6. Capita selecta Flashcards

1
Q

Wat zijn neurale buisdefecten (NBD)?

A

Stoornissen in de sluiting van de neurale buis tijdens de embryonale ontwikkeling

3e en 4e week van de embryonale ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe vaak komen NBD’en voor?

A

0,5 à 2 per 1000 geboorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke vormen van neurale buisdefecten bestaan er?

A

Er zijn anterieure en posterieure sluitingsdefecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke soorten anterieure NBD’en zijn er?

A
  • Anencefalie
  • Encefalocoele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is anencefalie? Kan je het behandelen?

A

Het voorste gedeelte van de hersenen (prosencephalon) en het grootste deel van de schedel, hersenvliezen en hoofdhuid vormen zich niet.

→ niet compatibel met extra-uterien leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is encefalocoele? Kan je het behandelen?

A

Uitstulping van de hersenschors en -vliezen doorheen een benige opening in de schedel, bedekt met huid.

→ chirurgisch behandeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de term
‘spina bifida’ in?

A

Het verwijst specifiek naar een onderbreking in de continuïteit van de benige wervelkolom, maar wordt vaak verkeerd gebruikt voor alle posterieure sluitingsdefecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de chronische complicaties van een posterieur neuraal buisdefect?

A

Overdruk in de circulatie van cerebrospinaal vocht (hydrocefalie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is spina bifida occulta?

A

Een onderbreking van de benige wervelkolom zonder onderbreking in de huid, vaak asymptomatisch.

→ zelden functionele gevolgen

Soms kan er een plukje haar aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is meningocoele?

A

Een onderbreking van de benige wervelkolom en huid, met cystisch letsel gevuld met cerebrospinaal vocht en hersenvliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is meningomyelocoele?

A

Een onderbreking van de benige wervelkolom en huid, met cystisch letsel gevuld met cerebrospinaal vocht, hersenvliezen, ruggenmerg en zenuwwortels.

Dit defect gaat vaak gepaard met spastische diplegie van de onderste ledematen, gevoelsverlies en verlies van blaas- en rectale controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt de preventie voor NBD’en in?

A

Bij elke zwangere vanaf conceptie:
Foliumzuur 0,4 mg per dag
(of 4 mg bij risico-groepen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is neonatale hypoglycemie?

A

Een daling van de bloedsuikerspiegel waarbij behandeling nodig is om complicaties zoals neurologische beschadiging te vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met de glucose-aanvoer na de geboorte?

A

De ononderbroken maternele aanvoer van glucose via de placenta wijzigt naar een onderbroken, voedingsgebonden aanvoer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk soort glycemiedalingen komen vaak voor in de eerste uren na de geboorte?

A

Transiënte dalingen in de glycemie tot 30 mg/dl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe worden de glycemiedalingen in de eerste uren na de geboorte vaak gekarakteriseerd?

A

Vaak asymptomatisch en maken deel uit van het normale, postnatale adaptatieproces.

17
Q

Hoe compenseert de neonaat meestal de ‘fysiologische’ hypo’s?

A

Door afbraak van glycogeen of vetzuren in de lever.

18
Q

Verdraagt elke neonaat glycemiedalingen even goed?

A

Nee, niet elke neonaat verdraagt deze glycemiedalingen even goed.

Klinische symptomen van hypoglycemie en/of laattijdige restletsels zoals ontwikkelingsvertraging.

19
Q

Wat maakt het moeilijk om een vaste ondergrens aan de definitie van neonatale hypoglycemie te koppelen?

A

De variabele respons van individuele neonaten op eenzelfde glycemiewaarde.

20
Q

Wat zijn symptomen van hypoglycemie bij neonaten?

A
  • Voedingsproblemen
  • Veranderingen in bewustzijn: suf, apathisch
  • Neurologisch: hypotonie, tremor, stuipen
  • Ademhaling: respiratoire distress, apnoe
  • Cardiaal: bradycardie, cyanose
  • Temperatuur: hypothermie

Deze symptomen kunnen variëren en zijn niet specifiek voor hypoglycemie.

21
Q

Wat is de oorzaak van neonatale hypoglycemie?

A

Wanneer de vraag (verbruik) groter is dan het aanbod (productie)

→ lagere productie of hoger verbruik.

22
Q

Noem twee oorzaken van lagere productie bij neonatale hypoglycemie.

A
  • Gebrekkige glycogeenreserves bij prematuren of IUGR
  • Gebrekkige glucose-productie bij metabole ziekten
23
Q

Wat zijn twee oorzaken van hoger verbruik bij neonatale hypoglycemie?

A
  • Hyperinsulinisme bij maternele diabetes of macrosomie
  • Infectie (sepsis)
24
Q

Bij welke groepen wordt routinematige evaluatie van postnatale glycemie aanbevolen?

A
  • Prematuren
  • Dysmaturen
  • Kinderen van moeders met diabetes
  • Macrosomen
25
Q

Wat is het doel van de behandeling bij neonatale hypoglycemie?

A

Bereiken van een glycemie van 45 mg/dl

26
Q

Wat wordt er gedaan bij symptomatische kinderen met neonatale hypoglycemie?

A

IV glucose wordt toegediend: eerst een mini-bolus van 200 mg/kg, daarna via continu infuus (dextrose 10%)

27
Q

Wat is de voorkeur bij de behandeling van asymptomatische kinderen met neonatale hypoglycemie?

A

Poging tot bijvoeden via perorale weg

Liever vaker bv dan bijvoeden met kv