Duo 3.14 - Discuss nature Flashcards
1
Q
de bloem(en)
A
flower
2
Q
de plant(en)
A
plant
3
Q
het gras
A
grass
4
Q
tulp(en)
A
tulip(s)
5
Q
de natuur
A
nature
6
Q
vroeger
A
in the past / earlier
7
Q
groeiden
A
grew
8
Q
groeit / groeien
A
grow
9
Q
het zand
A
sand
10
Q
het land
A
land / country
11
Q
het gewas / gewassen
A
crop(s)
12
Q
de grond
A
soil / ground
13
Q
soort(en)
A
sort of / kind of / type of
14
Q
leven / leeft
A
life / live / living / are alive
15
Q
de steen
A
stone