College 6 Posttraumatische stressstoornis Flashcards
Wat vereist PTSS in de DSM-5?
Een traumatische gebeurtenis (als enige in de DSM-5!)
zoals mishandeling, vluchten voor oorlog of verkrachting
Wanneer is er sprake van PTSS?
als een kind slachtoffer is geweest of getuige van een traumatische gebeurtenis. Duidelijk verschil met andere angststoornissen.
Na het trauma sprake van symptomen een aantal categorieën:
- herinnering aan gevaar
- vermijding
- negatieve cognities en gevoelens
4.verhoogde prikkelbaarheid
- intrusieve symptomen
verschijnselen die als ongewenst en opgedrongen worden ervaren, zoals herbelevingen van het trauma, flashbacks en nachtmerries.
- vermijdingsgedrag
zoals niet willen nadenken over wat er gebeurd is en vermijden van externe stimuli, zoals de plaats van het trauma of de situaties die daarop lijken
- veranderingen in cognities en stemming
zoals zich bepaalde aspecten van het trauma niet meer kunnen herinneren, of niet meer genieten van prettige activiteiten
- veranderingen in gespannenheid en reactiviteit
bijvoorbeeld geïrriteerd en roekeloos gedrag en concentratie- en slaapproblemen.
Noem een aspect waarom PTSS bij kinderen anders tot uiting kan komen
Omdat herinneringen aan het trauma soms niet intrusief zijn, dus niet als vervelend worden ervaren. het kan zelfs - in de beleving van volwassenen - tot uiting komen als een ‘leuk’ spel van het kind
Bij potentieel trauma wordt een onderscheid gemaakt tussen 2 typen trauma’s:
- type 1 trauma’s = eenmalige acute gebeurtenissen zoals verkeersongelukken en rampen
- type 2 trauma’s = betreffen ingrijpende gebeurtenissen die langdurig of bij herhaling plaatsvinden, bijvoorbeeld seksueel misbruik, verwaarlozing of fysieke mishandeling
Criterium A - blootstelling aan een feitelijke/dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een (of meer) van de volgende manieren:
- zelf ondergaan
- persoonlijk getuige zijn
- vernemen dat het een naast familielid/goede vriend is overkomen (Bij een feitelijke of dreigende dood van een familielid of vriend(in), moet de gebeurtenis gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen)
- ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan afschuwwekkende details
o Dit is niet van toepassing op blootstelling via elektronische media, televisie, films of foto’s, tenzij deze blootstelling werk gerelateerd is (bv. Zedenpolitie die kinderpornografie opspoort)
Prevalentie traumatische gebeurtenissen
60% vd jongeren hebben een traumatische gebeurtenis meegemaakt voor hun 16e levensjaar
12% kindermishandeling obv zelfrapportage
De stressreactie verschilt in verschillende fases van het leven:
dreumes + trauma =
slaapproblemen
separatieangst
De stressreactie verschilt in verschillende fases van het leven:
jonge kinderen + trauma =
zindelijkheidsproblemen
De stressreactie verschilt in verschillende fases van het leven:
adolescenten + trauma =
schaamte
risicovol gedrag
Gevolgen van blootstelling aan trauma:
depressie
verslaving
suïcide
angststoornissen
eetstoornissen
verminderde schoolprestaties
schoolverzuim
meer werkeloosheid
crimineel gedrag
chronische pijn
obesitaas
hart en vaat ziekten
kanker
immuunsysteem
migraine
allergieën
posttraumatische stressstoornis
seksueel risicovol gedrag
executieve functies
hechtingsproblemen
De symptomen
Herinnering aan gevaar
Criterium B
B1. recidiverende intrusieve pijnlijke herinneringen
B2. recidiverende onaangename dromen
B3. dissociatieve reacties: alsof gebeurtenis opnieuw plaatsvindt
B4. intensieve lijdensdruk bij prikkels die lijken op gebeurtenis
B5. duidelijke fysiologische reacties op prikkels die lijken op de gebeurtenis
De symptomen
vermijding
criterium C
C1. Vermijding pijnlijke herinneringen, gedachten, gevoelens
C2. Vermijding externe aspecten die aan gebeurtenis herinneren
bij kinderen van jonger dan 6 jaar: afname interesse spel (ipv C1 en C2)
De symptomen
negatieve cognities en gevoelens
criterium D
D1. Onvermogen aspecten van gebeurtenis te herinneren
D2. Persisterende en overdreven negatieve overtuigingen of verwachting over zichzelf, anderen of de wereld
D3. Persisterende vertekende cognities
D4. Persisterende negatieve gemoedstoestand
D5. Duidelijk verminderde belangstelling
D6. Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen
D7. Persisterende onvermogen positieve emoties te ervaren
Bij kinderen < 6 jaar ontbreekt dit criterium