5. Gerontologie Flashcards

1
Q

frailty =

A

= de aan het verouderen inherente achteruitgang vd verschillende orgaansystemen in het lichaam
= broosheid
(ouderdomsgebonden kwetsbaarheid, maar niet alle ouderen zijn ‘frail’!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sarcopenie =

A

verlies v spiermassa en -kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gerontologie =

A

de wetenschap v ouderen in al zijn vormen:

  • veroudering v volgroeide levende wezens
  • individuele en sociale gevolgen van veroudering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geriatrie =

A

tak vd geneeskunde van ziekten veroorzaakt door veroudering/ beïnvloed door veroudering vd patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

veroudering =

A

= met de tijd optredende, ‘spontane’, irreversibele veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

primaire verouderingsproces (25%) =

A

genetisch bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is genetisch bepaald (primaire verouderingsproces)? (4)

A
  1. maximale levensduur verschillende diersoorten
  2. genetische afwijkingen die aanleiding geven tot versnelde veroudering (bv Hutchinson Gilford)
  3. familiaal voorkomen van hoge leeftijden
  4. multipele genen betrokken bij (cellulaire) veroudering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

secundaire veroudering (75%) =

A
  1. onveranderlijke factoren (25%)
    - geboortegewicht, geboorteseizoen, educatieniveau, inkomen
  2. veranderlijke factoren (50%)
    - leefgewoonten, ziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

frailty fenotype volgens Fried (kenmerken) (5)

A
  1. niet-intentioneel gewichtsverlies
  2. spierzwakte
  3. ↓ wandelsnelheid
  4. ↓ uithoudingsvermogen
  5. ↓ lichamelijke activiteit
    (niet-frail 0/5, pre-frail 1 of 2/5, frail vanaf 3/5)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

niet-frail =

A

= 0/5 (fenotype Fried)

= 0 - 0.2 (index Rockwood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pre-frail =

A

= 1 of 2/5 (fenotype Fried)

= 0.2 - 0.35 (Rockwood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

frail =

A

= ≥3/5 (fenotype Fried)

= ≥ 0.35 (Rockwood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

frailty index volgens Rockwood =

A

= aantal vastgestelde tekortkomingen (deficits) /

aantal potentiële tekortkomingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

deficits =

A

= tekortkomingen
= tekenen, symptomen, ziekte, disability..
~ comprehensive geriatric assessment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

comorbiditeit =

A

= het tegelijkertijd voorkomen van 2 of meer aandoeningen of stoornissen bij één persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

complexiteit bij ouderen (triologie) =

A
  1. comorbiditeit
  2. frailty
  3. disability (invaliditeit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

afkorting CGA =

A

= Comprehensive Geriatric Assessment

= geriatrische evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

definitie CGA =

A

Een multidimensioneel interdisciplinair diagnostisch proces voor het in kaart brengen van de medische, psychologische en functionele mogelijkheden van kwetsbare (frêle) ouderen met als doelstelling de ontwikkeling van een gecoördineerd en geïntegreerd voor behandeling en lange-termijn opvolging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

doelen CGA (6)

A
  1. evaluatie v mogelijkheid tot uitvoeren activiteiten noodzakelijk voor het welzijn v oudere
  2. integratie v 3 functionele domeinen (biologisch/ psychologisch/ sociaal)
  3. uitbreiding van biologisch domein met psycho-sociaal domein (beter beeld impact gzh-problemen)
  4. overzicht mogelijkheden en beperkingen v oudere
  5. wijze v omgaan met probleem
  6. basis voor probleemanalyse, formuleren diagnose, opstellen zorgplan, prognose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoeveel assessment niveaus zijn er? (CGA)

A

4 assessment niveaus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

1e CGA niveau =

A

= eerste indruk (tijdens anamnese/ opname) van:

  • algemeen voorkomen
  • fysiek functioneren
  • sensorische functie
  • communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

2e CGA niveau = (2)

A
  1. gebruik v screeningtechnieken bij specifieke risicogroepen (bv vroege detectie v cognitieve achteruitgang)
  2. risicopersonen op toegenomen morbiditeit/ functioneel verval detecteren (bv vroege detectie personen met geriatrisch profiel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ISAR =

A

= Identification of Seniors at Risk

vragenlijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

TRST =

A

= Triage Risk Screening Tool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

GRP =

A

= Geriatrisch Risico Profiel

tool om te scoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

VIP =

A

= Voorlopige Indicator voor Plaatsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

onderdelen CAM + hoe scoren?

A
  1. acuut begin (a) en wisselend verloop (b)
  2. onoplettendheid/ aandachtsstoornis
  3. verward denken
  4. veranderde mate v bewustzijn
    - > geen delirium
    - > vermoedelijk delirium = 1 (a of b) + 2 + (3 of 4) positief gescoord
    - > delirium = 1a + 1b + 2 + (3 of 4) positief gescoord
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

3e CGA niveau = (3)

A
  1. comprehensief assessment (= ‘uitgebreid’)
  2. systematische evaluatie in alle functionele gezondheidsdomeinen
  3. meestal aan de hand van (pre)screeningtechnieken (bv BMGST/ Rai)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

BMGST =

A

= Belgian Minimal Geriatric Screening Tools
-> 1st generation CGA
-> overeenstemming BVGG
-> grondwet: verschillende screening instrumenten
(-> items: zie lijst/vraag)

30
Q

BVGG =

A

= Belgische Vereniging voor gerontologie en geriatrie

31
Q

items BMGST + namen tools (9)

A
  1. evaluatie vd basisactiviteiten vh dagelijks leven (Katz-schaal)
  2. evaluatie vd instrumentele ADL (Lawton)
  3. evaluatie vh valrisico (stratify)
  4. opsporen v cognitieve stoornissen (kloktest)
  5. opsporen v depressie (cornell-schaal, mini GDS)
  6. opsporen v sociale problemen (Socios)
  7. opsporen v malnutritie (Must)
  8. opsporen v pijn (auto-/ hetero-evaluatie)
  9. opsporen v fragiliteit (ISAR)
32
Q

MDS =

A
= Minimal Data Set
=  3th generation CGA
-> large datasets
-> 70% common- 30% setting specific
-> verbetering v communicatie
-> zorgplanning faciliteren
-> veranderingen in tijd bijhouden
33
Q

tool evaluatie vd basisactiviteiten vh dagelijks leven =

A

Katz-schaal

34
Q

tool evaluatie vd instrumentele ADL =

A

Lawton

35
Q

tool evaluatie vh valrisico =

A

Stratify

36
Q

tool opsporen v cognitieve stoornissen =

A

Kloktest

37
Q

tools opsporen depressie =

A

Mini GDS,

Cornell-schaal

38
Q

tool opsporen sociale problemen =

A

Socios

39
Q

tool opsporen malnutritie =

A

Must

40
Q

tool opsporen van pijn =

A

auto-evaluatie, hetero-evaluatie

41
Q

tool opsporen van fragiliteit =

A

Isar

42
Q

1e generatie CGA = (4)

A
  1. samenstelling bestaande domeinspecifieke instrumenten (Katz, etc..)
  2. aparte componenten zijn gevalideerd
  3. variatie in keuze schalen/meetinstrumenten
  4. CGA naar aanleiding v klinische bevindingen
43
Q

2e generatie CGA (3)

A
  1. omni-comprehensief= alle geriatrische domeinen
  2. zorgsetting-specifiek: residentieel, palliatief, revalidatie, thuiszorg..
  3. betrouwbaarheids- en validiteitstesten vh geheel en voor elke specifieke setting
44
Q

3e generatie CGA (3)

A
  1. zorgsetting overschrijdend
  2. gestandaardiseerde items, scoring, tijdsframe.
  3. informatietransfer
45
Q

4e CGA niveau (2)=

A
  1. probleemgericht en meer gedetailleerd assessment

2. in de diepte specifiek voor één bepaalde diagnose (bv valproblematiek)

46
Q

valevaluatie, 4 fasen=

A
  1. case finding (opsporen v hoogrisicogroepen)
  2. multifactoriële evaluatie (in kaart brengen v risicofactoren en oorzaken)
  3. multifactoriële interventies (aanpak en behandeling)
  4. transfer v informatie bij ontslag
47
Q

onderdelen cascadesysteem (vn laag naar hoog) (7)

A
  1. totale ziekenhuispopulatie
  2. geboortedatum (is pt ≥75 jaar?)
  3. screening (is pt een risicopatient?)
  4. CGA (op welke gebieden is er een risico?)
  5. protocollen (welke stappen kan het team nemen?)
  6. diepgaand gericht onderzoek (reikwijdte vh probleem?)
  7. probleemgerichte diagnostiek en therapie (wat is exact probleem/ oorzaak?)
48
Q

de geriatrische patient = (8)

A

= populatie ouder dan 75 jaar, met tevens:

  1. fragiliteit en beperkte homeostase
  2. actieve polypathologie
  3. atypische klinische beelden
  4. verstoorde farmacokinetica
  5. gevaar voor functionele achteruitgang
  6. gevaar voor deficiënte voeding
  7. neiging tot inactiviteit en bedlegerigheid + toegenomen risico op opname in instelling + afhankelijk bij ADL
  8. psychosociale problemen
49
Q

waarom heeft de geriatrische patient beperkte homeostase?

A

= door verminderde reserve

-> verminderde weerstand t.o.v stressoren

50
Q

definitie chronisch ziekTen volgens WGO =

A

langdurige ziekten met een meestal langzame progressie

51
Q

3 aspecten binnen definitie chronisch zieke =

A
  1. persoon met behoeften (biologisch, functioneel, psychologisch, sociaal, spiritueel, zorg)
  2. complexe combinatie
  3. langdurig/ blijvend en evolutief
52
Q

waarom heeft de geriatrische patient atypische klinische beelden?

A

meer atypische/aspecifieke symptomen door geriatrische syndromen:

  • immobiliteit
  • instabiliteit -> vallen
  • incontinentie
  • verstandelijke beperking -> acute verwardheid
53
Q

presentatie v infecties(+-) bij oudere personen (8)

A

(= minder typische, meer atypische presentaties:)

  1. temperatuur ↑ of ↓
    • 0.15°C/ 10jr
  2. veranderingen in functie of gedrag
  3. cognitie ↓
  4. lethargie - agitatie (slaapzucht, rusteloosheid)
  5. anorexie
  6. vallen
  7. incontinentie
54
Q

lrti=

A

lower respiratory tract infection
(luchtweginfecties)
(kan bij ouderen zonder veel symptomen komen, William Osler)

55
Q

waarom heeft de geriatrische patient vaker een verstoorde farmacokinetica? (6)

A
  1. verdeling: vet ↑, spier en water ↓
  2. eiwitbinding: hypoalbuminemie, vrije fractie ↑
  3. nier: GFR↓ (?)
  4. hogere plasmaspiegels
  5. meer toxiciteit, bijwerkingen
  6. polyfarmacie: interacties ↑
56
Q

waarom heeft de geriatrische patient gevaar voor deficiente voeding? (4)

A
  1. minder energiebehoefte / eetlust
  2. comorbiditeit (slecht gebit, dysfagie, depressie, ziekte..)
  3. gewichtsverlies
  4. deficiënties: eiwitten, vitaminen, vetten..
57
Q

waarom heeft de geriatrische patient een hogere kans op psychosociale problemen? (2)

A
  1. geestelijke problemen: 3 D’s (dementie - depressie - delier)
  2. sociale problematiek:
    - vereenzaming
    - zelfstandigheid - afhankelijkheid
58
Q

de geriatrische zorg = (2)

A
  1. pluridisciplinair (diagnostisch, therapeutisch, revalidatie, opvolging)
  2. opsporen vd geriatrische patienten en waarborgen continuïteit v zorg (samen met HA +..)
59
Q

hoofddoelen vd geriatrische zorg = (3.)

A
  1. optimaal herstel vd functionele performantie
  2. een zo groot mogelijke zelfredzaamheid,
  3. een zo groot mogelijke levenskwaliteit
60
Q

inhoud geriatrische afdeling zh (5)

A
  1. erkende dienst G
  2. geriatrische raadpleging
  3. geriatrische daghospitalisatie
  4. interne liaison (zorg voor ger. pt die niet op een geriat. afdeling verblijven)
  5. externe liaison (uitbouwen v zorgprogrammas voor geriat. pt thuis)
61
Q

ZGP=

A

Zorgprogramma voor de Geriatrische Patient (afdeling binnen zh)

62
Q

taken geneesheer-diensthoofd en verantwoordelijke verpleegkundige op ZGP (5)

A
  1. opstellen/ bijwerken pluridisciplinair geriatrisch handboek
  2. kwaliteitsbeleid
  3. naleving vd vastgestelde normen
  4. registratie vd geriatrische gegevens
  5. continuïteit v zorg: organisatie pluridsiciplinair overleg
63
Q

doel geriatrische daghospitalisatie =

A

= geriatrische evaluatie en revalidatie

64
Q

voorwaarden geriatrische daghospitalisatie (2)

A
  1. continue aanwezigheid v/e verpleegkundige met beroepstitel of bekwaamheid
  2. plurdisciplinaire evaluatie met wetenschappelijk gevalideerde instrumenten (door geriater, verpeegkundige en paramedici)
65
Q

geriatrische revalidatie = (4)

A
  1. cognitie
  2. continentie
  3. evenwicht
  4. slikken
66
Q

voorwaarden geriatrische revalidatie (5)

A
  1. voorafgaande pluridisc. geriatrische evaluatie met wetensch. gevalideerde instrumenten
  2. individueel revalidatieplan
  3. door min. 2 zorgverleners met verschillende qualificaties
  4. wekelijkse teamvergadering
  5. verslag met evolutie en opvolgingsplan (thuiszorg etc)
    (6. max. 40 sessies op 12 weken)
67
Q

programma’s daghospitaal geriatrie UZ leuven (4)

A
  1. oppuntstelling en opvolging
  2. cognitieve stoornissen : geheugenkliniek
  3. recidiverend vallen: valkliniek
  4. metabole botziekten en preventie fractuurrecidieven
68
Q

functies interne liaison ZGP (5)

A
  1. evaluatie v patienten met pos. geriatrisch profiel na screening
  2. verslag naar HA
  3. geven v aanbevelingen aan zorgteam/specialist tijdens hospitalisatie
  4. opstellen v aanbevelingen aan HA om heropname te mijden
  5. verspreiden v geriatrische kennis in het zh
    (meeting 1 of> x /week)
69
Q

doel geriatric co-management =

A
2 disciplines (geriatrie en andere) werken samen om het resultaat voor d patient te verbeteren
(gedeelde verantwoordelijkheid: gedeelde evaluatie en behandeling)
70
Q

doelen externe liaison ZGP (4)

A
  1. optimale samenwerking zorgprogramma en thuiszorg
  2. continuïteit vd zorg optimaliseren
  3. onnodige heropnames voorkomen
  4. samenwerkingsnetwerken ontwikkelen
    (ontslag voorbereiden met sociale dienst)
    (formele samenwerking met HA, rusthuizen, centra dagverzorging etc)
71
Q

3 kwaliteitsnormen binnen de geriatrische zorg =

A
  1. het pluridisciplinair geriatrisch handboek (afspr interne/externe actoren)
  2. pluridisciplinair zorgplan en - overleg (elke patient een zorgplan, wekelijks overleg)
  3. continuïteit v zorg