Frans etape 5 Flashcards
1
Q
voila
A
daar heb je
2
Q
voici
A
dit is/dit zijn
3
Q
la vue
A
het uitzicht
4
Q
les affaires (v)
A
de zaken
5
Q
une affaire
A
een zaak
6
Q
le sommet
A
de top
7
Q
la tour
A
de toren
8
Q
haut
A
hoog
9
Q
bas
A
laag
10
Q
en bas
A
beneden
11
Q
tout le monde
A
iedereen
12
Q
minuscule
A
heel klein
13
Q
penser
A
denken
14
Q
l’avenue (v)
A
de brede straat
15
Q
célèbre
A
beroemd
16
Q
le monde
A
de wereld
17
Q
le bâtiment
A
het gebouw
18
Q
ressembler à
A
lijken op
19
Q
la sorte
A
de soort,het soort
20
Q
le quartier
A
de wijk
21
Q
moderne
A
modern
22
Q
vu (voir)
A
gezien
23
Q
on attend
A
we wachten
24
Q
quelque temps
A
een tijdje
25
la colline
de heuvel
26
l’église (v)
de kerk
27
le peintre
de schilder
28
la caricature
de karikatuur
29
ca doit
dat moet
30
oublier
vergeten
31
dommage
jammer
32
ne t’en fais pas
maak je niet druk
33
l’original (m)
het origineel
34
mieux
beter
35
cela
dat
36
le vertige
de hoogtevrees
37
le musée
het museum
38
idéal
ideaal
39
offrir
bieden,aanbieden
40
le choix
de keuze,kiezen
41
le plat
het gerecht
42
le restaurant
het restaurant
43
l’étage(m)
de etage,de verdieping
44
le pickpocket
de zakkenroller,geleend
45
le bureau de poste
het postkantoor
46
le sol
de begane grond, de vloer
47
la visite
het bezoek
48
le renseignement
de inlichting
49
ouvert
geopend,open
50
l’année (v)
het jaar