Duo 3.23 - Talk about school Flashcards
1
Q
de school / scholen
A
the school(s)
2
Q
de leraar / leraren
A
the teacher(s)
3
Q
de leerling / leerlingen
A
the student(s)
4
Q
het onderwijs
A
the education
5
Q
klas / klassen
A
class(es)
6
Q
les / lessen
A
lesson / class
7
Q
de lerares
A
(female) teacher
8
Q
leert / leren
A
learning / teaches
9
Q
lesgeven / geef les
A
to teach / teaching
10
Q
voorbeelden
A
examples
11
Q
huiswerk
A
homework
12
Q
maakt
A
do
13
Q
de toets / toetsen
A
the test(s)
14
Q
oefening / oefeningen
A
practice(s) / exercise(s)
15
Q
opdracht(en)
A
assignment(s)
16
Q
de pen / pennen
A
the pen(s)
17
Q
gum
A
eraser
18
Q
lijm
A
glue
19
Q
plakband
A
scotch tape / tape
20
Q
het krijtje
A
little piece of chalk
21
Q
schrift
A
notebook / workbook
22
Q
krijt
A
chalk
23
Q
opvoeding
A
upbringing / education
24
Q
middelbare school
A
high school / secondary school
25
opgevoed
raised
26
het examen(s)
exam(s)
27
slaag / slaagt / slagen
to pass / passes / to graduate / graduates
28
basisschool
primary school / elementary school
29
voed / voedt
to raise/ raises / raising
30
geslaagd
graduated / passed
31
zomervakantie
summer vacation
32
uitleg
explanation
33
de presentatie(s)
the presentation(s)
34
dezelfde
the same
35
voorbereiding
preparation
36
de lijst(en)
list(s)
37
onderwerp(en)
subject(s)
38
cijfer(s)
grade(s)
39
huiswerkopdracht
homework assignment
40
de geschiedenis
the history
41
gedeelte
section / part
42
doelstelling
objective
43
wiskunde
mathematics
44
aardrijkskunde
geography
45
gestudeerd
studied
46
bekijkt
examines
47
studeren
to study
