Anatomie: thorax en abdomen (week 1) Flashcards

1
Q

waaruit bestaat de benige thoraxwand?

A

het sternum, de ribben en een deel van de thoracale wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke soorten ribben zijn er ?

A

ware, valse en zwevende ribben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ware ribben

A

paar 1 tot 7, zitten met hun eigen kraakbeenverbinding vast aan het sternum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

valse ribben

A

paar 8 tot 10, zitten via gemeenschappelijke kraakbeenverbindingen vast aan het sternum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zwevende ribben

A

paar 11 en 12, zitten niet vast aan het sternum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uit welke weefselsoorten zijn de mammae opgebouwd

A

klier-, vet- en bindweefselskelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke twee primaire lymfeklierstations draineert de lymfevaten de mammae voor een groot deel?

A

de okselkliergroep (axillaire klieren) en een klein deel draineert naar de parasternale lymfeklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar draineren de lymfevaten ook naar?

A

de contralaterale borst en abdominaal (daar kunnen dus ook metastase voorkomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

melklijsten

A

langs deze melklijsten kunne tepels vormen, bij de mens rond t4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cavo-cavale anastomose

A

dichtdrukking van de v.cava inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hilus

A

hier gaan de pleurae in elkaar over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mediastinum

A

tussen de pleuraholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de long vult niet de hele pleuraholte op, hoe heeft de overige ruimte?

A

recessie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

recessus costodiaphragmaticus/sinusplurae

A

tussen ribben en diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

recessus costomediastinalis

A

de ruimte in de pleuraholte die de lomg de mogelijkheid heeft om groter te worden bij een diepe inspiratie, in de ze ruimte hoopt ook pleuravocht op, bijv uit een ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

diafragma

A

scheidt de thorx van het abdomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ter welke hoogte wordt het mediastinum inferior en superior van elkaar gescheiden?

A

t4-t5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waarin wordt het mediastinum inferius verdeeld?

A

mediastinum anterius, medium en porsterius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

visceral

A

Vlies wat orgaan bekleed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

parietal

A

Deel wat niet orgaan bekleed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Longhieles

A

overgang van visceral naar parietal en andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

peritoneum

A

Het buikvlies is een dun vlies dat aan de binnenkant van de buikholte en om de organen in de buik zit, bijvoorbeeld om de maag, de lever en de darmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

intreperitoniaal+ voorbeelden

A

volledig ingesloten door het peritoneum en heeft een mesenterium, appendix, lever, colon transversum, jejenum, ileum, caceum, galblaas, maag, milt en het sigmoïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

mesenterium

A

een dubbelblad van peritonium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

retroperitoniaal

A

niet volledig ingevouwen orgaan, alleen aan de ventrale zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

primair retroperitoneaal + voorbeeld

A

het orgaan heeft altijd al deze ligging gehad, nieren en de bijnieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

secundair retroperitoneaal + voorbeeld

A

versmolten met achterwand, was ooit begonnen als een intraperitoneaal orgaan, maar toen verplaatst naar een retroperitoneale positieduodenum, de pancreas, colon ascendens en descendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Gaster

A

maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

cardia

A

de overgang van het distale deel vand e oesophagus naar de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

fundus

A

bovenste deel van de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

corpus

A

grootste deel van de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

pylorus

A

sluitspier richting het duodenum

33
Q

curvatura minor

A

de korte binnenbocht van de maag

34
Q

curvatura major

A

de grote buitenbocht van de maag

35
Q

duodenum

A

twaalfvingerige darm

36
Q

op wat sluit het duodenum aan?

A

de alvleesklier/pancreas en de galwegen

37
Q

ductus choledochus

A

het laatste deel van de galggang die aansluit op de darm, hier sluiten ook de alvleesgangen aan op het duodenum

38
Q

de papil van Vater

A

de plek waar de alvleeskliergang en de galgangen samenkomen

39
Q

uit welke 4 delen bestaat het duodenum?

A

pars superior (sluit aan op de maag), descendens, horizontalis en ascendens, lopen respectievelijk naar beneden

40
Q

Welke twee ventrale kwabben heeft de lever?

A

lubus hepatis dexter (rechts), lubus hepatis sinister (links)

41
Q

lig. falciforme

A

scheidt de ventrale kwabben van de lever

42
Q

welke dorsale kwabben heeft de lever?

A

lobus coudatus en quadratus

43
Q

lig. teres hepatis

A

scheidt de linker en de rechter kant van de lever

44
Q

waar wordt gal gemaakt, opgeslagen en wat is de functie?

A

het wordt gemaakt in de lever, opgeslagen in de galblaas en het emulgeert vetten

45
Q

vesica biliaris

A

galblaas

46
Q

ductus cysticus

A

afvoergang van de galblaas

47
Q

ductus hepaticus communis

A

afvoergang van de lever

48
Q

wat vormt samen de ductus choledochus

A

de ductus cystucus en hepaticus communis

49
Q

iceterus

A

geelzucht

50
Q

hoelang is het jejunum en het ileum?

A

2 à 3 meter

51
Q

plicae circulares

A

het karakteristieke reliëf aan de binnenkant van de jejunum en ileum

52
Q

kenmerken jejunum

A

rode kleur, dikkere wand, rijker gevasculariseerd, langere vasa recta, minder maar grotere arcaden, veel plicae circularis

53
Q

kenmerken ileum

A

roze kleur, dunnere wand, minder rijk gevasculariseerd, kortere vasa recta, veel kortere arcaden, weinig plicae circularis

54
Q

vasa recta

A

Speciale bloedvaten (vasa recta) zorgen ervoor dat er bloed en zuurstof in je verzamelbuis komen en dat het water en de nuttige zouten die uit je verzamelbuis komen weer in het bloed worden opgenomen.

55
Q

vlava ileacaecalis/klep vam Bauhin

A

overgang van ileum naar caecum

56
Q

caecum

A

blindedarm met daaraan appendix

57
Q

welke delen heeft de dikke darm?

A

colon ascendens, transversum, decendens en digmoideum

58
Q

kenmerken dikke darm

A

haustae coli (bollingen), taeniae coli (3 lijntjes van spier en de appendices omentalis (vetaanhangsels), en twee bochten: flexura coli dextra en sinistra

59
Q

uit welke twee sfincters bestaat het anale sfincter apparaat?

A

inwendige (glad spierweefsel) en uitwendige sfincter (dwarsgestreept spierweefsel)

60
Q

linea pectinata

A

een lijn die het caudale deel van ectodermale afkomst en en het craniale deel van endodermale afkomst scheidt

61
Q

ectoderm

A

Ectoderm - Dit is de buitenste laag die de nagels, haren, enz. vormt.

62
Q

endoderm

A

Endoderm - Dit is de binnenste laag die de maag, de dikke darm, de urineblaas, enz. vormt.

63
Q

wat voor gevolgen heeft de linea pectinata?

A

voor de bloed toe en afvoer en de innervatie, er boven is autonoom en eronder somatisch sensibel

64
Q

omentum majus

A

een vetschort dat wast zit aan het colon transversum, het is zichtbaar bij het openen van de onderbuik, het colon ascendens is te zien

65
Q

omentum minus

A

ligt tussen de lever en de buik

66
Q

uit welke twee onderdelen bestaat het omentum minus?

A

lig. hepatoduodenale en lig. hepatogastricum

67
Q

lig. hepatoduodenale

A

het ligament tussen de lever en duodenum

68
Q

lig. hepatiogastricum

A

ligament tussen de lever en de maag

69
Q

foramen omentale

A

lateraal van het lig. hepatoduodenale, leidt naar de ruimte achter de maag

70
Q

bursa omentalis

A

ruimte achter de maag

71
Q

hoe is de innervatie van hte peritoneum partietalis?

A

somatisch (gevoelig voor druk, pijn temperatuur), goed lokaliseerbaar

72
Q

hoe is de innervatie van het peritoneum visceralis

A

autonoom (ongevoelig voor druk, temperatuur en pijn, gevoelig voor rek en chemische irritatie), slecht lokiseerbaar

73
Q

welke drie ongepaarde takken van de aorta in het abdomen?

A

truncus coeliacus, a. mesenerica superior en inferior

74
Q

welke structuen vascualriseert de truncus coeliacus?

A

oesophagus, maag, lever, galblaas, pancreas, duodenum

75
Q

welke structuen vascualriseert a. mesenterica superior?

A

pancreas, duodenum, jejenum, ileum, blinde darm, wormvormig aanhangsel, colon ascendens en transversum, slexura coli hepatica/dextra

76
Q

welke structuen vascualriseert a. mesenterica inferior?

A

colon transversum, descendens, sigmoïdeum, slexura coli splenica/sinistra, rectum en canalis analis

77
Q

v.portae

A

meestal alle veneuze afvoer van de maag en darmen en niet via de vena cava inferior

78
Q

portocavale anastomosen

A

plekken in de buik waarbij een verbinding is tussen de venen die naar de vena portae gaan en andere venen die uiteindelijk naar de v. cava gaan

79
Q

ductus thoracicus

A

alle lymfedrainage beneden het diafragma verloopt door de cisterna cyli naar de dusctus thoracicus, hij loopt door naar de thorax holte en supraclaviculair links uitmondt