3. Ouder worden en veranderingen in de mond Flashcards

1
Q

wat kan er gebeuren met de lippen naarmate men ouder wordt? (5)

A
  1. droog
  2. Cheilitis angularis
  3. candidase
  4. vitamine B deficientie
  5. huidplooi thv de mondhoeken tgv beetverlaging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat kan er gebeuren met de mondmucosa naarmate met ouder wordt? (4)

A
  1. dunner, minder gevasculariseerd
  2. verlies van elasticiteit
  3. hyperkeratose tgv chronische irritatie (prothese, vullingen, afgebroken hoekjes, tabak)
  4. capillaire fragiliteit (petechieën)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

candidase (denture stomatitis- cheilitis) vaak geassocieerd met: (8)

A
  1. antibiotica
  2. hoofd-hals bestraling
  3. chemotherapie
  4. steroïden
  5. immunosuppressiva
  6. diabetes
  7. hiv
  8. xerostomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat kan er gebeuren met de tong naarmate men ouder wordt? (4)

A
  1. atrofie (glad,blinkend atrofische papillen)
  2. glossitis (burning tongue)
  3. smaak (mindere perceptie en geur-> gekruider eten, beter reinigen)
  4. sublinguale varices (diep rode nodulair verdikte bloedvaten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is vaak de oorzaak van atrofie van de tong?

A

deficiënties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn sublinguale varices?

A

diep rode nodulair verdikte bloedvaten van de tong (bilaterale/ventrale tongdeel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

4 voornaamste oorzaken xerostomie bij ouderen

A
  1. medicatie (polyfarmacie: >3 producten)
  2. auto-immuunziekten (Sjögren, artritis, lupus)
  3. diabetes
  4. hoofd-hals bestraling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

xerostomie =

A

= droge mond, verminderde speekselproductie
= symptoom, geen ziekte!
(discomfort, cariës)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symptomen xerostomie (4)

A
  1. tong kleeft aan palatum
  2. moeilijkheid met kauwen, slikken en spreken
  3. minder smaak
  4. brandende, pijnlijke mucosa en tong
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gevolgen xerostomie (5)

A

= dikke biofilm en debris accumulatie:

  1. ernstige parodontale infecties
  2. demineralisatie v tandoppervlak
  3. predispositie wortelcaries
  4. problemen met retentie prothese
  5. veranderingen in dieet (meer vloeibaar, zachter)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

paar klassen van geneesmiddelen die speekselfunctie verminderen (8)

A
  1. anticholinergica
  2. antihistamines
  3. antihypertensiva
  4. antidepressiva
  5. angstreducerende gm
  6. diuretica
  7. NSAID
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

NSAID afkorting =

A

Non steroïdale anti-inflammatory drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

syndroom van Sjögren =

A

= auto-immuunziekte vd speekselklieren

-> post-menopauzale vrouw (60% >50jr)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe uit syndroom van Sjögren zich klinisch? (3)

A
  1. droge mucosa
  2. draderig speeksel
  3. atrofie vd papillen vd tond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat kan er gebeuren met de tanden naarmate men ouder wordt? (7)

A
  1. kleur: donkerder, geler
  2. glazuur: cracks, bruine verkleuring (arrested caries)
  3. dentine: secundaire vorming, sclerose tubuli
  4. pulpa: vernauwing pulpakamer, pulpastenen, minder bloedvoorziening
  5. attritie (bruxisme, dieet, gewoontes, dentine bloot)
  6. abrasie (tandpasta en schrobmethode)
  7. wortelcaries (risicofactoren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn oorzaken van het donkerder/ geler worden vd tanden naarmate men ouder wordt?

A
  1. obliteratie vd pulpakamer
  2. langdurig tabaksgebruik
  3. koffie, thee
  4. intrinsieke verkleuring tgv restauraties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat gebeurt er met het dentine naarmate men ouder wordt? (3)

A
  1. secundaire dentinevorming
  2. sclerose v dentinetubuli
  3. dentine wordt ongevoelig en ondoordringbaar
18
Q

wat gebeurt er met de pulpa naarmate men ouder wordt (4)

A
  1. vernauwen vd pulpakamer en wortelkanalen (secundaire en tertaire dentine appositie)
  2. depositie v verkalkte massa’s (pulpastenen)
  3. minder bloedvoorziening
  4. minder aanwezige cellen, meer vezels
19
Q

waardoor vernauwen de pulpakamer en wortelkanalen naarmate men ouder wordt?

A

door secundaire en tertiaire dentine appositie

20
Q

risicofactoren v wortelcaries (6)

A
  1. blootliggende worteloppervlak
  2. inadequate mh: biolfim
  3. partiële prothese: voedselretentie
  4. overhangende vullingen
  5. xerostomie
  6. hoge suikerinname, frequente tussendoortjes
21
Q

preventie van wortelcaries (3)

A
  1. controle risicofactoren
  2. paro-preventie (ivm blootliggend dentine)
  3. cariespeventie (fluoride varnish)
    (gevaar voor onderschatting!)
22
Q

wat kan er gebeuren met het parodontium naarmate men ouder wordt ? (3)

A
  1. bot: osteoporose, vermindere heling, botresorptie
  2. wortelcement verdikt
  3. gingiva: recessies, minder aanhechting
23
Q

wat gebeurt er met het (kaak)bot naarmate men ouder wordt? (3)

A
  1. osteoporose (verlaging botdichtheid)
  2. botresorptie (dragen v prothese)
  3. verminderde helingscapaciteit (verminderde vascularisatie, verlaagd metabolisme)
24
Q

waardoor verminderd de helingscapaciteit vh bot naarmate men ouder wordt? (2)

A
  1. verminderde vascularisatie

2. verlaagd metabolisme

25
Q

wat gebeurt er met het wortelcement naarmate men ouder wordt?

A

verdikt: 0,095mm - 0,215 mm

26
Q

waardoor nemen de risicofactoren van parodontale aandoeningen toe naarmate men ouder wordt?

A

ten gevolge v chronische ziekten en medicatiegebruik

27
Q

wat zijn barrières voor mondzorg bij de (oudere) patient? (8)

A
  1. gebrek bewustzijn zorgnood
  2. verminderde MH door ouder worden
  3. economisch (inkomen, tandverzekering)
  4. transportproblemen
  5. fysieke/ architecturale hindernissen
  6. langdurig zitten/ mond open houden
  7. mondzorg is geen prioriteit
  8. laag zelfbeeld/ depressie
28
Q

opheffen barrières mondzorg bij ouderen door:

A
  1. WZC met eigen praktijkruimte voor MH/TA
  2. mobiele apparatuur
  3. mondzorgbus
29
Q

waar dient rekening mee gehouden te worden betreft communicatie met de oudere patient? (4)

A
  1. voldoende tijd
  2. vermijd omgevingslawaai
  3. zit voor de pt en spreek langzaam (+ oogcontact)
  4. praat met de pt, niet met vergezellend persoon
    (5. visuele/ geschreven hulpmiddelen)
30
Q

algemeen mondzorgplan oudere patient (5)

A
  1. regelmatige recall voor behoud goede MH
  2. mechanische controle biofilm
  3. fluoride gebruik, ACP, antibacteriele middelen
  4. verminderen suikergebruik
  5. instructies mee op papier
31
Q

CPP-ACP =

A

= Caseïne fosfopeptide- amorf Calcium fosfaat.

-> Dit komt voor in pasta’s zoals Tooth-mousse.

32
Q

factoren die een adequate biofilm controle beïnvloeden (7)

A
  1. cognitieve, mentale en fysieke beperkingen
  2. groter opp voor biofilm-adhesie (tgv van recessie en grote interdentale ruimte)
  3. blootliggend wortelcement met ondersneden zones tgv abrasie
  4. verminderde speekselproductie
  5. biofilm hecht makkelijker op cementum
  6. restauraties en protheses vormen complexere situatie
  7. minder handig tgv arthritis, parkinson..
33
Q

aandachtspunten controle v biofilm (9)

A
  1. toon gemeende interesse
  2. voorzie voldoende tijd
  3. houd sessies kort en geef beperkte info per keer
  4. baseer instructies op status pt
  5. bekijk of pt techniek kan uitvoeren
  6. verbind kennis vd oude met nieuwe gegevens
  7. voer veranderingen gradueel door
  8. herhaalde bevestiging en evaluatie zijn belangrijk
34
Q

behandeling v xerostomie (bij de oudere pt) (8)

A
  1. speekselsubstitutie, mondbevochtigers, mondspoelingen, veel water drinken
  2. agressieve cariës preventie
  3. voedingsadvies
  4. CHX mondspoeling
  5. ACP
  6. regelmatige professionele reiniging
  7. regelmatige applicatie F+ lak
  8. xylithol
35
Q

caries controle bij de oudere pt (7)

A
  1. dieet dagboek
  2. aanpassing dieet om cariogeen voedsel te verminderen
  3. preventie v wortelcaries
  4. professionele applicatie fluoride lakken
  5. gebruik fluoride tp, gels en mondspoelingen
  6. CHX mondspoeling bij hoge bacterie aantallen (s.mutans)
  7. xylithol kauwgom voor pt zonder slikproblemen
36
Q

branderige tong, atrofische tong en cheilitis is een gevolg van welke voedingsdeficientie?

A

Vitamine B deficiëntie

37
Q

anemie is een gevolg van welke voedingsdeficiëntie?

A

ijzer tekort

38
Q

osteoporose is mede een gevolg van welke voedingsdeficiëntie?

A

inadequatie inname v calcium en vitamine D

39
Q

veel voorkomende oorzaken v voedingsdeficiënties bij ouderen (5)

A
  1. beperkt budget
  2. niet regelmatig eten, maaltijd vervangen door suikerrijke snack
  3. geen interesse in bereiden maaltijden
  4. beperkte kauwfunctie tgv afwezigheid/ slecht passende prothese
  5. slikproblemen
40
Q

factoren om de patient te leren (6)

A
  1. de behandelaar informeren van alle verandering in gezondheid en zorg
  2. de relatie tussen mondzorg en gezondheid
  3. dentitie kan een leven lang mee dmv preventieve maatregelen en een gezonde levensstijl
  4. de waarde v/e gebalanceerd dieet en beweging
  5. belang v fluoride
  6. caries is overdraagbare aandoening: laesies laten restaureren en biofilm dagelijks verwijderen