College 12 - Persoonlijkheidsstoornissen Flashcards

1
Q

Definitie persoonlijkheidsstoornis:

A

Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die duidelijk binnen de cultuur van betrokkende afwijken van de verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dit patroon wordt zichtbaar op twee (of meer) van de volgende terreinen:

A

o Cognities
o Affecten
o Relationeel functioneren
o Impulsbeheersing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het duurzame patroon…

A

…is start en uit zich op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties
…veroorzaakt in significante mate lijden/beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of op andere belangrijke terreinen
…is stabiel en van lange duur en het begin kan worden teruggevoerd naar ten minste de adolescentie of de vroege volwassenheid
…is niet toe te schrijven aan een andere psychische stoornis
…is geen gevolg van een middel (zoals drugs) of aan somatische aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Etiologie biopsychosociaal model

A
  • Constitutionele dispositie
    1. Temperament
    2. Biologische markers
  • Condities tijdens kinderjaren
    1. Opvoeding, verzorging van het kind
    2. Afstemming van de verzorger op het kind
    3. Pathologie of trauma’s bij ouders
  • Maatschappelijke context
    1. Sociale ideologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In de adolescentie diverse veranderingen:

A

lichamelijk, cognitief, emotioneel, sociaal, moreel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkelingstaken:

A
  • Relaties uitbouwen, autonomie verwerven
  • Professionele richting voorbereiden, alleen kunnen zijn
  • Seksueel lichaam integreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sprake van een gunstige ontwikkeling als:

A
  • Adolescentie te vroeg begint
  • Veranderingen en taken te snel opvolgen
  • Gebrek aan veilige haven
  • Ouders angstig worden en verstarren
  • Veelheid aan negatieve life events (verliezen, scheiding e.a.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gevolgen

A
  • Criminaliteit
  • Middelen misbruik
  • Hoge consumptie
  • Suïcidepogingen
  • Zelf beschadigend gedrag
  • Agressie naar anderen
  • Vertraagd herstel van andere As-I en medische condities
  • Hospitalisatie
  • Onderpresteren
  • Breuken in de familie
  • Kindermisbruik en mishandeling
  • Dakloosheid, illegaliteit, armoede, soa’s
  • Afhankelijkheid van uiterkering
  • Levensduur bekort
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drie clusters persoonlijkheidsstoornissen

A

A. kwetsbaar, angstig, achterdochtig, psychotische episoden
B. emotieregulatie-problematiek, splitsen, anderen zijn hulp ego’s
C. angstig, vermijdend, perfectionistisch, ander is leidend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cluster A

A

paranoïde, schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cluster B

A

antisociale, borderline, histrionische, narcistische persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cluster C

A

vermijdende, afhankelijke, dwangmatige persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
Classificatie kenmerken (DSM-V)

A
  1. Heeft noch behoefte, noch plezier in hechte relaties
  2. Kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten
  3. Weinig belangstelling voor seks met een ander
  4. Weinig plezier aan activiteiten
  5. Geen hechte vriendschappen of vertrouwelingen
  6. Lijkt onverschillig voor lof of kritiek
  7. Toont emotionele kilheid, ongehechtheid of afvlakking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijvend schizoïde

A

Ik = de omgeving, differentiatie ontbreekt
Onderliggende desintergratie angst, angst voor ‘vrije val’
Rigide, ingeperkte en chaotische binnenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Classificatie kenmerken (DSM-V)

A
  1. Opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid
  2. Preoccupatie met fantasieën over grenzeloos succes, macht, genialiteit, etc.
  3. Gelooft bijzonder en uniek te zijn en alleen begrepen kan worden door emnsen/instellingen met status
  4. Heeft excessieve behoefte aan bewondering
  5. Heeft het gevoel bijzondere rechten te hebben
  6. Exploiteert anderen
  7. Gebrek aan empathie
  8. Vaak afgunstig/gelooft dat anderen afgunsting op hem zijn
  9. Toont zich arrogant of hooghartig in houding of gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijvende narcisme

A
  • Fragiele identiteit
  • Kwetsbaar zelfgevoel
  • Aflsuiting van intentionele gerichtheid op een ander
17
Q

Borderline persoonlijkheidsstoornis (minstens 5 punten)
Classificatie kenmerken (DSM-V)

A
  1. Verwoede pogingen om feitelijke of vermeende verlating te voorkomen
  2. Patroon van instabiele en intense interpersoonlijke relaties
  3. Identiteitsstoornis
  4. Impulsiviteit (geld, seks, drugs, eetbuiten, roekeloos rijden)
  5. Recidiverende suïcidale gedragingen, gestes, dreigingen of automutilatie
  6. Affectieve instabiliteit
  7. Chronisch gevoel van leegte
  8. Inadequate, intense woede, moeite woede te beheersen
  9. Voorbijgaande stress-gerelateerde paranoïde ideeën of ernstige dissociatieve symptomen
18
Q

Beschrijvend borderline

A
  • Geïnhibeerde agressieregulatie (angstige/dwingende bovenbouw); voelen is gevaarlijk!
  • Weinig innerlijke speelruimte
  • De ander wordt ervaren als kritisch en oordelend (projectie)
19
Q

Hoe classificeren en diagnosticeren we dit soort problematiek? Door…

A
  • Ontwikkelingsanamnese (temperament, mijlpalen, traumatische gebeurtenissen e.a.)
  • Gebruik meerdere informanten
  • Gebruik (semi-)gestructureerd interview
  • Persoonlijkheidsonderzoek (patronen, afweermechanismen, objectrelaties e.a.)
20
Q

Psychodynamische formulering
Samenhang tussen:

A

1) Persoonlijkheidspathologie
2) Ontwikkelingsgeschiedenis
3) Ontwikkelingsfase
4) Interactie met de omgeving
5) Behandeldoelen en valkuilen
6) Indicatiestelling

21
Q

Definitie gehechtheid

A
  • Dient de voorziening van emotionele veiligheid en bescherming tegen stress
  • Dient overleving van individu en de soort
  • Is een biologisch systeem, zoals voortplantingen, spel en exploratie, voedsel zoeken
  • Blijft hele leven actief in de vorm van representaties oftewel impliciete herinneringssporen: hoe te zijn met de ander
22
Q

Een adequate spiegeling door een hechtingsfiguur in de baby en de kindertijd is van grootbelang om

A

een stevig zelf te verwerven
de spiegeling dient zodanig aangeboden te worden dat de hechtingsfiguur duidelijk maakt het gevoel van de baby te herkennen en dit op te kunnen vangen (containen)

23
Q

Mentaliseren verwijst naar

A

de focus op mentale toestanden in de persoon zelf of in anderen, in het bijzonder met betrekking tot het verklaren van gedrag

24
Q

Mentale toestanden bepalen grotendeels ons gedrag:

A

overtuigingen, wensen, gevoelens en gedachten (bewust of onbewust) bepalen wat we doen

25
Q

Mentaliseren heeft met verbeeldingskracht te maken, omdat

A

we ons moeten kunnen voorstellen wat een ander zou kunnen denken of voelen in een bepaalde situatie

26
Q

Verbeeldingskracht is ook nodig om onze eigen binnenwereld te snappen

A

onze motivaties, emotioneel geladen kwesties of irrationele handelingen

27
Q

Gehechtheidstijl en kinderen

A

type A: vermijdend-gereserveerd
type B: veilig gehecht
type C: afwerend-ambivalent
type D: gedesorganiseerd

28
Q

type A: vermijdend-gereserveerd

A

kind reageert niet op vertrek en terugkomst van moeder

29
Q

type B: veilig gehecht

A

kind zoekt naar moeder, huilt, laat zich door haar troosten als ze er weer is

30
Q

type C: afwerend-ambivalent

A

ontroostbaar bij vertrek, klampt zich vast, maar blijft ontroostbaar bij terugkomst van moeder

31
Q

type D: gedesorganiseerd

A

verward, kruipt wel op moeder af, maar wendt zich af, schommelt, gevangen in toenadering en vermijding

32
Q

Diagnostiek borderline trekken
kinderen

A

multipele symptomen
obsessies
fobie
compulsies
hysterie
labiliteit op verschillende niveaus
kunnen niet anticiperen, gebrek aan plezier, spel wordt niet gebruikt voor plezier

33
Q

Diagnostiek borderline trekken
adolescenten

A

varia aan symptomen maar veel heftiger
identiteitsdiffusie
kunnen geen echt voldoening of plezier beleven

34
Q

diagnostiek borderline trekken
zelfbeeld

A

geen verwachting van gratificatie, omdat objectconstantie niet bereikt is
wantrouwen, angst voor desintegratie
fusiewens, fusieangst
pogingen tot autonomie en stabiliteit onbereikbaar

35
Q

Persoonlijkheidsstoornissen bij adolescenten prevalentie

A

10-15% in de normale populatie
hoge ziektelast: suïcidepogingen, schooluitval, middelmisbruik

36
Q

behandeling PS

A
  • dialectische gedragstherapie
  • schemagerichte therapie
  • transference focused psychotherapy
  • psychodynamische psychotherapie
  • mentalisation based treatment
  • cognitieve analytische therapie
  • plus vaktherapie

leren dat het veilig is om te voelen en te denken

37
Q

Behandeldoelen

A
  • betrokkenheid bij de behandeling
  • verminderen destructief gedrag
  • verminderen psychiatrische klachten en problemen
  • verbeteren persoonlijke relaties en zelfbeeld
  • ontwikkelstaken