duits Flashcards
Wat
Was
Hoe
Wie
Hoezo
Wieso
Waarom
Warum
Waarheen
Wohin
Waar
Woher
ärgern
Irriteren
Die ferien
De vakantie
Genauso
Even
Gerne
Graag
Leiden könnnen
Kunnen uitstaan
In der nähe
In de buurt
Niemals
Nooit
Später
Later
Tauschen
Ruilen
Ziemlich
Tamelijk
De broers en zussen
Die geschwister
De broer
Der bruder
De zus
Die schwester
De ouders
Die eltern
De vader
Der vater
De moeder
Die mutter
De grootouders
Die groBeltern
De grootvader
Der groBvater
De grootmoeder
Die groBmutter
De oom
Der onkel
De tante
Die tante
De neef
Der cousin
De nicht.
Die cousine
Heet jij peter
HeiBt du Peter?
Nee,ik ben john
Nein,ich bin John
Hallo,ik ben het klaus
Hallo,ich bin es,klauss
Goedemorgen
Guten morgen
Hallo,hoe gaat het met je?
Hallo,wie geht es dir?
Ik heb een broer
Ich habe einen bruder
Mijn naam is Suzan Lammers
Mein name ist Suzan Lammers
Tot ziens
Auf Wiedersehen
Goedenavond
Guten Abend
Hartelijk bedankt
Vielen dank
Tot gauw
Bis bald
Het gaat goed met mij
Es geht mir gut
Bedankt
Danke schön
Goedendag
Guten Tag
Ik woon in leiden
Ich wohne in Leiden
Mijn adres is Morsweg 1
Meine adresse ist Morsweg 1
tot later
Bis später
Heb jij geen zus
Hast du keine Schwester
Sorry
Entschuldigung
doei
tschüs
welterusten
gute Nacht
dat spijt me
das tut mir leid
veel geluk
viel glük
Heb jij broers en zussen
hast du geschwister