6. Dementie Flashcards

1
Q

hoe uit dementie zich vanaf volwassen leeftijd?

A

lineaire achteruitgang v snelheid v informatieverwerking in werkgeheugen en multitasken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe uit dementie zich op latere leeftijd?

A

vanaf 60/70 jaar:

  • achteruitgang
  • naamvinding (tip of tongue)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de vertaling van demens (dementia) in het latijn?

A

waanzin, onbezonnenheid, het hoofd kwijt zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is dementie?

A

= complex van symptomen waaraan verschillende oorzaken ten grondslag kunnen liggen

  • > geheugenstoornissen in combinatie met een of meer specifieke cognitieve stoornissen
  • > meestal degeneratief verloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het kerncriterium van dementie?

A

de ontwikkeling van multiple cognitieve stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe kenmerken geheugenstoornissen zich bij dementie?

A

een verminderd vermogen om nieuwe informatie te leren en zich eerder geleerde informatie te herinneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de specifieke cognitieve stoornissen kunnen zijn: (4)

A
  1. afasie
  2. apraxie
  3. agnosie
  4. stoornis in uitvoerende functies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afasie =

A

zich niet meer goed kunnen uitdrukken in woord of schrift en/of gesproken of geschreven taal niet goed meer begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

apraxie =

A

geen doelbewuste handelingen kunnen uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

agnosie =

A

geen objecten (en geuren etc) meer kunnen herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stoornis in uitvoerende functies =

A

niet meer kunnen :

  • abstraheren
  • logische gevolgtrekkingen maken
  • organiseren
  • plannen maken
  • doelgericht handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

preseniel =

A

= jong-dementie

= ≤65 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bijkomende symptomen v dementie = (5)

A
  1. depressieve stemming
  2. angst
  3. apathie
  4. hyperactiviteit: rusteloos gedrag (agitatie)
  5. psychose (hallucinaties en wanen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

MCI = (afkorting + betekenis )

A

= Mild Cognitive Impairment
= lichte vorm v dementie
= soms voorstadium van dementie
= lichte klachten in één cognitief domein (bv geheugen), niet zo ernstig dat ze het dagelijks functioneren belemmeren. wel weerslag op iADL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

iADL =

A

= instrumentele activiteiten vh dagelijks leven

  • autorijden
  • telefoneren
  • met geld omgaan
  • boodschappen doen
  • huishoudelijke karweitjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ADL =

A

= basis Algemene dagelijkse levensactiviteiten

  • eten
  • kleden
  • wassen
  • toilet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

evolutie v dementie =

A
  1. lichte dementie
  2. matige dementie
  3. ernstige dementie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kenmerken lichte dementie (3)

A
  1. perioden v apathie, soms afgewisseld met perioden v prikkelbaarheid
  2. werk en sociale activiteiten zijn belemmerd
  3. persoonlijke hygiëne en oordeelsvorming zijn voldoende om zelfstandig te kunnen blijven wonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kenmerken matige dementie (3)

A
  1. stoornissen v verschillende functies (geheugen, besef v tijd en plaats, taal en gedrag)
  2. zelfstandig wonen wordt riskant
  3. toezicht is noodzakelijk, eventueel in beperkte mate
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

kenmerken ernstige dementie (2)

A
  1. de pt kan dagelijkse bezigheden niet meer uitvoeren (bv minim. persoonlijke hygiene)
  2. de pt is volledig hulpbehoevend en herkent vaak familie en omgeving niet meer
21
Q

oorzaken v dementie (5)

A
  1. Ziekte v Alzheimer
  2. frontotemporale lob degeneratie
  3. Lewy Body dementie
  4. vasculaire dementie
  5. andere (Parkinson, Huntington, Korsakov, Creutzfeldt Jacob, hersentumor, hoofdtrauma..)
22
Q

symptomen ziekte v Alzheimer (5 )

A
  1. geleidelijke vermindering vh kortetermijngeheugen
  2. vervolgens aantasting vh langetermijngeheugen
  3. nadien problemen met andere cognitieve functies
  4. patiënten tonen minder initiatief dan voorheen, of zijn prikkelbaarder
  5. uiteindelijk verlies van zelfstandig functioneren
23
Q

pathologie ziekte v Alzheimer = (3)

A
  1. vermindering v volume vd hypocampus:
  2. hersenactiviteit daalt:
  3. vermindering v executieve functies en desoriëntatie in tijd en ruimte
24
Q

Wet van Biot (Alzheimer) =

A

= hoe recenter, hoe meer verlies,

= probleem met opslaan v nieuwe informatie, oude informatie nog wel toegankelijk.

25
Q

voorwaarden diagnose ziekte v Alzheimer = (5)

A
  1. deficits in minstens 2 cognitieve domeinen
  2. progressief verlies van geheugen en andere cognitieve functies
  3. geen bewustzijnsstoornis
  4. ontstaan tussen 40-60 jaar, meestal na 65
  5. geen andere systemische aandoening of hersenziekte die het progressieve verval kan verklaren
26
Q

gemiddelde overleving na diagnose Alzheimer =

A

7 jaar

duur van ernstige dementie is afhankelijk van premorbide toestand

27
Q

risicofactoren voor ziekte v Alzheimer = (4)

A
  1. leeftijd (>65jr)
  2. vasculaire factoren (hypertensie, obesitas, hypercholesterolemie, roken)
  3. aanwezigheid v ApoE-4 allel (16% bevolking)
  4. trisomie 21
    (5. opleidingsniveau? depressie? hoofdtrauma?)
28
Q

symptomen frontotemporale lob degenaratie/ Ziekte van Pick (2)

A
  1. gelijdelijke gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen (apathie, ontremd gedrag, dwangmatig gedrag)
  2. geheugenstoornissen; treden pas later op
29
Q

klinische classificatie frontotemporale degeneratie =

A
  1. gedragsvariant (karakterverandering, gedragsstoornis)
  2. taalvariant:
    - progressieve non-fluente afasie (PNFA)
    - semantische dementie (SD)
    - logopene afasie (LA)
30
Q

welke vormen van frontotemporale degeneratie bevat de taalvariant? (3)

A
  1. Progressieve non-fluente afasie (PNFA)
  2. Semantische dementie (SD)
  3. Logopene afasie (LA)
31
Q

Progressieve non-fluente afasie (PNFA) =

A

= stoornis in taalexpressie, niet vloeiende, spontane spraak.
= eerste taalvariant van dementie door frontotemporale degeneratie

32
Q

Semantische dementie (SD)

A

= stoornis in woordbegrip en objectherkenning, arme spraak

= tweede taalvariant van dementie door frontotemporale degeneratie

33
Q

Logopene afasie (LA) =

A

= stoornis van woordvinding

= derde taalvariant v dementie door frontotemporale degeneratie

34
Q

kernsymptomen Lewy Body dementie (3)

A
  1. fluctuerend cognitief functioneren met wisselende aandacht en alertheid
  2. recurrente visuele hallucinaties
  3. parkinsonisme
    (+remslaapgedrag
    + verhoogde gevoeligheid aan neuroleptica)
35
Q

pathologie vasculaire dementie

A

doorbloedingsstoornissen in de hersenen:

verminderd mentaal functioneren

36
Q

symptomen vasculaire dementie (5)

A
  1. verminderd mentaal functioneren
  2. na CVA fluctuerend stapsgewijs verloop
  3. loopstoornissen
  4. parkinsonverschijnselen
  5. incontinentie
37
Q

klachtenpatroon vasculaire dementie is afhankelijk van (2)

A
  1. plaats en uitgebreidheid vd doorbloedingsstoornissen (herseninfarcten en/of witte stof afwijkingen)
  2. doorbloedingsstoornissen vd witte stof (traagheid informatieverwerking)
38
Q

differentieel diagnose dan dementie (6)

A
  1. delirium
  2. majeure depressieve stoornis
  3. schizofrenie
  4. mentale retardatie
  5. slaapstoornis
  6. medicatie-geïnduceerd
39
Q

beleving van dementie (4)

A
  1. angst
  2. het bedreigde ik
  3. het verdwaalde ik
  4. het verzonken ik
40
Q

hoe uit psychomotore agitatie zich bij dementie? (7)

A
  1. doelloos wandelen
  2. ijsberen
  3. volgen
  4. rusteloosheid
  5. repetitieve acties
  6. aan/uitkleden
  7. slaapstoornissen
41
Q

gedrag en psychologische symptomen bij dementie (5)

A
  1. agressie
  2. psychomotore agitatie
  3. apathie
  4. depressie
  5. psychose
42
Q

dementie en de mond (9)

A
  1. meer edentaten
  2. meer caries
  3. meer plaque en tandsteen
  4. meer parodontitis
  5. slik en voedingsproblemen
  6. hulp nodig bij hygiëne
  7. medicatiegebruik met nevenwerkingen
  8. pijn (onderbehandeld, ondergedetecteerd)
  9. verandering in eetlust (minder bij AD, meer bij FTD; suikercraving)
43
Q

dementie problemen in de mondzorgpraktijk (7)

A
  1. beperkte mobiliteit
  2. vergeetachtigheid + niet opvolgen v advies
  3. agressiviteit bij confrontatie met ziekte
  4. moeilijke communicatie
  5. moeite bij beslissingen nemen
  6. angst
  7. pt weigert behandeling/ geen medewerking
44
Q

gedragsbeïnvloedende technieken (4)

A
  1. overbruggen (zintuigen pt bij betrekken)
  2. afleiding
  3. chaining (hand over hand)
  4. begeleider inschakelen voor uitleg patient
45
Q

overbruggen als gedragsbeïnvloedende techniek =

A

de zintuigen vd patient erbij betrekken (zicht, tastzin)

46
Q

afleiding als gedragsbeïnvloedende techniek =

A
  • tijdens de behandeling een gekend voorwerp in de handen vd patient plaatsen (handdoek, kussen)
  • vertrouwde muziek (afleiden en relaxeren)
47
Q

chaining als gedragsbeïnvloedende techniek =

A
  • Ta/ Mh start/ de patiënt helpt de behandeling te beëindigen
  • de hand-over-hand techniek
48
Q

verbale/ nonverbale communicatie bij dementie (10+)

A
  1. consult beginnen met je voorstellen (naam en functie)
  2. korte zinnen, eenvoudige woorden
  3. praat traag en articuleer duidelijk
  4. gebruik een zachte stem, op normale toonhoogte
  5. praat nooit alsof de persoon er niet is
  6. stel zo min mogelijk vragen (1 vraag per keer, wacht geduldig en herhaal eventueel)
  7. leid pt af zodat behandeling vlotter kan verlopen en beter meewerken
  8. dwing de pt nooit
  9. geef 1 instructie per keer
  10. ge ervan uit dat de persoon meer verstaat dan je vermoedt
  11. geef veel complimenten, erkenning
  12. behoud kalmte
  13. stel de pt gerust
  14. ga niet in discussie
  15. leg goed uit voordat je behandeling begint
  16. beantwoord hun emoties, stel gevoelens centraal
    (+ meer in schrift)