6 Binnen en buiten A+B Flashcards
1
Q
Das Programm
A
Het programma
2
Q
Zoo
A
de dierentuin
3
Q
essen gehen
A
uit eten
4
Q
Radrennen
A
de wielerwedstrijd
5
Q
Ausstellung
A
de tentoonstelling
6
Q
gärtnern
A
tuinieren
7
Q
Kino
A
de bioscoop
8
Q
Rundfahrt
A
de omloop
9
Q
kilometer
A
de kilometer
10
Q
Ziel
A
de finish
11
Q
Insel
A
het eiland
12
Q
Rolle
A
de rol
13
Q
Hauptrolle
A
de hoofdrol
14
Q
Kopf, Haupt
A
het hoofd
15
Q
Tier
A
het dier
16
Q
öffnen
A
openen
17
Q
geöffnet
A
open
18
Q
schließen
A
sluiten
19
Q
geschlossen
A
gesloten
20
Q
Tür
A
de deur
21
Q
beschneiden
A
snoeien
22
Q
anmelden
A
aanmelden
23
Q
stattfinden
A
plaatsvinden
24
Q
Filiale
A
de vestiging
25
golden
gouden
26
Porträt
het portret
27
Gebäude
het gebouw
28
Veranstaltung
HET evenement
29
teilnehmen
deelnemen
30
Teil (2)
het deel, DE portie
31
Geschenk
het cadeau
32
nennen
noemen
33
jeder
iedereen
34
rufen
roepen
35
gleichzeitig
tegelijkertijd
36
an der Reihe sein
aan der beurt zijn
37
basteln
knutselen
38
schwimmen
zwemmen
39
Ski fahren
skiën
40
kleine Arbeiten erledigen
klussen
41
malen, anstreichen
schilderen
42
fotografieren
fotograferen
43
am Computer spielen
computeren
44
Tennis spielen
tennissen
45
Kneipe
de kroeg
46
tanzen
dansen
47
Fußball spielen
voetballen
48
Karten spielen
kaarten
49
joggen
hardlopen
50
Klavier spielen
pianospelen
51
rätseln
puzzelen
52
wandern, spazieren gehen
wandelen
53
relaxen
relaxen
54
Schach spielen
schaken
55
Schlittschuh laufen
schaatsen
56
Aktivität
de activiteit
57
allein
in zijn eentje
58
zu zweit
met zijn tweeën
59
Katzentoilette
de kattenbak
60
wieso
hoezo
61
doch
toch
62
egal sein
niet maken
63
Partie
het potje
64
wollen, sollen
zullen
65
Bahn, Platz
de baan
66
regnen
regenen
67
Ach nein
Nee toch
68
beinah
bijna
69
Wetter
het weer
70
Umgebung
de omgeving
71
nehmen
pakken
72
alle zusammen
met zijn allen
73
ungeheur, schrecklich, furchtbar
ontzettend
74
Wald
het bos
75
rennen
hollen
76
Sonne
de zon
77
wohin
waar ...naartoe
78
mitgehen
meegaan
79
scheinen, erscheinen
lijken
80
ausführen
uitlaten
81
Vorschlag
HET voorstel
82
scheinen
schijnen
83
verdammt
verdorie
84
Geld
het geld
85
küssen
zoenen
86
sich streiten
ruizën
87
Verkleinerungsform
HET verkleinwoord
88
Brücke
de brug
89
Schuh
de schoen
90
Ball
de bal
91
Regenschirm
de paraplu
92
Blatt
het blad
93
Schiff
het schip
94
Märchen
het sprookje
95
Kuchen
de koek
96
Keks
HET koekje
97
Speiseeis
het ijsje
