1 De aankomst in Nederland B1-E Flashcards
Personalpronomen
het persoonlijk voornaamwoord, -en
ausfüllen
invullen
richtig
juist
mit
met
Zug
de trein
arbeiten
werken
dort, da
daar
bei
bij
bank
de bank
aber
maar
oft
vaak
Belgien
België
haben
hebben
Freund
de vriend
sitzen
zitten
gegenüber
tegenover
lang,lange
lang
dann
dan
immer
altijd
schlafen
slapen
Präsens
de onvoltooid tegenwoordige tijd
gegenwärtig, momentan, derzeit
tegenwoordig
Zeit, Uhrzeit
de tijd
pünktlich
op tijd
Präsens
het presens
finite Verbformen
de persoonsvorm, -en
schon
al
sprechen, aussprechen
spreken, uitspreken
Verb
het werkwoord, -en
verteilen
verdelen
Silben
de lettergreep, -en
Rechtschreibung
de spelling
offen
open
geschlossen
gesloten
jetzt
nu
Tabelle
de tabel
Aufgabe
de opdracht
vollständig, komplett
volledig
unregelmäßig
onregelmatig
können
kunnen
mal, gerade, eben, kurz
even
buchstabieren
spellen
Alphabet
het alfabet
sagen
zeggen
nachsprechen
nazegen
Vorname
de voornaam
Nachname
de achternaam
Umlaut
de umlaut
Eszett, ß
de ringel-s
doppelt, Doppel-
dubbel
Bindestrich
het streepje
niederländisch
Nederlands
flämisch
Vlaams
Familienname
de familienaam
Namenszusatz
het tussenvoegsel, -s
name
de naam
danke
bedankt
zwischen, unter
tussen
folgen
volgend
Abkürzung
de afkorting, -en
was
wat
Partei der Arbeit
de Partij van de Arbeid
Erste Hilfe
de Eerste Hulp bij Ongelukken
Unglück
het ongeluk
Katastrophe
de calamiteit, catastrofe
Hauptbahnhof
het central station (cs)
Radfahrer
de Wielrijder
radfahrer
de fietser
radfahren
fietsen (het)
dürfen
mogen
vorstellen
voorstellen
Guten morgen bis 12Uhr
Goedemorgen!
Guten Mittag 12-18Uhr
Goedemiddag!
Guten Abend
Goedeavond
Abend
de avond
Tag!
Dag!
Tschüss
Doei!
Bis Bald, Auf Wiedersehen
Tot ziens!
Gute Nacht
Welterusten!
Schlaf gut
Slaap lekker!
ergänzen
aanvullen
Kollegen, -in
de collega, ‘s
herzlich
hartelijk
Flandern
Vlaanderen
Kursteilnehmer
de medecursist, -en
merken
onthouden
alles
alles
auf
op
Reihe
het rijtje