Betekenisverschil door spatie Flashcards

1
Q

achter elkaar

A

Zo komisch, ze bleven maar achter elkaar aanrennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

achterelkaar

A

Het ging achterelkaar door. (aan 1 stuk door)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

al lang

A

Ik woon hier al lang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

allang

A

Dan weet ik allang wat er gaat gebeuren (maar al te goed).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

al weer

A

Ze is er al weer (ze is reeds terug).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

alweer

A

Belt ze nu alweer? (tien minuten geleden ook al)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

alles behalve

A

Je krijgt van mij alles behalve het horloge.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

allesbehalve

A

Hij is allesbehalve vriendelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

als ook

A

Piet gaat mee als ook Marie mee gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

alsook

A

Zowel Piet alsook Marie gaat mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

even goed

A

Hij spreekt even goed als hij schrijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

evengoed

A

Jij bent evengoed schuldig (ook).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

even veel

A

Is me dat even veel!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

evenveel

A

Hij heeft evenveel als ik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe lang

A

Hoe lang moet een kind zijn voor een kinderzitje?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoelang

A

Hoelang mag een kind in het kinderzitje?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe ver

A

Hij vertelde hoe warm het was en hoe ver.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoever

A

Hoever ben je?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

in geval van

A

De lift niet gebruiken in geval van brand (bij)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ingeval

A

Meldt u zich terstond ingeval u diefstal vermoedt (als)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

naar gelang

A

Je kunt je digitale felicitatie aanpassen al naar gelang van je persoonlijke wensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

naargelang

A

De toiletten werden viezer naargelang de dag vorderde (naarmate).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

niet waar

A

Dat is beslist niet waar.

24
Q

nietwaar

A

Dat is nog al simpel, nietwaar?

25
te goed
Ik heb nog iets van je te goed.
26
tegoed
Ik heb nog een tegoed bij de bank.
27
te kort
Ik had tijd te kort
28
tekort
Het tekort is nog verder opgelopen
29
te meer
Dit is een reden te meer om het niet te doen
30
temeer
Door de dalende export wordt de situatie ernstig, temeer omdat de binnenlandse productie...
31
te veel
Het te veel betaalde is teruggestort.
32
teveel
Een teveel kan ook schadelijk zijn.
33
ten einde
Hij bracht het karwei snel ten einde
34
teneinde
Teneinde en epidemie te voorkomen werd direct de hoogste alarmfase van kracht.
35
ten minste
Ten minste houdbaar tot datum vermeld aan bovenzijde.
36
tenminste
Teken in, als je tenminste interesse hebt.
37
ten slotte
Ten slotte zei hij niets meer
38
tenslotte
Je bent tenslotte maar 1 keer jong.
39
wel eens
Wij zijn het, denk ik, wel eens
40
weleens
Ik ben daar weleens geweest.
41
zich zelf
Twee dagen na de operatie, en hij was zich zelf alweer!
42
zichzelf
Als de kapper alle mannen van het dorp scheert die zichzelf niet scheren, scheert hij dan ook zichzelf?
43
zo juist
Ik weet niet of het zo juist is
44
zojuist
Het is zojuist begonnen
45
zo lang
Het duurde zo lang, dat ik maar ben weggegaan
46
zolang
Zolang jij zo vervelend doet, ga ik niet mee.
47
zo maar
Ga jij zo maar weg; ik red me straks wel.
48
zomaar
Ga jij zomaar weg, zonder iets te zeggen?
49
zo min
Gelieve zo min mogelijk lawaai te maken
50
zomin
Hij kan het net zomin als zijn broer.
51
zo nodig
Hij moest weer zo nodig naar het toilet.
52
zonodig
Hij moest weer zonodig grappig doen.
53
zo veel
Wij doen zo veel mogelijk
54
zoveel
Zoveel hoofden, zoveel zinnen
55
zo ver
Lag het hotel inderdaad zo ver van het strand?
56
zover
Het is zover, kom.