Artikel Veenman & Leenders (1999) Flashcards

1
Q

Wat bepaalt de docent? (4 dingen)

A
  1. Onderwijsdoelen
  2. Middelen
  3. Evaluatie
  4. Feedback
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is directe instructie en waar is het vooral goed voor?

A

Het is een manier van effectief onderwijsgedrag door de docent. Het is een systematische methode voor het presenteren van materiaal in kleine stappen, vervolgens te checken of leerlingen het begrijpen en het uitlokken van actieve en succesvolle deelname van alle leerlingen.

Dit patroon van instructie is vooral bruikbaar voor het aanleren van veel inhoud of goed gedefinieerde vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 6 instructiefasen van het directe instructie model?

A
  1. Terugblik geven (en voorkennis activeren)
  2. Nieuwe leerstof presenteren
  3. Begeleide inoefening
  4. Zelfstandig oefenen (ZPD door leerlingen)
  5. Wekelijkse/maandelijkse terugblik
  6. Feedback geven en correcties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is coöperatief leren?

A

Bij coöperatief leren is er sprake van:

  • Gelijkwaardige deelname
  • Individuele aanspreekbaarheid
  • Positieve afhankelijkheid
  • Simultane actie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn voorwaarden voor coöperatief leren? (4 dingen)

A
  • Voorbereiding is belangrijk: training in sociale vaardigheden en het geven van feedback.
  • Hoe meer leerlingen afhankelijk zijn van elkaar, hoe effectiever de methode.
  • Binnen de groep zijn er verschillen in niveau.
  • Het is een gemengde groep (sekse)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Directe instructie vs coöperatief leren

A

Ze sluiten elkaar niet uit. Tijdens zelfstandig oefenen kan ook coöperatief leren worden ingezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is scaffolding?

A

Bij scaffolding biedt de leerkracht ondersteuning die steeds net boven het niveau van een leerling ligt, waardoor de leerling een hoger niveau kan bereiken.

De leerling neemt het geleidelijk over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn vereisten van scaffolding? (6 dingen)

A
  • Interesse voor de taak opwekken door voorkennis te activeren.
  • De taak vereenvoudigen door kleinere stappen te maken.
  • Het doel van de taak herhalen (vooral bij jonge kinderen).
  • De kernonderdelen van de taak uitleggen.
  • Het controleren en begeleiden van het frustratieniveau van de leerling.
  • De optimale aanpak voordoen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly