College 3 Autisme aant + boek Flashcards

1
Q

Koelkastmoeder-theorie=

A

autisme gezien als product van een kille, afstandelijke en afwijzende moeder (theorie van Kanner). Nu weten we dat dit niet klopt, ASS heeft weinig te maken met opvoeding, de opvoeding kan enkel bevorderend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Autisme is…

A

een neurobiologische stoornis met vaak een genetische oorzaak. kan niet gediagnosticeerd worden met medische/neurobiologische tests. Diagnose obv klinische interviews + observatie gedrag

Het is een pervasieve ontwikkelingsstoornis; het gaat het kind niet alleen belemmeren op een aspect van de ontwikkeling, maar op heel veel aspecten en eigenlijk de gehele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Etiologie autisme (risicofactoren):

A
  • autisme is in hoge mate erfelijk (40-90%)
  • perinatale complicaties
  • hersenaandoeningen
  • chromosale afwijkingen
  • metabolisme stoornissen
  • infectieziekten
  • geslacht
  • andere medische condities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een normale ontwikkeling:

A

0 jaar: face-imitation, distress with the steel-face
1 jaar: joint attention, gaze following, pointing understanding, pointing production, self-recognition
2 jaar: first understanding of intention-in-action and desire-in-action, pretend play
3 jaar: understanding of desires, perception simple beliefs
4 jaar: understanding of false-belifs, intentions, constrasting desires
6-7 jaar: irony, jokes, metaphors
>7 jaar: information processing biases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer begint het - bij wie komt het voor:

A
  • eerste 3 levensjaren, soms ook op basis of middelbare
  • jongens > meisjes (4:1), verandert nu wel
  • geen effect van etnische groep/ras en geen relatie met SES of levensstijl gezin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoofdkenmerken van gedrag:

A
  1. sociaal contact met andere mensen
  2. communicatie (verbaal/non-verbaal)
  3. gedrag en interesses
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cognitieve kenmerken van ASS

A
  • theory of mind
  • executief functioneren
  • centrale coherentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Theory of mind

A

hoe kinderen in staat zijn om de mentale toestand (wensen, emoties, gedachten) van andere mensen en zichzelf te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Executief functioneren

A

korte termijn geheugen, hoe doen we dingen, hoe gaan we onze acties afmaken - hier hebben kinderen met autisme problemen mee, betreft presteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Centrale coherentie

A

betreft informatie verwerken, geheel en specifiek. Normaal zijn wij gewend om informatie te verwerken in zijn geheel en niet specifiek. Kinderen met autisme kunnen in plaats van het geheel, heel specifiek kijken naar dingen. Voorbeeld: wij zien een getekend gezicht, kinderen met autisme een rondje met streepjes en stipjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

4 vormen van autisme in DSM-4

A
  1. autisme
  2. syndroom van Asperger
  3. PDD-NOS
  4. Desintergratieve stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dit is nu samen in DSM-5

A

Autisme-spectrumstoornis, omdat het moeilijk te was specifiek te benoemen welke vorm een kind heeft. Als het kind niet specifiek ergens aan voldeed, werd het PDDNOD. Hierom werd het één benaming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DSM-5

A

A. Sociale communicatie en interactie
B. Repetitief gedrag en specifieke interesses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

A. Sociale communicatie en interactie

A

1) een tekort in sociale communicatie en interactie bestaat wanneer de sociale of emotionele wederkerigheid in het gedrag van het kind ten opzichte van anderen niet klopt in vergelijking met het gedrag van leeftijdgenoten
2) voorbeelden van een tekort in non-verbaal gedrag dat gebruikelijk is in de sociale omgang: het kind is opvallend zwak in contactneming met de ander; het komt niet of heel kort tot oogcontact; het begrijpt gebaren niet of verkeerd; het heeft zelf weinig gelaatsmimiek en het interpreteert gelaatsuitdrukking van anderen niet of verkeerd
3) tekorten in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties kunnen worden afgeleid uit onder andere: anders dan leeftijdsgenootjes past het kind zijn gedrag niet of met veel moeite aan bij de omstandigheden; het heeft moeite om deel te nemen in fantasiespel; het heeft moeite met vriendjes maken of het heeft geen merkbare belangstelling voor leeftijdsgenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

B. Repetitief gedrag en specifieke interesses

A
  1. herhaling en stereotypie
  2. vasthouden aan routines en geritualiseerde gedragspatronen
  3. voorbeelden van gefixeerde en beperkte belanggstelling
  4. overmatige gevoeligheid voor verandering in de omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer een diagnose volgens de criteria van DSM-5?

A

Sprake van een autistische stoornis bij 3 criteria van A en ten minste 2 van B

16
Q

Niveau van ernst: 1 vereist steun

A

A. sociale communicatie en interactie - zonder steun merkbare beperkingen in sociale communicatie
B. repetitief gedrag en specifieke interesses - inflexibel gedrag en problemen met organisatie en planning veroorzaakt significante inferentie

17
Q

Niveau van ernst: 2 vereist substantiële steun

A

A. sociale communicatie en interactie - beperking blijft zichtbaar, ook al is er ondersteuning
B. repetitief gedrag en specifieke interesses - inflexibel gedrag ook merkbaar voor derden en interfereert

18
Q

Niveau van ernst: 3 vereist zeer substantiële steun

A

A. sociale communicatie en interactie - ernstige tekorten in sociale communicatie, leidt tot ernstige beperking in functioneren
B. repetitief gedrag en specifieke interesses - extreme moeite met verandering, interfereert op alle gebieden

19
Q

Sociale camouflage – ‘’Putting on my best normal’’
(Hull et al. (2017))

A
  • Kinderen met hoogfunctionerend autisme (gemiddeld tot hoog IQ)
    vaker bij meisjes
  • Strategieën:
    Maskeren/ Compenseren
  • Hoog niveau van stress
  • Te laat of niet juiste diagnose
20
Q

DSM-5: specificeren of…

A

> Zonder of met met intellectuele stoornis
Zonder of met taalstoornis
Zonder of met medische of genetische conditie of omgevingsfactor
Zonder of met andere ontwikkelings- of mentale/gedragsstoornis
Zonder of met catatonie (motorisch overmatig doelloos bewegen of juist onbeweeglijkheid)

Ongeveer 70% van de kinderen met ASS heeft tevens één van deze psychische stoornissen (bijkomende kenmerken) en 40% geeft twee andere psychische stoornissen.

21
Q

(Tsai, 2000) extra symptomen autisme

A
  • Gebrekkige aandacht en concentratie 60%
  • Hyperactiviteit 40%
  • Dwanghandelingen 16-86%
  • Angsten 17-74%
  • Stemmingsproblemen 9-44%
  • Slaapproblemen 11%
  • Zelfbeschadiging 24-43%
  • Tics 8%
22
Q

Differentiaaldiagnose

A
  • doofheid (non verbale communicatie)
  • hechtingsstoornis (opvoedingsgeschiedenis - communicatie en gedrag)
  • schizofrenie en persoonlijkheidsstoornissen
    (differentiaal diagnose is moeilijk)
23
Q

Differentiaal diagnose met taalstoornis - taalstoornis

A
  1. repetitieve taalachterstand
  2. expressieve taalachterstand
  3. gebruik van niet-verbale taal
  4. goed symbolisch niveau
  5. geen stereotiep egdrag
  6. geen preoccupatieve interessen
24
Q

Differentiaal diagnose met taalstoornis - autisme

A
  1. deviant taalgebruik - echolalie en neologismen
  2. geen of weinig gebruik van niet-verbale taal
  3. geen of laag symbolisch niveau
  4. stereotiep egdrag
  5. preoccupatieve interessen
25
Q

Kenmerken stoornis van Asperger:

A

 Vaak niet sociaal adequaat
 Emotioneel afstandelijk
 Egocentrisch
 Gevoelig voor kritiek
 Weinig bewust voor de gevoelens van anderen
 Sterk in grammatica en vocabulaire maar niet adequaat
 Hoog niveau van IQ
 Onhandig motoriek
 Soms savant-syndroom (10% van de autistische populatie)

26
Q

Savant syndroom:

A

= bijzonder geestelijke vermogens op één bepaald terrein:
- een uitgebreide deskundigheid over een bepaald onderwerp
- gecompliceerde berekeningen kunnen uitvoeren
- een bijzonder geheugen hebben voor specifieke dingen
- extreem talent op een bepaald gebied

synesthesie = vermenging van zintuigen

27
Q

Conclusie

A

 Autisme is een levenslange neurobiologische stoornis, maar de neurobiologisch basis of kenmerken van autisme zijn nog niet bekend
 Elk kind met autisme is uniek, maar wat algemeen is bij autisme zijn enerzijds de beperkingen in sociale communicatie en interactie, en anderzijds het repetitieve gedrag en specifieke interesses
 In de DSM-5 is er veel aandacht voor de heterogeniteit van autisme (leeftijd, taal, cognitieve vaardigheden)
 Specifieke vormen van autisme, zoals de Asperger en het savant syndroom laten zien hoe de hersenen van mensen met autisme een andere manier hebben om stimuli te verwerken

28
Q

Sociaal contact ASS

A

op jonge leeftijd weinig belangstelling voor menselijk gezicht, oogcontact vaak afwijkend, reageren niet of vreemd op initiatieven van ouders. Bij oudere kinderen kan dit zich uiten in een gebrek aan inzicht in andermans gevoelens en gedachten. Een term hiervoor is mindblindness: kinderen kunnen de gedachten of geest van anderen niet lezen.

29
Q

Communicatie ASS

A

meestal loopt de taalontwikkeling achter. Ze kunnen de taalproductie (produceren van losse woorden), taalreceptie (begrijpen wat de ander zegt), non-verbale communicatie of de pragmatiek (toepassing van taal) betreffen. Sommige kinderen komen niet verder dan inhoudsloos letterlijk nadoen wat anderen zeggen (papegaaien of echolalie).

30
Q

Verbeeldingsvermogen ASS

A

de vaardigheid van symbolisch spel ontbreekt bij de meeste kinderen met ASS.

31
Q

5 theorieën om ASS te verklaren:

A
  1. theory of mind
  2. theorie van executief functioneren
  3. theorie van zwakke centrale coherentie
  4. theorie van empathiseren vs systematiseren
  5. theorie van contextblindheid
32
Q

De theorie van empathiseren versus systematiseren (het extreem mannelijke brein)

A

Mensen met ASS zijn zwak in empathiseren; ze zijn niet goed in het aanvoelen van de
gedachten en gevoelens van anderen en daarmee komen ze vaak in de problemen in
communicatie met anderen. Mensen met ASS zijn vaak sterk in het systematiseren als gevolg
van hun drang tot het analyseren of ontwikkelen van systemen. Mannen zijn hier gemiddeld
iets beter in.

33
Q

De theorie van contextblindheid

A

Mensen met ASS hebben vooral moeite met automatische betekenistoekenning. Mensen
zonder ASS zien meestal in een oogopslag wat er aan de hand is in een sociale situatie.

34
Q

Beschermingsfactoren

A
  • Vroege vaststelling (detectie), omdat ouders dan begrijpen wat er met hun kind aan
    de hand is en er al vroeg gestart kan worden met het behandelen.
  • Ouders en andere verzorgers die erin slagen om veel structuur aan te brengen in hun
    opvoeding
  • Elke vorm van steun aan ouders en andere verzorgers
35
Q

autisme gaat vaak gepaard met

A

andere stoornssen