endocriene chirurgie Flashcards

1
Q

struma

A

Struma is de term die wordt gebruikt voor een vergrote schildklier, waarbij er een onderscheid wordt gemaakt in verschillende oorzaken voor struma. Verschillende oorzaken zijn onder andere hypertrofie en/of hyperplasie (multinodulair struma, noduli, ziekte van Graves), ontsteking (ziekte van Hashimoto, thyreoïditis) of tumor (benigne/maligne).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

j epatient heeft een zwelling en nu ….

A

Bij elke patiënt met struma of een palpabele nodus in de schildklier moet het gehalte TSH (en indien TSH te hoog of te laag is wordt vrij thyroxine, FT4, bepaald) in het serum bepaald worden om hyper- of hypothyreoïdie uit te sluiten of aan te tonen. Verder wordt middels een echo vastgesteld of de palpabele afwijking uitgaat van de schildklier. Tot op heden is de FNAC de standaardmethode voor het cytologisch onderzoek van een solitaire nodulus van de schildklier. In 8 tot 20% van de gevallen kan echter geen onderscheid worden gemaakt tussen maligne en benigne proliferaties van schildklierweefsel. Ook hier kan de FNAC echogeleid worden, wat de betrouwbaarheid verhoogt. FNAC wordt aangeraden als eerste (invasieve) diagnostische methode. (bron: fysische diagnostiek, hoofdstuk ‘hals’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bethasda classificicatie ..

A

De Bethesda-classificatie is ingedeeld in ernst oplopend. Hoe hoger de classificatie, hoe hoger het risico op maligniteit. Bron afbeelding: iBook ‘endocriene chirurgie’

Bethesda I en III zijn een indicatie om de echo FNAC te herhalen om nogmaals te proberen cytologisch materiaal te verkrijgen en zo zekerheid over de diagnose. Bij Bethesda II is er uitgekomen dat schildklierzwelling benigne is en kan klinische follow-up gehanteerd worden. Bij Bethesda > 3 is meer invasieve diagnostiek vereist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 soorten maligniteit van de schildklier .

A
  1. Papillair thyroïdcarcinoom
  2. Folliculair thyroïdcarcinoom
  3. Medullair thyroïdcarcinoom
  4. Anaplastisch carcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Papillair thyroïdcarcinoom
A
  • Kenmerken: Meest voorkomend, 70% van de carcinomen in schildklier, Risicofactoren zijn bestraling op kinderleeftijd, 1e graads familielid met schildkliermaligniteit.
    Tumor ontstaat uit follikelcellen die het schildklierhormoon produceren.
  • Behandeling: Indien unifocaal carcinoom < 1 cm volstaat hemithyroidectomie, bij irradicale resectie een/of multifocaal carcinoom heeft totale thyreoidectomie de voorkeur, waarna radioactieve behandeling.
  • Aanvullend beleid: Voor laag-risicogroep advies om jaarlijks thyreoglobuline te bepalen met daarbij palpatie van de hals tot 5 jaar follow-up. Voor de follow-up van niet-laag risicogroep kijk op oncoline (https://www.oncoline.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=37837&richtlijn_id=946)
  • Prognose: 10-jaarsoverleving > 95% voor het meest gunstige stadium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Folliculair thyroïdcarcinoom
A
  • Kenmerken: 10% van de maligniteiten zijn folliculair, over het algemeen bij leeftijd tussen 40-60 jaar en voornamelijk vrouwen. Risicofactor is bestraling. Tumor gaat uit van follikelcellen.
    ​- Behandeling: Totale thyreoidectomie gevolgd door radioactieve behandeling met jodium.
    Indien verdenking eerst diagnostische hemithyreoidectomie, waarna completeringsthyreoidectomie en evt. halsklierdissectie (level IV).
  • Aanvullend beleid: Voor laag-risicogroep advies om jaarlijks thyreoglobuline te bepalen met daarbij palpatie van de hals tot 5 jaar follow-up. Voor de niet-laag risicogroep geldt een beleid
    ​- Prognose: 10-jaarsoverleving vna 95% indien < 40 jaar, 80% bij leeftijd van 40-60 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Medullair thyroïdcarcinoom
A
  • Kenmerken: Ongeveer 1% van de schildkliermaligniteiten. Gaat uit van de parafolliculaire of C-cellen van de schildklier en die produceren calcitonine (vandaar ook dat calcitonine-gehalte wordt gemeten). 20% van de medullaire carcinomen zijn familiair, soms een spontane mutatie, of i.h.k.v. MEN-2-syndroom. Kenmerkend bij MEN-2 zijn: diarree, feochromocytoom (bij 50%), hyperparathyreoïdie gepaard gaande met hypercalciëmie (bij 15-30%). Daarom wordt ook beeldvormend onderzoek van bijnieren verricht.
    ​- Behandeling: Totale thyreoidectomie met dissectie van cervicale lymfeklieren, aanvullend kan er nog voor radiotherapie gekozen worden. LET OP: dit carcinoom is niet gevoelig voor behandeling met jodium
  • Aanvullend beleid: Serumlevels calcitonine en CEA 3-6-12 maanden postoperatief bepalen, daarna jaarlijkse controle
    ​- Prognose: 10-jaarsoverleving bij graad 1 is 100%, bij graad 4 is dat 21%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Anaplastisch carcinoom
A
  • Kenmerken: Ongeveer 1% van de schildkliermaligniteiten, meest agressieve vorm. Vaak een voorgeschiedenis van papillair of folliculair schildkliercarcinoom.
    ​- Behandeling: 90% heeft op moment van diagnose reeds metastasen in longen, indien resectabel o.b.v. beeldvormend onderzoek heeft resectie slechts kleine winst wat betreft overleving. Indien ingroei in omliggende structuren wordt vaker conservatief beleid gehanteerd.
  • Aanvullend beleid: Afhankelijk van stadium volgt radiotherapie en/of chemotherapie.
    ​- Prognose: 1-jaarsoverleging 20%, mediane overleving is 5 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Naast deze complicatie kan de patiënt ook iets anders overhouden aan de operatie.
(aan een thyreodectomie)

A

Als bij de operatie bijschildklieren zijn beschadigd of verwijderd, ontstaat een hypoparathyreoidie en kan er een te laag calciumgehalte in het bloed ontstaan. Dit is te merken aan tintelingen in de vingertoppen en in het ergste geval aan spierkrampen. Met kalktabletten en soms vitamine D-preparaten kan dit goed worden behandeld. Bovendien is er door verwijdering van schildklierweefsel kans op een hypothyreoïdie, doordat er geen/minder functioneel schildklierweefsel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een 42-jarige vrouw heeft een folliculair schildkliercarcinoom met een diameter van 3 cm. Ze onderging eerder een diagnostisch hemithyreoïdectomie. Als er sprake is van metastasering betreft dit het meest waarschijnlijk:

A

hematogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het schildklierhormoon komt in verschillende vormen voor. Welke vorm heeft verreweg de hoogste biologische activiteit?

A

T3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk van de onderstaande hormonen wordt geproduceerd in de schildklier?

A

Calcitonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een 56-jarige vrouw klaagt over heesheid na een schildklieroperatie. Dit is meestal het gevolg van beschadiging van een zenuw bij de operatie. Welke zenuw betreft dit in de meeste gevallen?

A

N. laryngeus recurrend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij een 42-jarige man wordt in verband met een papillair schildkliercarcinoom een totale thyreoïdectomie verricht. Wat is de meest voorkomende elektrolytafwijking als complicatie van deze operatie?

A

Hypocalciëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zwelling in de hals

A

Meerdere opties zijn mogelijk, hieronder een voorbeeld van een DD waarbij ongescheid is gemaakt tussen lymfekliergerelateerde oorzaken en andere oorzaken.
1. Lymfeklier gerelateerd: Lymfadeniitis colli/lymfadenopathie, lymfoom, leukemie, lymfekliermetastase van elders (meest voorkomende primaire tumoren die naar hals metastaseren: hoofd, nek, borst, long, schildklier)
2. Geen lymfeklier: Congenitale halscyste, halsabces, maligne/benigne tumor van glandula, paraganglioom, schwannoom, lipoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lymadenitis coli kan viraal en bacterieel …

A

Mocht je aan deze atypische verwekkers denken, kan je tijdens de anamnese al enkele vragen stellen:
Myobacterium Tuberculosis (bacterie): Land van afkomst, buitenlandbezoek, contact gehad met TBC-geïnfecteerden, koorts, hoesten/dyspnoe, gewichtsverlies, nachtzweten
Borrelia Burgdorferi/Lyme (bacterie): Tekenbeet, erythema migrans
EBV/CMV/HIV (viraal): Algehele malaise, lymfadenopathie elders
Toxoplasma gondii/bartonella henselae/kattenkrabziekte (parasitair): Kattenkrab/beet, algehele malaise, lymfadenopathie elders

17
Q

aanvullend onderzoek bij een cyste …

A

MRI-scan is de gouden standaard om uitsluitsel te geven over oorsprong van de zwelling en relatie met omliggende structuren.

Er is besloten om nogmaals een echo van de hals te maken zodat ditmaal in plaats van een cytologisch materiaal, histologisch materiaal verkregen kan worden. Dit is een lymfeklierbiopsie.

18
Q

laterale halscyste

A
  • Meest voorkomende cyste gaat uit van de tweede brachiale boog, maar het kan ook vanuit de derde of vierde boog origineren.Tijdens de embryonale ontwikkeling groeit de tweede branchiale boog over de derde en vierde boog. Dit vormt samen de cervicale sinus. Een cyste kan echter ontstaan doordat een deel van cervicale sinus zonder opening persisteert.
  • Is gelokaliseerd in het bovenste derde gedeelte van de hals, net voor of onder de m. sternocleidomastoideus. Vaak is er een nauwe relatie met de n. accessorius en de v. jugularis interna.
  • Vaak wordt de halscyste opgemerkt na een bovenste luchtweginfectie.
  • In de meeste gevallen is presentatie gedurende de adolescentie. De cysten kan echter op elke leeftijd
    manifesteren. De cyste vormt 20% van alle halsafwijkingen op kinderleeftijd.
  • Ze ondergaan zeer zelden een maligne transformatie.
  • Behandeling bestaat uit chirurgische verwijdering van de cyste. Een acuut ernstig ontstoken cyste kan in eerste instantie het beste door middel van conservatieve maatregelen en indien nodig met incisie en drainage tot rust worden gebracht. Bij onvolledige excisie van de cyste kan een recidief optreden.
19
Q

mediane halscyste

A

Hieronder een korte beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de mediane halscyste:
- Restant van de ductus thyroglossus, deze loopt over de mediaanllijn van de hals. Als de ductus tijdens de embryonale ontwikkeling blijft bestaan en niet atrofieert, kan zich daar een cyste vormen.
- Manifesteert zich als een zwelling mediaan gelegen in de hals, ter hoogte van het os hyoideum. Vanwege de relatie met het os hyoideum beweegt de zwellling heen en weer bij het slikken en uitsteken van de tong.
- De cyste wordt meestal bij kinderen gediagnosticeerd, maar is ook bij volwassenen te vinden.
- Behandeling bestaat uit chirurgische verwijdering van de cyste. Hiervoor wordt de methode van Sistrunk aangewezen (zie onderstaande afbeelding). Een acuut ernstig ontstoken cyste kan in eerste instantie het beste door middel van conservatieve maatregelen en indien nodig met incisie en drainage tot rust worden gebracht. Bij onvolledige excisie van de cyste kan een recidief optreden. Contra-indicatie voor deze behandeling is als de schildklieraanleg verstoord is en de cyste het enige schildklierweefsel bevat.

20
Q

De nervus laryngeus recurrens innerveert:

A
  • alle strottenhoofdspieren behalve de m. cricothyroideus (motorisch)stembanden. Cave: heesheid.
  • slijmvlies van het strottenhoofd onder de stembanden (sensibel)
21
Q

Wanneer een zwelling in de hals naar boven beweegt wanneer de tong wordt uitgestoken, is er hoogstwaarschijnlijk sprake van een:

A

Halscyste

22
Q

Paula, 22 jaar, heeft een niet-pijnlijke, vast aanvoelende lymfeklier in haar hals. De klier wordt verwijderd en onderzocht. Bij pathologisch onderzoek worden de zogenaamde reed-sternbergcellen gezien. Deze bevinding is kenmerkend voor:

A

Hodgkinlymfoom

23
Q

Locatie van mediane halscyste

A

Mediaan gelegen in de hals, ter hoogte van os hyoideum

24
Q

Locatie van laterale halscyste

A

Gelegen in het bovenste derde gedeelte van de hals, net voor of onder m. sternocleidomastoideus

25
Q

embryolge mediane vs laterale halscyste …

A

Ductus thyroglossus vs 2e, 3e of 4e kieuwboog

26
Q

Klinische presentatie van mediane vs laterale halscyste

A

Zwelling in de hals beweegt mee bij slikken en tong uitsteken

vs

Zwelling presenteert zich vaak na doormaken van bovenste luchtweginfectie