Frans Flashcards
1
Q
le souvenir
A
de herinnering
2
Q
la rentrée
A
het begin van het schoojaar
3
Q
passer
A
doorbrengen
4
Q
été
A
geweest
5
Q
l’Espagne
A
Spanje
6
Q
l’été
A
de zomer
7
Q
faire du camping
A
kamperen
8
Q
heureusement
A
gelukkig
9
Q
il fait beau
A
het is mooi weer
10
Q
la montagne
A
de berg
11
Q
l’escalade
A
het klimmen(berg/rots)
12
Q
la randonnée
A
de wandeltocht
13
Q
la nuit
A
de nacht
14
Q
le refuge
A
de berghut
15
Q
même
A
zelfs
16
Q
marcher
A
lopen
17
Q
la neige
A
de sneeuw
18
Q
hier
A
gisteren
19
Q
eu(avoir)
A
gehad
20
Q
le texto
A
de sms
21
Q
en vacances
A
met vakantie
22
Q
le liban
A
Libanon
23
Q
le pays
A
het land
24
Q
la carte postale
A
de ansichtkaart
25
je crois
ik geloof
26
être allergique à
allergisch zijn voor
27
la crème solaire
de zonnebrandcrème
28
plein de
volop
29
le bouton
de pukkel
30
quelle horreur
wat verschrikkelijk
31
la pharmacie
de apotheek
32
recontrer
ontmoeten
33
la Hollandaise
de Nederlandse
34
le reste
de rest
35
ensemble
samen
36
les Pays-Bas
Nederland
37
La langue
De taal
38
Apprendre
Leren
39
La Grèce
Griekenland
40
Le Danemark
Denemarken
41
L’Italie
Italië
42
Le geste
Het gebaar
43
La main
De hand
44
Le prof
De leraar
45
Le mot
Het woord
46
La phrase
De zin
47
Par exemple
Bijvoorbeeld
48
Le VTT
De mountainbike,het mountainbiken
49
La forêt
Het bos
50
L’Angleterre
Engeland
51
Vous avez passé des bonnes vacances d’été?
Hebben jullie een goede zomervakantie gehad?
52
Nous avons fait du camping
We hebben gekampeerd
53
Tu as été où?
Waar ben je geweest?
54
J’ai été en France.
Ik ben in/naar Frankrijk geweest
55
Qu’est-ce que tu as fait?
Wat heb je gedaan?
56
On a fait des randonnées
We hebben wandeltochten gemaakt
57
Il a visité le pays avec un cousin.
Hij heeft het land bezocht met een neef
58
J’ai eu une carte postale de Lisa
Ik heb een ansichtkaart gehad van Lisa
59
J’ai rencontré une fille
Ik heb een meisje ontmoet
60
On a passé les vacances ensemble
We hebben de vakantie samen doorgebracht
61
Je vais aller aux Pays-Bas
Ik zal naar Nederland gaan
62
Le coca
De cola
63
Le jus de pomme
De appelsap
64
Le thé
De thee
65
Le café
De koffie
66
La mayonaisse,les frites
De mayonaise,de friet
67
L’eau minérale
Het mineraalwater
68
La baguette
Het stokbrood
69
Le fromage
De kaas
70
Les cacahuètes
De pinda’s
71
La bouteille,le vin
De wijn,de fles
72
Une bouteille de vin
Een fles met wijn
73
Notre prof a organisé un stage dans la Drôme
Onze leraar heeft in cursus in de drôme
74
Les ados aiment aller au cinéma
De tieners gaan graag naar de bioscoop
75
On avait un trés bon prof de francais
Men had een erg goede frans docent
76
J’ai aime l’activité dans la nature
Ik heb de activiteit in de natuur leuk gevonden
77
Nicolas adore le rafting sur une rivière
Nicolas is dol op het raften in de rivier
78
Le début du parcours dans la forêt a été très difficile
Het begin van het parcour is erg moeilijk geweest.
79
C’est le dernier mot de cet exercice
Het is het laatste woord van de oefening
80
Nous avons oris un grand sandwich
We hebben een grote sandwich genomen
81
Je vais faire un stage de survie en Espagne
Ik zal een survival cursus volgen in Spanje
82
J’ai le matériel pour l’escalade dans mon sac à dos
Ik heb het materiaal om te klimmen in mijn rugzak
83
Le soir,on a fait un feu de camp
S’ avonds ,heeft men een kampvuur gemaakt
84
La mimique de ce clown est vraiment trop bien
De mimiek van die clown is echt te goed
85
Ah le Liban!C’est loin
Oh Libanon! Dat is ver!
86
Oui,l’Espagne,c’est vraiment super
Ja,Spanje,dat is echt super
87
Le Liban,c’est dans l’est
Libanon,dat ligt in het oosten
88
La Normandie,c’est beau
Normandië,dat is mooi
89
Les Pays-Bas sont situés au bord de la mer
Nederland ligt aan de zee
90
Il est en vacances au Liban
Hij is met vakantie in Libanon
91
Nous avons fait du camping en Normandie
Wij hebben gekampeerd in Normandië
92
Je vais aller ches elle,aux Pays-Bas
Ik zal naar haar gaan,in Nederland
