College 11 – Middel gerelateerde en verslavingsstoornissen Flashcards
Stimulerende middelen:
hierbij krijgt de gebruiker het gevoel meer energie te hebben en alerter te zijn
zoals tabak, caffeine, amphetamine (speed) , cocaine
Verdovende/dempende middelen:
: hierbij wordt de gebruiker prettig slaperig. De middelen hebben een kalmerende en ontspannende werking.
zoals alcohol, opiaten (heroine), slaappillen, GHB
Bewustzijn-veranderende middelen:
hierbij gaat de gebruiker de wereld tijdelijk heel anders zien en beleven.
zoals cannabis, paddo’s, XTC, LSD
Sommige middelen passen in
meerdere categorieën. Zoals wiet.
Waarom is er een toename van middelengebruik tijdens de adolescentie? (12-18 jaar en 18-24 jaar)
- Ze hebben meer blootstelling aan middelen, waardoor ze nieuwsgierig zullen zijn. Dat maakt het dus logischer dat bijvoorbeeld een 16-jarige sneller zal gebruiken dan een 12-jarige
- minder tijd met ouders doorbrengen
> Toename van autonomie en onafhankelijkheid
> Er wordt meer tijd doorgebracht met vrienden - macroniveau:
> minimale leeftijd voor middelen > vanaf 18 bv legaal alcohol kopen
> meer toegang tot winkels die middelen verkopen
- de hersenen: neuro ontwikkeling
‘’Risicovol’’ gebruik is…
‘’De mate van middelengebruik gerelateerd aan de leeftijd, in combinatie met andere factoren, waarbij een jeugdige het risico loopt te gaan disfunctioneren in zijn dagelijks leven of, erger nog, een verslaving te ontwikkelen of in zijn algehele ontwikkeling gestoord te raken’’
Schadelijke gevolgen van riskant gebruik
o Fysieke gezondheid (overdosis, kanker) en ontwikkeling van de hersenen
o Geestelijke gezondheid (internaliserende en externaliserende problemen, verslaving)
o Lage schoolprestaties, schooluitval
o Bidirectionele effecten (!)
Screen structureel en consistent in de behandeling en begeleiding van jongeren met middelengebruiksproblemen:
Screen tijdens het diagnostisch proces, bij de start van de behandeling, bij evaluatiemomenten en wanneer er signalen zijn van mogelijk middelengebruik. Betrek de ouders hierbij en stel vragen aan de leerkrachten van de school omdat zij de jeugdige in een andere context zien.
Vraag ouders naar de ‘‘signalen’’ van middelengebruik.
Screeningslijst middelgebruik adolescenten (SMA)
Children/adolescents up to 12 years:
Elk gebruik van alcohol, tabak, cannabis of andere drugs, ongeacht de hoeveelheid, wordt als riskant beschouwd.
Adolescenten 13 tot en met 15 jaar SMA screeningslijst:
- alcohol
=> 5 dagen per maand 1/2 glazen
=> 3dagen in de maand > 3 glazen - cannabis
=> 3 dagen per maand gebruikt - overige drugs
=> 1 dag per maand gebruikt
Adolescenten 16 tot en met 18 jaar SMA screeningslijst:
- alcohol
=> 12 dagen per maand 1/2 glazen
meisjes => 5 dagen in de maand => 3 glazen
jongens => 9 dagen in de maand 3-4 glazen alcohol
jongens => 5 dagen in de maand => 5 glazen alcohol - cannabis
=> 5 dagen per maand gebruikt - overige drugs
=> 2 dagen per maand gebruikt
Voorspellers van riskant gebruik (voor alle leeftijden)
- Stofgerelateerde factoren
- Intrapersoonlijke (individuele) factoren
- Interpersoonlijke (sociale) factoren
Stofgerelateerde factoren
- Blootstelling (beschikbaarheid) aan stoffen
- Ander middelengebruik (vooral samen; ‘‘polygebruik’’)
- Houding/normen ten aanzien van middelengebruik
Intrapersoonlijke (individuele) factoren
- Genetische aanleg
- Persoonlijkheidskenmerken: impulsiviteit, sensatie zoeken
- Psychologische problemen:
o Internaliserende problemen (bijv. depressie zelfmedicatie/coping with it)
o Externaliserende problemen (bijv. gedragsproblemen, ADHD-symptomen)
Interpersoonlijke (sociale) factoren
- Afwijkende leeftijdsgenoten (bv. die middelen gebruiken)
- Familie-invloeden/ouderschap
o Ouder-specifieke communicatie (over middelen)
o Partieel middelengebruik en middelengebruik van broers en zussen
o Ouderlijke steun/warmte (vs. afwijzing)
Al met al:
- Er zijn veel verschillende risicofactoren voor risicovol gebruik
- Risicofactoren staan niet op zichzelf: er is een onderling verband
- Risicogroepen (bijv. dakloze jongeren, jongeren met gedragsproblemen, jongeren in het speciaal onderwijs) hebben vaker (meerdere) risicofactoren voor riskant middelengebruik en middelenmisbruik
Theory of triadic influence (TTI)
zie afbeelding sv
- (intra) personal stream
- social stream
- environmental stream
De unieke rol van intrapersoonlijke en sociale factoren bij de rookontwikkeling van adolescenten Defoe et al. (2016)
Steekproef:
- 574 etnisch en sociaaleconomisch diverse Nederlandse adolescenten
- 8 middelbare scholen (VMBO en HAVO) in 6 verschillende regio’s
- 3 golven van dataverzameling (leeftijd: 12 - 17 jaar bij golf 1)
Metingen:
- Roken op 12- tot 17-jarige leeftijd: ‘‘Rook je tabak’’? (sigaret, sigaar, shag, waterpijp of pijp)
- Intrapersoonlijke risicofactoren op 12-jarige leeftijd:
o Cognitieve risicofactoren: impulsiviteitsvragenlijst en remmende controletaak (Cued GO NO GO taak)
o Affectieve risicofactoren: sensatie zoeken en beloning zoeken vragenlijsten
- Sociale risicofactoren op 12-jarige leeftijd: vragenlijst over waargenomen groepsdruk en een vragenlijst over gevoeligheid voor beïnvloeding door leeftijdgenoten
- Controlevariabelen: demografische factoren: geslacht en opleidingstraject (VBMO versus HAVO)
Resultaten:
- Bijna alle adolescenten waren niet-rokers (97%) op 12-jarige leeftijd.
- Op 17-jarige leeftijd rookte 25,90% van de adolescenten.
- Significante toename van roken van 12 tot 17 jaar
- Er waren individuele verschillen (d.w.z. variantie) in de toename van roken tussen 12 en 17 jaar impulsiviteit, groepsdruk en onderwijstraject waren significante voorspellers.
Verslaving> hoeveel adolescenten?
enkel een aantal raken verslaafd, roken uitgezonderd
Voor alle stoffen geldt echter: als riskant middelengebruik aanhoudt, over een langere periode…
o Dan is het risico om een verslaving te ontwikkelen groter
o Bijvoorbeeld: 20% van de adolescente cannabisgebruikers voldoet binnen tien jaar na aanvang aan de kenmerken van problematisch cannabisgebruik, d.w.z. cannabismisbruik of -afhankelijkheid.
Maar wat is verslaving?
‘’ De jongere gebruikt het middel dwangmatig en is afhankelijk: hij gebruikt het middel vooral om onthoudingsverschijnselen tegen te gaan of te voorkomen. Kenmerkend voor een verslaving is de aanzienlijke tolerantie tegen het middel, geen controle meer hebben over de hoeveelheid die gebruikt wordt, en veel tijd besteden aan het verkrijgen en gebruiken van de middelen. Normaal functioneren is niet meer mogelijk (roken uitgezonderd)’’ (p. 230, Rigter, 2020)