Duo3.3.1 - Discuss health Flashcards
1
Q
ziek / zieke
A
sick
2
Q
het medicijn / medicijnen
A
the medicine
3
Q
de zorg
A
the healthcare
4
Q
de patiënt
A
the patient
5
Q
gezond / gezonde
A
healthy
6
Q
ongeluk / ongelukken
A
accident(s) / crash(es)
7
Q
ziekte / ziektes
A
disease / illness
8
Q
ingewikkelde
A
complicated
9
Q
gezondheid
A
health
10
Q
de wond / wonden
A
the wound(s)
11
Q
niet eens
A
not even
12
Q
behandeling
A
treatment
13
Q
behandeling voor het hart
A
cardiac treatment
14
Q
doet pijn / doet … pijn
A
hurts / is hurting
15
Q
pijn
A
pain