucosespiegel
  3. minder goede immuunrespons
  4. verandering in metabolisme v suikers en eiwitten
  5. cardiovasculaire veranderingen (hypertensie, CVA, myocardinfarct, dyslipidemie)
  6. perifere neuropathie (pijn, tintelingen rond mond, verdoofd gevoel extremiteiten)
  7. autonome neuropathie (veranderingen in hartritme, gastroparesis)
  8. nefropathie (nierfilters beschadigd)
  9. retinopathie (zicht vermindering)
    10 amputaties
  10. zwangerschapscomplicaties
25
Q

gevolgen v diabetes voor de mondzorg (3)

A
  1. verdoofd gevoel thv extremiteiten kan mz bemoeilijken
  2. parodontitis tgv verminderde systemische ontstekingsreactie
  3. behandeling v parodontitis vergemakkelijkt controle v diabetes
26
Q

bijkomende anamnese vragen bij DM pt (10)

A
  1. wanneer was de laatste controle? (stabiel = 2xjaar)
  2. welke gm nam je vandaag? (moet voor afspraak)
  3. wanneer at je voor het laatst? en wat? (1-2 vantevoren)
  4. controleer jij je bloedsuiker thuis?
  5. hoe vaak controleer jij je bloedsuiker? (insuline 3x>, orale gm 2x)
  6. wat zijn gewoonlijk de suikerwaarden? (voor eten 90-130)
  7. moet je vaak plassn? (wijst op slecht gecontroleerde dm)
  8. heb je vaak periodes v hypoglycemie? voel je dit zelf?
  9. ben je reeds op opgenomen voor hypo?
  10. heb je problemen met handen, voeten, benen o ogen?
27
Q

extra oraal oz DM =

A

acanthosis negricans (lijn in huidplooi welke rondom zwartkleurig lijkt)

28
Q

meer visceus speeksel bij DM door (3)

A
  1. depositie v vetzuren
  2. verhoogde glucoseconcentratie
  3. compensatoire hypertrofie
    - >meer kans op caries/ groei mo
29
Q

vooral cervicale caries bij DM door :

A

tgv xerostomie en verhoogde glucoseconcentratie in het bloed

30
Q

veel voorkomende parodontale aandoenigen bij DM (5)

A
  1. snelle pocketvorming tgv vasculaire degeneratie
  2. gingivale bloeding tgv microangiopathie
  3. subgingivale poliepen
  4. verhoogde mobiliteit tgv aanhechtingsverlies bij slechte glycemie controle
  5. verhoogde glucoseconcentratie in creviculaire vloeistof-> proliferatie v m.o.
31
Q

intra oraal oz, beoordeling bij DM: symptomen = (15)

A
  1. cheilitis
  2. xerostomie (vochtverlies)
  3. glossodynie (tgv neuropathie, xero, candi)
  4. vergrote speekselklieren, meer visceus
  5. verhoogde glucoseconcentratie in speeksel
  6. schimmelinfecties
  7. lichen planus
  8. caries (vooral cervicaal tgv xero)
  9. acute pulpitis (pulpale arteries)
  10. parondontale aandoenigen
    11,. gingivale inflammatie, oedeem, spontan. bloedin
    12 abcesvorming (bij ongecontroleerde)
    13 slechte wondheling
  11. ulceraties bij prothese
    15 irratie fibroma’s
32
Q

mz: behandelen of niet?

A

metabole toestand:
goed gecontroleerd -> ja
slecht gecontroleerd -> verwijzen HA

33
Q

tips voor behandeling bij DM pt (9)

A
  1. stress reduceren (beinvloed glucosespiegel)
  2. behandeling na maaltijd, voorkeur ochtend
  3. timing afspraak afh v levenstijl en insuline inname pt
  4. laat pt niet wachten
  5. niet interfereren met normale tussendoortjes en maaltijden
  6. vermijd lange behandelingen
  7. voorkom en behandel infecties direct
  8. geen SRP bij ongecontroleerde DM
  9. voorbereid en monitoren hypo.
34
Q

vaak minder goede reactie op behandeling:

A

lange termijn effect SRP: sneller verlies v aanhechting bij ongecontroleerde DM
goede reactie SRP bij goed gecontroleerde DM + vermindert risico op abcessen (niet chirurgische R/)

35
Q

aandachtspunt anesthesie Dm =

A

LA dosis epinephrine zo laag mogelijkk

36
Q

voorzichtig sonderen bij dm van belang voor: 2

A
  1. vroegtijdig ontdekken BOP

2. vroegtijdig ontdekken pocketvorming

37
Q

wanneer evt pt doorverwijzen naar HA voor screening DM? (3)

A
  1. bij snel evoluerende parodontitis
  2. herhaalde candida infecties
  3. droge mond en smaakveranderingen
    - bij pt met obesitas, hogere leeftijd, weinig beweging