Duo 3.20 - Compare things Flashcards
1
Q
precies
A
exactly
2
Q
ongeveer
A
about / approximately
3
Q
even oud
A
the same age
4
Q
zo … als
A
as [blank] as
5
Q
even … als
A
as [blank] as
6
Q
net zo … als
A
just as [blank] as
7
Q
ooit
A
ever
8
Q
langer
A
longer / taller
9
Q
kleiner
A
smaller
10
Q
die van mij
A
mine
11
Q
groter
A
larger
12
Q
sneller
A
faster
13
Q
belangrijker(e)
A
more important (one)
14
Q
duurder(e)
A
more expensive (one)
15
Q
zwakker(e)
A
weaker
16
Q
jonger
A
younger
17
Q
ouder
A
older
18
Q
sterker
A
stronger
19
Q
vaker
A
more often
20
Q
gelukkigere
A
happier
21
Q
nog
A
even / still
22
Q
moeilijkere
A
more difficult / harder
23
Q
warmer
A
warmer
24
Q
het snelst
A
the fastest
25
het belangrijkste
most important
26
de sterkste
the strongest
27
de grootste
the largest / greatest
28
de langste
the longest / tallest
29
het kleinste
the smallest
30
beter
better
31
de jongste
the youngest
32
de duurste
the most expensive
33
de beste
the best
34
de oudste
the oldest
35
de kortste
the shortest
36
het gevaarlijkste
the most dangerous
37
het zwaarst
the heaviest
38
liever
prefer
39
hoe
the
40
meest(e)
most
41
allerbeste
best of all
42
minst(e)
least / fewest
43
liefst
preferably / like to ... the most
44
allersnelst
fastest of all
45
lekkerder
tastier
46
gebeurt
happens
47
kruispunt
intersection
48
het allerliefst
like (...) more than anything
49
Hoe meer, hoe beter.
The more, the better.
